is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Kasteel Runcvoort met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
Park aangelegd in het laatste kwart van de 18de of de eerste helft van de 19de eeuw in vroeg-landschappelijke stijl, later sterk uitgebreid, vandaag ingericht als openbaar park.
Het voormalig kasteeldomein Runcvoort ligt ten westen van de Terlindenhofstraat , ten zuiden van de atletiekpiste en ten oosten van de appartementsblokken aan de Nieuwdreef. Doorheen het zuidelijk gedeelte van het voormalig kasteelpark loopt een verbindingsweg voor voetgangers en fietsers van de Terlindenhoflaan naar de Nieuwdreef. Vandaag staat het kasteel zelf leeg en is het kasteelpark als openbaar park op wijkniveau ingericht.
Het domein staat sinds het verschijnen van Floris Prims’ Geschiedenis van Merksem (1951) foutief bekend onder de naam Runcvoort, naar de eertijds nabij gelegen Runcvoorthoeve. De oudst gekende vermelding onder de naam "Hof van Grassis" dateert uit 1662. In 1727 wordt het goed als "Huys ten Hooghe" en later op de Ferrariskaart (1771-1778) als "Gelden hof" vermeld.
Het reeds sinds het midden van de 16de eeuw als ‘speelhuis’ gekende, omgrachte "Gelden hof", was volgens de Ferrariskaart (1770-1778) omgeven door landbouwgronden en een moestuin ten zuiden. Het via een toegangsbrug toegankelijke perceel werd schetsmatig ingevuld met driehoekige percelen ingericht als nuts- en siertuin. Een primitief kadasterplan van Merksem, opgemaakt door landmeter J. De Schepper (1830-1834), geeft een heel ander beeld: een park met een vroeg-landschappelijke aanleg waarbij het landhuis nog omgeven is door een ringgracht, langs de zuidzijde via twee bruggen toegankelijk, die in het noordwesten overgaat in een onregelmatig gevormde vijver - een plaatselijke opstuwing - en doorloopt in de oorspronkelijke, rechte gracht rond het perceel nr. 100. Om de wandeling over het kronkelend padennetwerk te verfraaien, is langs de westelijke grachtarm een kleine uitstulping uitgegraven waarover een brugje ligt. In het uiterste zuiden van het terrein is op een groot rechthoekig perceel (perceel nr. 99) een moestuin aangelegd. Vlakbij de ingang ligt een kleine woning, vermoedelijk de hovenierswoning. Een kaarsrecht pad verdeelt de moestuin in twee gelijke helften en sluit vervolgens op het kronkelende padentracé van het park aan. Langs de zuid- en oostzijde van de moestuin bevindt zich een hakhoutperceel. De terreinen ten noorden en westen zijn ingericht als hooiland. Op het perceel nr. 103, vlak ten noorden van de ringacht liggen de bijgebouwen van het landhuis en een kleinere moestuin.
Deze nieuwe aanleg was mogelijk het werk van de familie Stiers die het goed van 1791 tot 1824 in bezit had of van de nieuwe eigenaar, Louis Antonuis Le Paige die daarnaast nog verschillende landbouw- en hakhoutpercelen in de gemeente bezat. Bij de verkoop aan baron Eugenius Ludovicus Van Delft en zijn echtgenote Francisca Maria Jospeha Geelhand, kadastraal geregistreerd in 1850, is er sprake van een “vermaaktuin” van 3 ha en 16 are . Van Delft laat enkele jaren later de oude bijgebouwen afbreken en vervangen door een nieuw huis en koetshuis. In 1886 laat de nieuwe eigenaar sinds 1878, baron Prosper Jacques de Terwagne, hier een kleine L-vormige oranjerie bouwen.
In 1898 verkoopt de familie de Terwagne het kasteel met serre, kippenhok, oranjerie, lusttuin, bouw- en hooiland aan de zusters annunciaden uit Geel, die hier een klooster inrichten en reeds eerder onder mecenaat van de familie Terwagne gronden voor de inrichting van een school hadden verworven. De zusters verkopen het hakhoutperceel (nr. 98b), de grote moestuin (nr. 99c) en de hovenierswoning in 1902, vermoedelijk ter financiering van de nieuwe kloostervleugel die het jaar daarop in het kadaster wordt geregistreerd. In 1970 werd het domein aan de gemeente verkocht.
De militair topografische kaarten uit 1865, 1892 en 1902 geven een beeld van de aanleg vanaf de tweede helft van de 19de eeuw. Het park is op deze kaarten sterk uitgebreid naar het noorden en het westen (de voormalige hooilanden op percelen 105, 106 en 107). Het schetsmatig weergegeven padenpatroon bestaat uit grote lussen en volgt in het westen de perceelsgrens. Enkel in het oude parkgedeelte is het aantal paden veel denser, vermoedelijk werd hier de oude aanleg grotendeels bewaard. De topokaarten geven, in tegenstelling tot de kadasterkaarten, ook een beeld van de afwisseling in beplanting en tussen open en en gesloten ruimte. De aanleg bestaat uit een parkbos ten zuiden en ten westen van het kasteel, met een noordelijke uitloper langs de westelijke perceelsgrens. Dat parkbos komt quasi ongewijzigd voor op de kaarten van 1892 en 1902. Tussen 1902 en 1960 verdwijnt het parkbos met uitzondering van de beplanting ten zuiden en ten westen van het bijgebouw van het kasteel, wellicht het lindelaantje met de grot en de kunstmatige heuvel met de hemelboom (Ailanthus altissima). Het noordwestelijk gedeelte bestaat uit grasland met een eivormig bomeneiland als mogelijk pendant van de drie bomengroepen in het parkbos en bomenmassieven langs de randen. Men merkt dat hier en daar doorzichten in de ‘greenbelt’ (bomengordel langsheen de buitengrenzen) die het park grotendeels omsluit, uitkijken op het omliggend landschap.
