erfgoedobject

Den Diel

landschappelijk geheel
ID
300113
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300113

Juridische gevolgen

Beschrijving

Het gebied Den Diel wordt gevormd door vijf plassen, waarvan één grote, ontstaan door sprietontginning rond de Tweede Wereldoorlog. De plassen worden omgeven door broekbossen, terwijl voor de rest in het gebied loof- en naaldbossen voorkomen. Dit gebied omvat het sluizencomplex van Sas 3 en de baileybrug over het Kempisch Kanaal.

Fysische geografie

Topografie

Den Diel ligt in het uiterste noordoosten van de provincie Antwerpen, tegen de grens met Limburg, net ten noorden van het Kanaal Herentals - Bocholt. Het gebied wordt begrensd door het akkergebied van Postel in het noorden, de grens met Limburg in het oosten, het Kempisch Kanaal in het zuiden en de Postelsteenweg/Den Diel in het westen.

Het gebied behoort tot de noordwestelijke uitloper van het Kempens Plateau en valt geologisch samen met de puinkegel van de Maas. Het helt zacht af van het oosten (ongeveer 41 meter +TAW) naar het westen (ongeveer 34 meter +TAW). Hydrografisch behoort Den Diel tot het Scheldebekken. De enige natuurlijke beek, gelegen in het uiterste zuidwesten nabij het Kempisch Kanaal, behoort tot de bovenloop van de Kleine Nete. Gemiddeld ligt de watertafel ongeveer 2 meter onder het maaiveld. Doorheen het gehele gebied lopen beken en beekjes die rechtsreeks verbonden zijn met het Postelkanaaltje in het noordoosten; zij maken deel uit van een complex bevloeiingssysteem. De hoofdwatering vormt ongeveer de noordelijke grens. Geheel de zomerperiode wordt hieruit al het water afgetapt ter bevloeiing van de aangrenzende akkers. Hoewel de grote vijver verbonden is met deze watering, is hij door dit landbouwgebruik gedurende langere perioden aangewezen op het hemel- en grondwater. De grote vijver vloeit via een beek in het zuiden af naar de tweede grootste vijver, die op zijn beurt ook verbonden is met twee kleinere vijvers. Deze kleine vijvers zijn weliswaar verbonden met een oostelijk gelegen watering, maar krijgen slechts kanaalwater bij erg hoge waterstanden in deze watering. Slechts de zuidelijk gelegen plas kan beschouwd worden als een echt ven, vermits hier alleen grond- en hemelwater in terechtkomt.

Een belangrijk deel van het grondwater in dit gebied wordt bepaald door de aanvoer van kanaalwater en door landbouwactiviteiten. Stroomopwaarts komt het irrigatiekanaal van Postel met ionenarm grondwater voor dat verwant is aan diep grondwater. In de met kanaalwater geïrrigeerde zones worden landbouwgronden en bossen onderscheiden. Onder de bossen komt nauw aan het kanaalwater verwant grondwater voor. Onder de landbouwgronden treedt uitspoeling van meststoffen op. Juist stroomopwaarts van de grote put van Den Diel is een vaste lens met grondwater verwant aan diep grondwater aanwezig. Deze vaststelling kan verklaard worden door aan te nemen dat het om een regenwaterlens gaat. Dit water komt zijdelings afstromend in de grote put van Den Diel terecht. Stroomafwaarts de grote put treedt waarschijnlijk een menging van de drie watertypen op.

Geologie en bodem

Volgens de tertiair-geologische kaart primeren in dit gebied de witte, zeer goed gesorteerde, grove zanden van het Lid van Maatheide. Deze zanden, die behoren tot de Formatie van Mol (plioceen, 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden), zijn dikwijls zwartbruin verkleurd door humusinfiltratie. Ten zuiden van Mol dagzoomt de Formatie van Kasterlee (plioceen), die in het westen overeenkomt met de vallei van de Grote Nete. Hierboven ligt een smalle gordel kwartszand, die zich uitstrekt van het Prinsenpark in Retie tot de breuk van Mol (Rauw), de noord/noordwest-gerichte lijn juist ten oosten van Rauw en De Maat (ten zuiden van het Kempisch Kanaal). Ten zuiden en grotendeels ook ten noorden wordt het voorkomen scherp begrensd als in een bekken, waarbij de zandlaag in het midden een dikte van 25 meter bereikt. Aan de basis komen enkele keien voor en de aanwezige mineralen wijzen op de aanvoer door de Maas, die ten noorden van Aken in de Roermondslenk uitkwam en door het noorden van de Kempen in de pliocene zee uitmondde. Hierbij voerde hij zeer sterk verweerde kwartszanden aan. In het zakkende gebied van de slenk ontwikkelde zich in het estuarium een moeras waarvan de subtropische plantengroei als sprietlaag van De Maat bewaard is. Deze werd herontdekt tijdens de verbredingswerken van de sluizen van Sas 3 aan De Maat rond 1930. De tot 4 meter dikke laag rust op een dunne kleiige horizont ten zuiden en ten westen van De Maat. Deze dagzoom werd bijna integraal ontgonnen van 1942 tot 1956. De langgebogen vijver van De Maat volgt een ontginningsfront. Daar wordt de dagzoom doorsneden door de breuk van Rauw en ten oosten daarvan komt de sprietlaag van De Maat gemiddeld 15 meter dieper voor. Hierop rust het kwartszand van het Lid van Maatheide. Onderzoek van de fossiele planten in de sprietlaag versterkte nog het exotische pliocene karakter van de flora.

