Voormalig Sint-Catharinabegijnhof gelegen in het bouwblok gevormd door Rodestraat, Ossenmarkt, Italiëlei en Paardenmarkt, hier gevestigd sinds 1545 ter vervanging van het 13de-eeuwse begijnhof "Curtis Syon". Gemengd plein- en straatbegijnhof met kerk uit de vroege 17de eeuw heropgebouwd in de vroege 19de eeuw, en huizen uit de tweede helft van de 17de eeuw. Restauratiecampagnes in 1905-1906, 1972-1977 en 1982-1984.
De begijnen vestigden zich in 1545 aan de Rodestraat, een gebied dat tot het eerste kwart van de 16de eeuw was ingenomen door raamhoven, blekerijen en boomgaarden. Het vroegere begijnhof genaamd "Curtis Syon" dat voor het eerst vermeld werd in 1240, was in 1522 door de stadsmagistraat in brand gestoken om een belegering door Maarten Van Rossem te voorkomen. Het bevond zich buiten de vesten ter hoogte van het oude Gerechtshof, en leeft tot op vandaag door in twee straatnamen in deze wijk, de Begijnenstraat en de Begijnenvest. Op het door ruil verkregen grondstuk aan de Rodestraat kwamen als eerste de kerk (1545-1547), de pastorie en de infirmerie tot stand, waarna het aan Sint-Catharina gewijde hof in 1549 werd ommuurd. Van 1581 tot 1585 verdreven de calvinisten de begijnen, en gebruikten hof en kerk als militair depot. In 1617-1619 werd een nieuwe grotere kerk gebouwd, een driebeukige kruisbasiliek in Brabantse bak- en zandsteengotiek. Door aankoop van een rij van tien huizen aan de Ossenmarkt in 1640, kreeg het begijnhof in 1640 aan de zuidzijde een uitbreiding met het zogenaamde “’t Straetken”. Vanaf dan besloeg het Sint-Catharinahof een terrein van 2,5 hectare, opgedeeld in een pleinbegijnhof met achterhof, infirmerie, kerk en voorhof, en een straatbegijnhof ontsloten door een L-vormige steeg. Het omvatte op zijn hoogtepunt een tachtigtal begijnenhuizen waaronder drie conventen, opgetrokken in de periode 1650-1690. Het aantal begijnen was van 125 in 1607 en 250 in 1615 toegenomen tot 280 in 1700. In 1711 kreeg het begijnhof een nieuwe, hardstenen poort, die het steenhouwersmerk draagt van Henry Remy.
In 1794 roofde het Franse bewind de belangrijkste schilderijen uit de kerk, die in op 30 september 1798 openbaar werd verkocht en in 1799 op het hoogkoor na gesloopt. In 1807 verlieten de begijnen hun hof, dat tot inkwartiering van Franse soldaten was bestemd, in afwachting van de bouw van een nieuwe kazerne op de terreinen. Dit plan werd omstreeks 1811-1812 afgevoerd ten voordele van de bouw van de Falconkazerne. Sinds 1810 was het begijnhof eigendom van de Stad Antwerpen, die in 1819 het achterhof en de infirmerie liet slopen en verkavelen. In 1821 kwamen de begijnen opnieuw in het bezit van de restanten van het begijnhof gereduceerd tot een veertigtal woningen, en namen er na de nodige herstellingswerken in 1822 opnieuw hun intrek. In 1827 begonnen, werd de heropbouw van de kerk al snel stilgelegd, in 1829 hervat en op 30 november 1830 ingewijd. De toeschrijving van de heropbouw aan stadsbouwmeester Pierre Bruno Bourla wordt niet gestaafd door archiefstukken. De bewaarde ontwerpvarianten in neogotische en neoclassicistische stijl zijn niet gesigneerd. Het kerkinterieur werd in de loop van de jaren 1880 opnieuw gestoffeerd met meubilair en glas-in-loodramen op initiatief van Dionysius Cypers (Diest, 1828-Antwerpen, 1901), pastoor van het Sint-Catharinabegijnhof vanaf 1875. Ook de moestuin kreeg in deze periode een nieuwe aanleg en beplanting als wandeltuin met beelden.
