erfgoedobject

Maasvallei tussen Maaseik en Maasmechelen

landschappelijk geheel
ID
300128
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300128

Juridische gevolgen

Beschrijving

Fysische geografie

De ankerplaats bevindt zich grotendeels in de alluviale vlakte van de Maas, tegen de Nederlandse grens, tussen Maaseik en Maasmechelen. Vrijwel nergens is een landschap en zijn bewoners zodanig bepaald geworden door het doen en laten van de Maas als in het smalle overstromingsgebied langs de rivier. In geomorfologisch, bodemkundig en hydrografisch opzicht is de alluviale vlakte van de Maas een zeldzaam gegeven in Vlaanderen omdat een aantal natuurlijke processen (overstroming, erosie, geulvorming, sedimentatie enzoverder) er steeds vrij ongestoord konden verlopen. Talrijke verlaten Maasarmen getuigen nog van deze evolutie. Ook thans droge geulen zijn in het landschap veelal vlot herkenbaar. De westelijke limiet van deze Holocene overstromingsvlakte is morfologisch duidelijk merkbaar en wordt gevormd door (steil)randen zowel als de (stoot)oevers van een aantal oude meanderbochten.

Tijdens het tertiair was de Maas een bijrivier van de Rijn en liep ze niet in de huidige richting, maar van Luik richting Aken. In deze periode waren er diverse tektonische verzakkingen in een brede strook tussen Den Haag en Bonn. Langs noordwest-zuidoostelijke richting lagen verschillende 'blokken' die ten opzichte van elkaar verzakten, waardoor bepaalde oppervlaktes hoger kwamen te liggen dan andere. Als gevolg van één van deze verzakkingen verlegde de Maas zich in zijn huidige richting. Tijdens het quartair kenmerkte de rivier zich door afwisselende erosie- en sedimentatiefasen. Tijdens de ijstijden was het een vlechtende rivier met enorme debietschommelingen en wisselende lading; de rivier vulde haar eigen valleibodem op met vooral grind, maar ook zand en soms klei. Nadien, tijdens de warmere periodes, was erosie overwegend waardoor de rivier zichzelf in de valleibodem insneed. Dit resulteerde in de vorming van een terrassenlandschap waarin relatief vlakke reliëfeenheden, de rivierterrassen, door steilranden van elkaar gescheiden zijn. Zowel het hoofdterras (Kempisch Plateau) als de laagterrassen worden vervolgens gekenmerkt door eolische dekzanden (droog zand), de alluviale vlakte door droge tot matig droge zandleembodems zonder profielontwikkeling. In de voormalige meanders is de zandleembodem vochtig tot nat.

De randen van de laagterrassen liggen veelal ter hoogte van de N78, sommige zijn thans opgehoogd en bebouwd. De overgang tussen beide zijden is bruusk, hetgeen zich landschappelijk uit, zoals door sommige auteurs aangegeven, in het onderscheid tussen de Maaslandse Kempen enerzijds en de alluviale vlakte van het Maasland anderzijds. Ten noorden van Dilsen is de limiet zeer duidelijk: de meanderbocht bij Dilsen, de oude meander van Rotem (ingenomen door de Kogbeek) en een ‘meandertrein’ - een aaneenschakeling van verlaten meanderbochten - tussen Elen en Maaseik, waar een lob van het zogenaamde Terras van Mechelen aan de Maas (van weichselouderdom) in de alluviale vlakte snijdt. Ten zuiden van Vucht wordt de grens met dit terras gevormd door de buitenoever van een verlaten meanderbocht, ter hoogte van de Langbroeksbeek en de huidige winterdijk. Tot het dekzandgebied van de laagterrassen behoren ook enkele ‘eilanden’ in de alluviale vlakte, die gespaard bleven van de laterale erosie van de Maas. Het belangrijkste omvat de dorpskern van Leut tot bij de windmolen Nieuw Leven. Daarnaast komen in de alluviale vlakte nog enkele hoger gelegen, positieve reliëfs voor. Deze behoren tot het Terras van Geistingen, waartoe ook de omgeving van Oud-Dilsen zou behoren.