Het kwartszand van Mol wordt ook wel het ‘witte goud van Mol’ genoemd omwille van zijn zuiverheid en korrelgrootte (kleiner dan 250 micron). De sprietlaag van De Maat wordt zeer belangrijk geacht voor de bleking en de uiteindelijke kwaliteit van het zand van Mol. De humuszuren van de vroegere moerassen verweerden het zand nog verder en bleekten het soms spierwit.

In het noordoosten, ten noorden van Dessel (Witgoor), wordt de Formatie van Mol bedekt door een jongere laag die oorspronkelijk tot de Formatie van Poederlee (plioceen) werd gerekend, maar die waarschijnlijk overeenkomt met de voortzetting van de Formatie van Brasschaat (plioceen). Dit zijn dekzanden die hoofdzakelijk bestaan uit niveo-eolisch materiaal van het pleistoceen (2,6 miljoen jaar geleden tot heden) en stuifzand van het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden). De veranderingen die het reliëf onderging tijdens het holoceen zijn hoofdzakelijk het gevolg van de alluviale afzettingen en de opstuiving van zanden met de vorming van landduinen tijdens het boreaal (9000 tot 8000 jaar geleden). De meeste stuifzanden werden genivelleerd en in cultuur gebracht (ten noorden van Den Diel) of bebost. In de lage terreindelen vormde zich veen.

In de strook naast het Kempisch Kanaal en op een perceel ten oosten van het groot ven komen opgehoogde terreinen voor. Ten oosten van het groot ven bevinden zich vergraven terreinen. Verder wordt het gebied gekenmerkt door podsolen, bestaande uit matig droge tot (matig) natte zandgronden met duidelijke humus en/of ijzer B horizont. De matig droge tot matig natte zandgronden liggen onder bos ten westen van het groot ven, terwijl de natte zandgronden in de strook naast het kanaal ten noorden van De Maat en ten noorden van het groot ven voorkomen.

Vegetatie

Den Diel bestaat uit een afwisseling van bossen, graslanden, akkers en plassen, vennen en beken.

Ten noorden van de dwarse dreef van Canadapopulieren, tussen de Postelsesteenweg en de grootste plas, strekt zich een oud naaldbos uit met voornamelijk grove den, plaatselijk ook Corsicaanse den. In het uiterste noordwesten, tegen de Postelsesteenweg, situeert de Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) een strook met zeer arm, zuur eikenbos. Naar de grote plas (noordoostelijke zijde) toe gaat het naaldbos geleidelijk over in zuur eikenbos met zwarte els. Tussen de Postelsesteenweg en de kleinere plassen ligt een zeer waardevol loofbos, gedomineerd door zomereik en ruwe berk. De populierenaanplant op vochtige plaatsen ten zuidoosten van de grote plas werd, samen met de Canadapopulieren naast de dwarse dreef, geveld in 2002. Op het moment van de bescherming (2004) domineert er de zwarte els, verder van de plas samen met zomereik en lijsterbes. Op het zuidelijk talud naast het Kempisch Kanaal staan overwegend grove den en ruwe berk; meer naar het oosten toe, waar het talud breder is, overheersen Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik. Het oostelijk opgehoogd terrein is beplant met Canadapopulieren, waartussen ruwe berk, zomereik, Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers opschieten. Het oostelijk bosgebied (tot aan de Steen der Zeven Heerlijkheden) omvat in het noordwesten een spie met voornamelijk Canadapopulieren, in het noordoosten een elzenbos, in het oosten een spie met voornamelijk naaldbos en in het zuiden een Canadapopulierenbeplanting en overgangen van naald- naar loofbos. De grootste plas is omgeven door een uitgestrekt elzenbroekbos.