Onder pastoor Joannes-Baptista Duflos (Antwerpen, 1852-Antwerpen, 1923) onderging het begijnhof in 1905-1906 een eerste restauratie in neogotische stijl, uitgevoerd door de aannemer Victor Merckx-Verellen. Ben Linning vermeldde in 1923 als bouwmeester Leopold Theys, waarover verder niets bekend is. De werken hadden uitsluitend betrekking op de hofmuren die werden verrijkt met gecementeerde beeld-, blindnissen en speklagen in imitatie-natuursteen, kantelen, frontons, trap- en tuitgeveltjes, arkeltorentjes en decoratieve schoorstenen. Naar ordonnantie en ritme hield de nieuwe hofmuur nauwelijks rekening met de perceelstructuur van de achterliggende begijnenhuizen. Ook het bijgebouw van de kerk, de voorgevel van de pastorie, de voor- en achtergevel van het poortgebouw en de blinde muur aan de Rodestraat ondergingen een transformatie in pittoreske zin. Aanknopend bij de sfeer van Oud-Antwerpen op de Wereldtentoonstelling van 1894, werd de fantasievolle ‘restauratie’ later bekritiseerd en gebagatelliseerd als: “béguinage d’opéra comique”. Uit 1911 dateerde een eerste nieuwbouwproject in opdracht van grootmeesteres Joanna Naeykens, voor de heropbouw in neotraditionele stijl van de woningen “Sancta Brigitta” en “Sanctus Nicolaus” (nummers 25-26), aan de zuidzijde van het voorhof naast het Oud Convent. Ontworpen door de architect André Duym en uitgevoerd door de aannemers Fl. Scherrier en C. Simons, bestendigde het project de restauratiefilosofie uit 1905-1906. Na de Eerste Wereldoorlog volgde nog een tweede nieuwbouwproject in opdracht van begijn Maria Paulina Melania Gysen, voorzitter van de in 1922 voor het beheer van het begijnhof opgerichte vzw “Begijnhof van Antwerpen”. Het betrof de heropbouw van de huisjes “Bernadette Soubirous”, “Heilig Hert van Jezus” en “Heilige Theresia van het Kind” (nummers 11-13) aan de noordzijde van voorhof tegen de kerk. Architect Jaak Alfons Van der Gucht tekende in 1922 het ontwerp van dit nieuwe convent en pastorie in een sobere, neotraditionele baksteenarchitectuur, dat in 1924 werd opgeleverd.
In 1925 namen alle begijnen hun intrek in het Oud Convent, waarna de huizen werden verhuurd aan behoeftige vrouwen. In 1964 droegen de vier laatste begijnen het beheer van het begijnhof over aan het Bisdom Antwerpen, en verhuisden in 1968 naar het nieuwe convent. Het Bisdom Antwerpen herbestemde het begijnhof tot woongelegenheid voor bejaarde priesters, alleenstaande dames en echtparen op leeftijd, en stelde in 1972 de architecten Joseph Louis Stynen en Guido Derks aan voor de restauratie. Met het oog op fondsenwerving voor de financiering van de werken was in 1971 de vzw “Vrienden van het Begijnhof van Antwerpen” opgericht. De eerste fase van de restauratie betrof een reeks van tien huizen aan de westzijde van het voorhof, herbestemd tot dertien flats, later uitgebreid met de achterzijde van het poortgebouw. Ontworpen in 1973, werden de werken in september 1974 aangevat door de aannemer Building uit Mortsel, en opgeleverd in april 1977. De restauratie beoogde een harde reconstructie van de ‘authentieke’ toestand – verkeerdelijk gesitueerd in de tweede helft van de 16de eeuw - volgens het principe ‘eenheid van stijl’. Daarbij werd niet alleen de ‘restauratie’ van 1905-1906 volledig weggezuiverd, ook aangetroffen bouwsporen van de oorspronkelijke toestand gingen verloren aan de realisatie van een ‘ideaalbeeld’. Tot de belangrijkste ingrepen behoorden de sloop en heropbouw van hofmuur en bijgebouwen, het decaperen en herstellen van het metselwerk van de hoofdvolumes, met steenvervanging, reconstructie van de kruiskozijnen in een aangepaste, regelmatige ordonnantie, reconstructie en vermeerdering van de dakvensters met trap- in plaats van puntgeveltjes, reconstructie van getrapte aandaken, en de volledige ontmanteling en herindeling van de interieurs met verwijdering van de schoorstenen. De tweede fase onder leiding van dezelfde architecten vond in 1982-1984 plaats, na de bescherming van het begijnhof als monument. Het betrof twaalf woningen gelegen aan weerszij van “’t Straetken”, waarvan de individuele benadering tot een minder ingrijpende aanpak leidde, met behoud van de oorspronkelijke indeling en interieurelementen. Voor twee categorieën panden waarvan de gevels voldoende bouwsporen droegen van de ‘oorspronkelijke’ toestand, hielden Stynen en Derks vast aan het reconstructieprincipe van de eerste fase, voor een derde categorie panden waren de 18de-eeuwse aanpassingen richtinggevend. Deze aanpak kreeg een vervolg in de restauratie van het tegen de kerk aanleunende “Sancta Begga” (nummer 14) in 1984, met behoud van de gevelbepleistering en heropbouw van het dakvenster naar bestaand model. Tot de latere restauraties behoren deze van het Oud Convent onder leiding van Walter Steenhoudt en Bert Robaye in 1990-1992, in opdracht van de Gemeenschap van Villers, een congregatie die in 2005 het beheer van het begijnhof zou overnemen. Tot de latere ingrepen behoren de renovatie van de huizen nummers 5-7 in 1996 onder leiding van architect Willem Reyniers, die in 1998 ook “Drie Koningen” (nummer 31) onder handen nam.