Vermeldenswaardig in de vroege ontstaansgeschiedenis van deze riviervlakte is ook de impact van de Feldbissbreuk. Dit is een breuklijn die van noordwest naar zuidoost loopt en waarvan het noordelijke blok verzakte. In de Maasvallei wordt dit de Bichterweertsprong genoemd, gelegen ter hoogte van Dilsen-Stokkem. Doordat het noordelijke blok naar beneden zakte werd de lager gelegen vlakte snel opgevuld door grindrijk sediment, met als resultaat een veel dikkere grindlaag dan ten zuiden van deze lijn. Dat maakt dit gebied uitermate aantrekkelijk voor grindwinning; net buiten de ankerplaats liggen dan ook twee grote grindputten.

Tijdens het holoceen (10.000 jaar geleden tot nu) wordt de Maas gekenmerkt door zijn sterk meanderende karakter en de vele eilanden. De rivier stroomde in een ongeveer 4 kilometer brede alluviale vlakte. Uit deze periode dateren de meeste siltige afzettingen, in de tweede helft van deze periode wordt, als gevolg van de in cultuurname van het leemplateau, ook leem afgezet. Het klassieke oeverwal-kom-systeem is in dit deel van de vallei niet terug te zien. Dat is het gevolg van de vele stroomverplaatsingen, afsnijdingen, enzoverder die heel recent nog plaatsvonden. De meander van Stokkem bijvoorbeeld was op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) nog watervoerend en de meander van Dilsen is op dat moment nog verbonden met de Maas, hoewel de nieuwe loop al gelegd is. Op de Ferrariskaart, maar ook op de Tranchotkaart (1802-1807) vallen bovendien de vele eilandjes, zijgeulen en dergelijke op. Door grindwinningen binnen de rivierbedding zijn veel van deze eilandjes verdwenen. De Maas heeft in dit deel van zijn loop een zeer groot verval (0,43 meter per kilometer). Op vele andere plekken heeft de rivier zich geleidelijk verplaatst waardoor opvallend reliëf te zien is met soms zeer mooie golvende wei- (of akker)landen, bijvoorbeeld bij hoeve Damiaan.

Het landschap van de alluviale vlakte wordt voor een groot deel gekenmerkt door de vele verleggingen van de rivier door de tijd heen. De meanderende Maas verlegde regelmatig haar loop. Dit afsnijden van meanders zal in deze zone vooral veroorzaakt zijn door grote overstromingen. De oorzaak van een overstroming kan de obstructie van het zomerbed zijn, bijvoorbeeld door ijsgang. Tijdens zware winters, wanneer de ijslaag zeer dik werd (1-1.5 meter), kon het smeltwater van stroomopwaarts, stroomafwaarts belemmerd worden door het daar nog niet gesmolten ijs. Het zocht dan een nieuwe weg en vormde daarmee een nieuwe meander.