Op de grens van het parkbos en het grasland met de bomengroep en –massieven, ligt een vijver in de vorm van een langgerekte, haast rechthoekige driehoek met zwak bochtende oevers. Deze vijver dateert uit de eerste verlandschappelijking en is een plaatselijke verbreding van het wallen- en grachtensysteem uit vorige eeuwen. Het wegenstelsel in het park geeft blijk van vakkennis. Er is de toegangsweg van de straat naar de toegangsbrug die vervolgens als rondweg langsheen de greenbelt op de buitengrenzen van het park loopt. Een noord-zuid gerichte dwarsweg verdeelt het park in drie evenwaardige blokken. Een weg ten noorden langs de vijver verbindt het plein achter het kasteel met de dwarsweg. Ten noorden van het kasteel, in de richting van kasteel Rosendaal, ligt de boerderij met rechthoekige boomgaard en vermoedelijk een driehoekige moestuin.
Tuinen en parken worden grosso modo vanaf het midden van de 19de eeuw ingedeeld naar stijl en karakter. Stijlkenmerken zijn de geometrische stijl, de landschappelijke stijl of de gemengde stijl die een eclectische combinatie van de vorige twee is. Karakterkenmerken gaan van groots of nobel voor uitgestrekte parken van enkele honderden hectaren, over riant (de oppervlakte van een gemiddeld stadspark) tot pittoresk voor tuinen en parken tot één hectare. Het karakter heeft dus te maken met de omvang en de schaal van het object. In parken met een groots of nobel karakter treft men grote bomen- en beplantingsgroepen van dezelfde soort aan om het beeld niet te druk te maken. In pittoreske parken en tuinen is afwisseling juist een meerwaarde. In grootse of nobele parken plant men uitsluitend bomen en struiken van eerste grote aan. In een pittoreske tuin zal men bij voorkeur bomen en struiken van tweede en derde grootte aanplanten. Runcvoort is een park in landschappelijke stijl met een riant karakter dat overhelt naar het pittoreske. De beplanting zal dus eerder verscheiden moeten zijn.
Het open parkgedeelte bestaat uit (lig- en ravot-) gazons met daarop bomengroepen op een verhoogde voet die samengesteld zijn uit verschillende boomsoorten van tweede grootte, hoofdzakelijk inheems of ingeburgerd met een paar uitheemse soorten zoals bijvoorbeeld de gewone vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) met een stamomtrek van 198 cm (stamomtrek standaard gemeten op 150 cm hoogte), varenbeuk (Fagus sylvatica ’Asplenifolia’), wilgbladige eik (Quercus phellos), grauwe els met ingesneden blad (Alnus glutinosa 'Imperialis'), gewone robinia met gedraaide takken (Robinia pseudoacacia ‘Tortuosa’) en de reuzenlevensboom (Thuya plicata). In het zuidelijke deel van de gazon staan voornamelijk solitairen waaronder een geënte sierkers met een stamomtrek van 222 cm en een tweestammig buxusboompje (Buxus sempervirens) met omtrekken van 67 en 47 cm (voetmeting).
Het heuveltje aan de zuidzijde van de vijver, dat waarschijnlijk werd opgehoogd met specie afkomstig van de verbreding van de gracht, is ondermeer beplant met een meerstammige hemelboom (Ailanthus altissima) die een voetomtrek van 328 cm heeft en opslag van iep. Het heuveltje is langs twee zijden via trappen toegankelijk. Een betonnen plaat op het hoogste punt doet vermoeden dat hier ten tijde van de inrichting als klooster en school van de annunciaden een religieus beeld stond. Uit dezelfde periode is ook een Mariagrot in rotswerk aan het begin van het lindenlaantje bewaard gebleven. De beplanting rondom de grot bestaat uit groenblijvende struiken en bomen waaronder buxus (Buxus sempervirens), bontbladige aucuba (Aucuba japonica ‘Variegata’), taxus (Taxus baccata) en Portugese laurierkers (Prunus lusitanica). Rondom de vijver staan ook een zomereik (Querqus robur) met een stamomtrek van 310 cm en een moerascipres (Taxodium distichum) met een stamomtrek van 275 cm.
Auteurs: van den Bossche, Herman; Michiels, Marijke
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Huis Runcvoort bij school Virgo Maria
Is deel van
Terlindenhofstraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Runcvoortpark [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300121 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.