Begijnhof van het gemengde type: een rechthoekig plein omgeven door gekasseide straatjes met aan de noordzijde de kerk; aan de zuidzijde een achterliggend geknikt straatje.
Aan de Rodestraat: verankerde blinde bakstenen muur verhoogd met een trapgevel (acht treden + overhoeks topstuk) boven de ingangspoort, en rechts hiervan (nummer 41) een bakstenen lijstgevel in traditionele bak- en zandsteenstijl met rechthoekige deur en vensters en een radvenster. Bij de restauratie van 1905-1906 werden de gecementeerde speklagen in imitatie-natuursteen aangebracht. Laat-barokke poortomlijsting in blauwe hardsteen uit 1711: geprofileerde rondboog met voluutsleutel rustend op halfzuiltjes, boogzwikken met rozetten bekroond door een gestrekte, gekorniste waterlijst. Hogerop hardstenen rondboognis met vleugelstukken en gebogen fronton, waarin een 18de-eeuws beeld van de Heilige Begga uit beschilderd terracotta, traditioneel toegeschreven aan Walter Pompe; houten vleugeldeur met een gebeeldhouwde makelaar boven het kalf. In de top een radvenster onder gebogen, zandstenen waterlijstje.
Georiënteerde Sint-Catharinakerk aan de noordzijde van de binnentuin. Het oorspronkelijke kerkje gebouwd in 1617-1619, werd in 1799 op het hoogkoor na gesloopt, en in 1827-1830 heropgebouwd. Neogotisch kruiskerkje van vier traveeën met zeszijdige koorsluiting, laatst genoemde uit het eerste kwart van de 17de eeuw. Bak- en zandsteenbouw onder een leien zadeldak met op de kruising een zeshoekige dakruiter. Westgevel: puntgevel met speklagen op schouderstukken, een spitsboogvenster en radvenster, bekroond door een kruisbeeld. Aangebouwde portiek met rechthoekige deur, waarboven in een rondboognis een buste van de Heilige Catharina. Deze wordt geflankeerd door de traptoren van het doksaal uit 1881. Zij- en koorgevels gemarkeerd door steunberen en doorbroken met hoge spitsboogvensters. Aan de zuidzijde: neoclassicistisch gevelfront van het transept bekroond door een driehoekig pseudo-fronton, met het zijportaal. Dit laatste is gevat in een geprofileerde rondboog op imposten, geflankeerd door hardstenen driekwartzuilen met een klassieke bekroning. Links en rechts hiervan spitsboognissen met beelden van Sint-Salvator en Onze-Lieve-Vrouw, erboven een radvenster en in het timpaan een nis met gietijzeren uurwerk. Aanpalend bijgebouw met pomp tussen een spitsboogdeur en -venster, bekroond door twee gekoppelde dakvensters met tuitgevel. Ten westen van de zij-ingang: aangebouwd kapelletje, met een 16de-eeuws beeld van Christus op de Koude Steen, zogenaamd "de Sprekende God".
Inwendig ordonneren zes classicistische gegroefde pilasters met verguld composiet kapiteel het koor, met eikenhouten lambrisering uit 1914 door Fl. Scherrier, en Heilige Drievuldigheid (1833) door Jozef Peeters, een restant van het vroegere hoogaltaar. Licht gebogen zoldering met stucwerk, versierd met vergulde sterren. Het schip wordt afgesloten met ijzeren hekken.