Een beeld krijgen van de loop van de Maas voor de 16de eeuw is niet eenvoudig. Tot dan ontbreken historische kaarten waarop de Maas weergegeven staat. Het doctoraat van Paulissen geeft ons veel informatie. Zo blijkt dat in de periode voor de 16de eeuw de Maas over een brede vlakte migreerde. Op de eerste historische kaarten, begin van de 17de eeuw, liep de Maas nog langs de dorpen Dilsen, Stokkem en Meeswijk, alle direct op de linkeroever gelegen. De Maas verlegt zich in de volgende twee eeuwen langzaam naar het oosten. De verlegging naar het oosten begon in het zuiden, bij de dorpen Leut en Meeswijk en ging langzaam naar het noorden. De twee laatste meanders die werden verlaten zijn die van Stokkem en Dilsen; de meander van Stokkem ontstond waarschijnlijk na een grote overstroming van 9 december 1740 tot 18 januari 1741. De ouderdom van de meander wordt weerspiegeld in het landschap, oude meanders zijn soms volledig verland, terwijl jonge meanders nog als open water of brede natte zone zichtbaar zijn. De oude meanders bij Dilsen en Stokkem zijn zogenaamde ‘oxbow lakes’ of ‘hoefijzermeren’, afgesneden meanderbochten met open water. Op de Ferrariskaart wordt de Maas gedetailleerd weergegeven en het valt op dat de loop van de Maas grotendeels overeenkomt met de huidige loop. Enkel de meander van Stokkem is op het eind van de 18de eeuw nog volledig watervoerend. Bij Maasbeemder Greend (recente grindwinplas nabij Leut), is op de Ferrariskaart een afgesneden meander te zien, die op dat moment nog in verbinding staat met de rivier. De oude meanders zijn in het landschap terug te zien in het reliëf, het landgebruik van weilanden en struweel en vaak ligt nog een beek in de oude bedding. Beken die terug gaan tot een oude meander zijn: Zanderbeek-Diepbeek, Smaalbeemdebeek, Kogbeek, Vrietselbeek-Breusbeek, Fransenbeek, Rachelsbeek, Langbroeksbeek en Kikbeek. Bij Damiaan-Heppeneert waren veel kleine, buitenwaartse verleggingen en veel activiteit in de stroomvallei waardoor er nu nog veel reliëfverschillen te zien zijn (kronkelwaarden). De meest recente rivierverlegging vond plaats tussen Heppeneert en Vissersweert (NL), de rivier verlegde zich (tussen 1890 en 1936) een stukje oostelijker tot tegen Vissersweert, waarbij de uiterwaard aan Belgische kant verbreedde.

In de verkaveling zijn de oude meanders ook terug te zien. De langgerekte kavels in de binnenbochten duiden op oudere ingebruikname. De oude meanders zelf werden recenter in gebruik genomen en daar zijn dan vierkante kavels te zien. Deze structuur is niet altijd perfect terug te zien, echter ten zuiden van Leut is deze structuur wel herkenbaar.

De vrij snel stromende Grensmaas met haar sterk wisselende waterstanden beschrijft nog steeds grote meanders. De Maasbedding zelf is omwille van de uiterst lage zomerdebieten in deze sectie één van de weinige toegankelijke en zichtbare nog natuurlijke beddingen van grote rivieren. Bij voldoende hoge waterstand is zij bevaarbaar met kajaks en andere kleine vaartuigen.

Cultuurhistorie

Archeologie

De omgeving was reeds vroeg bewoond, zoals blijkt uit de aanwezigheid van archeologische vondsten verspreid over de vallei. De archeologische sites bevestigen de bepalende rol van de rivier bij de nederzettingskeuze van de mens in het verleden. Uit het uitgebreid vondstenareaal waarin de belangrijkste archeologische periodes vertegenwoordigd zijn, blijkt de continue aantrekkingskracht van de rivier. De oudste sporen van menselijke aanwezigheid concentreren zich op de oevers van de Zanderbeek en Smaalbeemdebeek waar herhaaldelijk steentijdartefacten werden aangetroffen. In de omgeving van de Duivelsbrug, op de oever van de Zanderbeek, werd een depot van 42 bronzen kokerbijlen en één lanspunt uit de late bronstijd ontdekt. Bij dergelijke bronsdeposities speelden de grote rivieren steeds een belangrijke rol als corridor voor verkeer en contacten. Het depot van Heppeneert getuigt van het belang van de Maasvallei binnen de Noordwest-Europese handelsnetwerken en illustreert dat de vallei reeds vroeg intensief werd bewoond in tegenstelling tot het binnenland. In de 19de eeuw werd op de nabijgelegen site van het Zand een begraafplaats uit de vroeg-Romeinse periode opgegraven wat wijst op een intensieve bewoning geconcentreerd op de drogere zones langs de rivier.