Ten westen van de woning aan plas nummer 3 en in het zuidoosten liggen nog een paar kleinere percelen verruigd en/of bemest grasland. De Biologische Waarderingskaart situeert hier graasweiden met Engels raaigras met witte klaver en plaatselijk ook pitrus. In het oostelijk deel van de talud naast het Kempisch Kanaal liggen tussen de bebossing nog enkele graslandjes op droge, voedselarme, zure grond. Ten noordoosten van de grote plas ligt een akker op zandige bodem, omgeven door een populierendreef en -bomenrij. In het zuidoosten liggen nog enkele kleine akkertjes; ofwel gaat het hier om wildakkers ofwel om tijdelijke akkers ter verbetering van de bodem in afwachting van nieuwe bebossing.

De vegetatie van de plassen en vennen is voornamelijk gebonden aan twee abiotische factoren, met name een voedselarm - voedselrijk gradiënt (afhankelijk van de afkomst en samenstelling van het water) enerzijds en een nat - droog gradiënt anderzijds. De drie kleinere plassen met hun steilere oevers hebben een vrij gelijke vegetatie van knolrus, vlottende bies en duizendknoopfonteinkruid, soorten die samenhangen met de intermediaire samenstelling van het water (regenwaterverwant water enerzijds en door landbouwactiviteiten aangerijkt water anderzijds). In en aan het kleine ven (plas nummer 4) groeien naast deze soorten ook veenmossen, veenpluis, ronde zonnedauw, moeraswolfsklauw en gewone dophei. De grote plas nummer 5 omvat omwille van de aanwezigheid van verschillende watertypen een erg verscheiden en soms zeldzame vegetatie. In de diepste delen van de plas, gaande van 40 centimeter tot meer dan 1 meter, komen monospecifieke vegetaties voor van enerzijds het zeldzame gesteeld glaskroos en anderzijds de witte waterlelie. In de oeverzone bevinden zich, zoals in de drie kleinere plassen, amfibische waterplantenvegetaties met knolrus, vlottende bies, klein blaasjeskruid en drijvend fonteinkruid, soorten die samenhangen met de intermediaire samenstelling van het water. In de beken komen volgende vegetaties het meest voor: verlandingsvegetaties in zoete, voedselrijke, stromende of periodiek droogvallende wateren, aanspoelingsgordels en natte ruigten.

Fauna

Den Diel maakt deel uit van het Vogelrichtlijngebied 'De Ronde Put' dat vooral bekend is omwille van de aanwezigheid (broedvogels en doortrekkers) van talrijke roofvogelsoorten, waaronder op het moment van de bescherming (2004) havik, sperwer, bosrietzanger, kleine karekiet en ijsvogel.

Belangrijke waarnemingen voor herpetofauna zijn de hazelworm, de rugstreeppad, de levendbarende hagedis, de heikikker, de Alpenwatersalamander, de vinpootsalamander en de kleine watersalamander.

Den Diel is tot buiten de grenzen bekend voor het voorkomen van zeldzame libellen, zoals de Kempische heidelibel en de bandheidelibel.

Cultuurhistorisch landschap

Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is het grootste gedeelte van dit gebied ingekleurd als heide, met op de plaats van het huidig vijvercomplex een vijvertje en moerassig gebied. De noordelijke grens valt bijna samen met de toenmalige grens tussen de noordelijke (Nederland) en de zuidelijke Nederlanden (België), toen nog een twistpunt. Door een verdrag in 1785 werd Postel met het land ten zuiden ervan toegekend aan de zuidelijke Nederlanden.

Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is reeds het Kempisch Kanaal met de “Ecluse N° 3” en “Ecluse N° 2” aangeduid. Het gebied komt overeen met “de Maet Bruyères”. In het zuidwesten loopt een deel van de “Petite Nèthe Rivière”, die blijkbaar ontsprong in de “Groote Heyde” (“Spring Put Source de la Petite Nèthe”). In het meest noordoostelijke punt staat de “Pierre Bleu Borne des Sept Seigneuries”, een voogdijgrenspaal die vermoedelijk geplaatst werd omstreeks 1620 op de plaats waar Mol, Balen, Dessel, Lommel, Luyckgestel, Postel en Bergeyk aan elkaar paalden. Door een grenscorrectie met Nederland in 1843 verloor de benaming Zeven Heerlijkheden zijn echte betekenis. Op initiatief van de Molse Kamer voor Heemkunde werd de steen in 1981 opnieuw opgegraven en opgeknapt in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de zeven vroegere dorpen. De grenspaal bevindt zich in het midden van een kleine, open ruimte langs de weg Russendorp en wordt omgeven door zeven boompjes, verwijzend naar de zeven heerlijkheden.