Mobilair. Schilderijen: De bespotting van Christus, toegeschreven aan Adam Van Noort; Christus in de Hof Van Olijven, toegeschreven aan Abraham van Diepenbeeck; Tenhemelopneming van Maria, toegeschreven aan Jan Baptist De Vos; Kruisafneming, door Jacob Jordaens. Beeldhouwwerken: Sint-Begga; Sint-Antonius van Padua (omstreeks 1835); Sint-Jozef, Heilig Hart van Jezus, Heilig Hart van Maria, Sint-Barbara, Sint-Catharina (omstreeks 1890) en Onze-Lieve-Vrouw met Kind (1889), door Jan Baptist De Boeck en Jan Baptist Van Wint; Sint-Jan Berchmans (1876), Heilig Hart van Jezus (1879) en Heilig Hart van Maria (1879), door Jan Baptist De Vos; Heilige Anna en Maria (omstreeks 1876); kruiswegstaties (1891), door Jan Baptist De Boeck en Jan Baptist Van Wint. Mobilair: marmeren hoogaltaar (1887-1889) met Boodschap, Geboorte, Opdracht in de Tempel, Vlucht naar Egypte, Laatste Avondmaal, Vier Evangelisten, Sint-Begga en Sint-Catharina, door Jan Baptist De Boeck en Jan Baptist Van Wint; verguld koperen tabernakel (1878) door Jos Junes; marmeren communiebanken (1888) met Jezus en Johannes de Doper, Jezus en de Honderdman, Sint-Petrus, Maria, Sint-Jozef, Sint-Paulus, Sint-Norbertus en Sint-Juliana van Cornillon, door Jan Baptist De Boeck en Jan Baptist Van Wint; eikenhouten preekstoel (1890) met Prediking van Jezus, Geloof, Hoop en Liefde, door Jan Baptist De Boeck en Jan Baptist Van Wint; orgel (1881) door Vve Geurts & Cie en orgelkast door Kockerols; eikenhouten biechtstoelen (1881 en 1885) door Kockerols. Glas-in-loodramen: reeks van zes ramen (1880-1881) met telkens drie heiligenfiguren (Jozef/Onze-Lieve-Vrouw/Begga, Anna/Petrus/Catharina, Franciscus/Jan de Doper/Ferdinandus, Leopoldus/Cecilia/Ludovicus, Dyonisius/Theresia/Franciscus-Xaverius, Victoria/Carolus-Borromeus/Julia) in koor en schip, door Leopold Pluys, naar kartons van Edward Dujardin; Triomf van de Heilige Begga (1881) in de westgevel, Heilig Hart van Maria (1883) en Heilig Hart van Jezus verschijnt aan Margaretha Maria Alacoque in de zijkapellen, door August Stalins en Alfons Janssens.
Rechthoekige tuin omgeven door gekasseide straatjes, achter lage afsluitingsmuren met rondboogdeurtjes, kleine voorgebouwen en voortuinen waarachter aan de westzijde in 1972-1977 gerestaureerde traditionele bak- en zandstenen huisjes van twee bouwlagen met kruiskozijnen, steigergaten, halfronde daklijst of overhoekse baksteenfriezen, hoger opgaand met dakkapellen of dakvensters in de vorm van tuit- of trapgevels (drie of zes treden met overhoeks topstuk) op schouderstukken; zadeldaken met Vlaamse pannen.
Oost- en zuidzijde: neogotische hofmuur in baksteenbouw met imitatie-natuursteen, daterend van de restauratie in 1905-1906. Doorlopende opstand geritmeerd door portalen, arkeltorentjes, trap- en tuitgevels, en verlevendigd met beeld- en blindnissen. Traditionele begijnhofhuisjes met bepleisterde en beschilderde lijstgevels geopend door rechthoekige vensters. Twee neotraditionele trapgevels uit bak- en natuursteen met fialen, speklagen en gekoppelde kruiskozijnen.
Aan de zuidzijde in het achterliggend, geknikte straatje nog enkele puntgevels met muurvlechtingen in traditionele stijl, de rondboogdeurtjes van dit straatje dragen alle nog de naam van een heilige in banderol.
Tegen de gevels: verscheidene heiligenbeelden, onder meer Heilige Barbara, Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Catharina, Sint-Jozef. In de tuin: oorspronkelijke Calvarie met Johannes en Maria door Jan Jozef Peeters ingehuldigd in 1822, vervangen door een replica in 1980; Onze-Lieve-Vrouw met Kind (1727) door J.F. Van Havre; Aaron en Melchisedek (1835) door Jan Baptist De Cuyper oorspronkelijk opgesteld bij het hoogaltaar.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine; Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. & Braeken J. 2018: Begijnhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/297630 (geraadpleegd op ).
Voormalig begijnhof, hier gevestigd in 1544 ter vervanging van het vroegere begijnhof "Curtis Syon", dat circa 1245 ontstond aan zuideinde van de Begijnhofstraat. Tijdens de Franse Revolutie verkocht als openbaar goed en hersteld circa 1830. Interpreterende en aanvullende restauratie in 1896. Huidige restauratiewerken onder leiding van architecten Joseph Louis Stynen en Guido Derks.
Begijnhof van het gemengde type: rechthoekig plein omgeven door gekasseide straatjes met aan de noordzijde de kerk; aan zuidzijde een achterliggend gebogen straatje.
Straatzijde: verankerde blinde bakstenen muur verhoogd met een trapgevel (acht treden + overhoeks topstuk) boven de ingangspoort; rechts hiervan (nummer 41) een bakstenen lijstgevel in traditionele bak- en zandsteenstijl met rechthoekige deur en vensters en radvenster. Laat-barokke poortomlijsting (1711); geprofileerde rondboog met gekrulde sleutel rustend op halfzuiltjes, boogzwikken met reliëfwerk bekroond door een gestrekte, gekorniste waterlijst. Hogerop hardstenen rondboognis met vleugelstukken en gebogen fronton, waarin een beeld van Heilige Begga, toegeschreven aan W. Pompe (18de eeuw); houten vleugeldeur, gebeeldhouwde makelaar boven het kalf. In de top een radvenster onder gebogen, zandstenen waterlijstje.
Georiënteerde begijnhofkerk aan de noordzijde van de binnentuin. Oorspronkelijk kerkje, gebouwd in 1545-1546, grotendeels gesloopt in 1827-1830, waarschijnlijk onder leiding van architect Pierre Bruno Bourla. Neogotisch kruiskerkje van vier traveeën met zeszijdige koorsluiting, laatst genoemde uit de 16de eeuw. Bak- en zandsteenbouw onder leien zadeldak met op de kruising een zeshoekige dakruiter. Westgevel: puntgevel met speklagen op schouderstukken; bekronend kruisbeeld; aangebouwde portiek met rechthoekige deur, waarboven een rondboognis met het beeld van de Heilige Catharina. Zij- en koorgevels gemarkeerd door steunberen en doorbroken met hoge spitsboogvensters. Zuidzijde met zij-ingang: geprofileerde rondboog op imposten, geflankeerd door hardstenen driekwartzuilen met een klassieke bekroning, links en rechts hiervan spitsboognissen met beelden van Sint-Salvator en Onze-Lieve-Vrouw.
Inwendig ordonneren zes classicistische gegroefde pilasters met verguld composiet kapiteel het koor. Licht gebogen zoldering met stucwerk, versierd met vergulde sterren. Schip afgesloten met ijzeren hekken. Ten westen van de zij-ingang: aangebouwd kapelletje, zogenaamd "de Sprekende God".
Mobilair. Schilderijen: De bespotting van Christus door Adam Van Noort (16de-17de eeuw) en Kruisafneming door Jacob Jordaens (17de eeuw). Stabat Mater in ivoor door M. Van Beveren (17de eeuw).
Rechthoekige tuin omgeven door gekasseide straatjes, achter lage afsluitingsmuren met rondboogdeurtjes, kleine voorgebouwen en voortuinen waarachter aan de westzijde recent gerestaureerde traditionele bak- en zandstenen huisjes van twee verdiepingen met kruiskozijnen, steigergaten, halfronde daklijst of overhoekse baksteenfriezen, hoger opgaand met dakkapellen of dakvensters in vorm van tuit- of trapgevels (drie of zes treden + overhoeks topstuk) op schouderstokken; zadeldaken met Vlaamse pannen. Oost- en zuidzijde: 19de-eeuwse begijnhofhuisjes (restauratie 1896) met bepleisterde en beschilderde lijstgevels met rechthoekige vensters of neogotische trapgevels met fialen, speklagen en gekoppelde kruiskozijnen. Aan de zuidzijde in het achterliggend, gebogen straatje nog enkele puntgevels met muurvlechtingen in traditionele stijl, de rondboogdeurtjes van dit straatje dragen alle nog de naam van een heilige in banderol.
Verspreid in de tuin en tegen de gevels: verscheidene heiligenbeelden, onder meer Heilige Barbara, Onze-Lieve-Vrouw, Sint-Catharina, Sint-Jozef.
Bron: DE MUNCK-MANDERYCK M., DECONINCK-STEYAERT R. & PLOMTEUX G. met medewerking van LINTERS A. 1979: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nb, Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet; Steyaert, Rita; Manderyck, Madeleine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. & Steyaert R. & Manderyck M. 1979: Begijnhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/184417 (geraadpleegd op ).