De belangrijkste ingreep in dit landschap is vermoedelijk de aanleg van het Kempisch Kanaal of de Schelde-Maasverbinding geweest. Tijdens de 19de eeuw werden de oostelijke Kempen verkeerstechnisch ontsloten door de aanleg van kanalen, die in de eerste plaats bedoeld waren om de bevloeiing van de zandige gronden te vergemakkelijken en de landbouw te stimuleren. Het verbindingskanaal Bocholt - Herentals, het zogenaamde Kempisch Kanaal, dateert van 1843-1846; in 1859-1860 werd het doorgetrokken tot Antwerpen; in 1846-1875 kreeg het een aftakking doorheen de Noorderkempen (Dessel - Turnhout - Sint-Lenaerts - Schoten) en tussen 1854-1857 werd het via de sectie Dessel -Kwaadmechelen verlengd tot Hasselt. Het kanaal Bocholt - Herentals omvat op grondgebied Mol vier sluizen om het hoogteverschil te overbruggen. Door de aanleg van het kanaal werd het grote heidegebied van Mol in tweeën gesplitst.

De zuidelijke sluis van het sluizencomplex van Sas 3, net ten oosten van de weg Balen - Postel, werd gebouwd in 1843-1845. Deze tweetrapse schutsluis is opgetrokken uit baksteen en arduin en werd tijdens het interbellum gedeeltelijk hersteld met beton. De stalen sluisdeuren met houten slagboorden en stekers zijn voorzien van een houten loopbrugje met ijzeren relingen en wordt hydraulisch bediend; deze bediening is een mechanische uitrusting daterend uit de jaren 1930. De doorlaatkleppen werden bediend met een tand- en hevelsysteem, één per deurvleugel. De omloopriolen stroomafwaarts in de sluismuren worden door middel van een verticale hydraulische cilinder bediend. Rond 1930 werd, ten behoeve van grotere schepen, de noordelijke ééntrapse schutsluis opgetrokken uit natuursteen. De sluisdeuren hebben hier twee tand- en hevelwerken per vleugel en hebben volle stalen wanden aan elke zijde. Zowel hydraulische als handbediening is mogelijk, door middel van een horizontale cilinder met ketting. De bijhorende, centraal gelegen machinekamer is een functionele, rechthoekige constructie van baksteen en beton met een toren voor de drukcilinder, uit het begin van de jaren 1930. De hele hydraulische bedieningsintallatie is van het merk "Ateliers de Construction, Pépinster d' Ensival"/"ACEC". Rond de centrale toren staan nog drie van de vier monumentale, bolvormige haagbeuken, waarschijnlijk daterend van dezelfde periode.

De dubbele baileybrug ten westen van dit sluizencomplex is een type brug ontworpen door Donald Coleman Bailey in 1940 naar aanleiding van de Tweede Wereldoorlog. Dit type brug werd gebruikt als noodbrug en bestond uit vooraf gefabriceerde onderdelen die werden samengevoegd. De brug binnen dit gebied werd kort na de Tweede Wereldoorlog aangelegd als noodbrug voor twee jaar. Enkele jaren voor de bescherming (2004) werd ze gedemonteerd, hersteld en teruggeplaatst.

Op de topografische kaart van het Militair Geografisch Instituut (1923) is het agrarisch gebied ten noorden en noordoosten van de grote plas ingetekend als een groot complex van vierkantige percelen met naaldbos, gescheiden door een rechthoekig wegenpatroon. Waarschijnlijk ontstond dit complex op het einde van de 19de eeuw, toen vele 'vage gronden' in de Kempen bebost werden. Het oostelijk bebost gedeelte is hier nog een restant van. Op dezelfde kaart is ten zuiden van de grote plas en de centrale dreef een groot naaldbos met enkele graslandjes weergegeven.

De aanwezigheid van talrijke waterplassen, ontstaan door het uitgraven van wit zand (vanaf circa 1860) of de winning van bruinkool of spriet (tussen 1942 en 1956), is beeldbepalend voor Den Diel en De Maat.

  • Onroerend Erfgoed Antwerpen, digitaal beschermingsdossier DA002359, Mol - Den Diel (MEESTERS L., 2004).
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20 000.
  • Tertiair-geologische kaart van Vlaanderen, Mol, Den Diel [online], www.geopunt.be, (geraadpleegd op 28 januari 2015).

Auteurs: Cox, Lise; Meesters, Ludo; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Brug over het Kempens Kanaal

  • Omvat
    Grenspaal Steen der zeven Heerlijkheden

  • Is deel van
    Mol


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Den Diel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300113 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.