Bedijking

De Romeinen vestigden zich op enige afstand van de rivier en legden een heirbaan aan, dicht tegen de alluviale vlakte, op de rand van het hoger gelegen laagterras om overstromingen te voorkomen. De Romeinse heirbaan Tongeren-Nijmegen was een aftakking van de heirbaan Boulogne-Bavais-Tongeren-Keulen, werd waarschijnlijk in 69-70 aangelegd en volgt min of meer het tracé van de huidige Rijksweg (N78) tussen Maaseik en Maasmechelen, op de hoogten langs de oude Maasarmen. Via secundaire west-oost lopende wegen was de heirbaan verbonden met de Maasoever zodat heel de overstromingsvlakte toegankelijk werd. Later, toen de Romeinen het gebied verlaten hadden, werd deze zelfde weg gebruikt door andere volksstammen om zich in deze regio te vestigen. Vanaf de Frankische periode (5de-6de eeuw) werden dorpen gesticht kort bij de toenmalige Maasloop, op de rand van het laagterras of zelfs lager en beschermd door dijken of door een hogere ligging ten opzichte van de omgeving. De alluviale (zand)leemgrond op grind was landbouwkundig erg aantrekkelijk. De overstromingen waren een natuurlijke bron van bemesting. Slechts door de bouw van dijken werd de stroom geleidelijk getemd. In Elen bijvoorbeeld riep pastoor Meulenbergh anno 1771 de dorpsbewoners op een nieuwe dijk te bouwen, de zgn. Pastoorsdijk. De eerste dijken in het gebied waren niet aaneensluitend maar van beperkte lengte om kwetsbare of belangrijke gebieden zoals een dorp of gehucht tegen overstromingen te beschermen. Deze lokale dijken sloten aan op de hogere gronden, begonnen stroomopwaarts van het dorp, dwars op de richting van de rivier, volgden de lengte van het dorp en stopten stroomafwaarts. Zij schermden de nederzettingen af en dienden vooral om te voorkomen dat de hoofdstroom van de Maas door of dicht langs de nederzetting zou gaan lopen. Restanten van dergelijke dijken liggen nog te Mazenhoven en langs de buitenbocht van de (oude) meander ten noorden van Dilsen. In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw werden systematischer dijken gebouwd. Meestal als gevolg van overstromingen. Zo werd er in 1863 een traktaat uitgevaardigd waarin afspraken stonden rond het versmallen en beheersen van de rivier. Als gevolg van de aanleg van verschillende kanalen in de omgeving was het waterpeil op de Maas namelijk teveel gedaald om scheepvaart over de Maas mogelijk te houden. Door de stroom te versmallen was er wel voldoende diepgang. De werken vonden plaats tussen 1864 en 1870 en bestond eruit de Maas te beperken tot één smalle geul met voldoende diepgang en de aanleg van kunstmatige oevers door middel van kribben en dijken. Later vonden nog verschillende werken plaats, bijvoorbeeld na de grote overstromingen van 1880, waarna verschillende bestaande dijken werden verlengd en de geul nog op plaatsen werd versmald (zoals tussen Hoeve Damiaen en Heppeneert). Omdat de Maas over een grote lengte de grens vormt tussen België en Nederland, werd in het traktaat van 1863 tevens vastgesteld dat werken binnen de 300 of 150 el afstand van de thalweg voorgelegd moesten worden aan het andere land. Er werden palen opgericht waarop 300 of 150el staat geschreven en die deze afstand dus weergaven. Naast deze palen zijn er ook nog verschillende grenspalen die de grens van Nederland en België vastleggen, deze gietijzeren grenspalen werden in 1843.

De dijken braken in 1926 door extreem hoogwater en daarna werden op wisselende afstand van de Maas systematisch bestaande dijken verhoogd of nieuwe winterdijken aangelegd (op de hoogte van de waterstand van 1926 plus 0.70 meter). Ook in de jaren 1990 waren er nog grote overstromingen en werden de dijken weer verhoogd of werden nog aaneensluitende, nieuwe dijken aangelegd. Doordat op verschillende plekken historische dijken de locatie vormden voor de nieuwe dijken, bleven deze dijken veelal enkel in locatie en functie bewaard. Op enkele plekken zijn nog restanten van de oude dijken bewaard en vormen ze een waardevol landschapselement.

Doordat de dijken redelijk ver van de rivier aangelegd werden, soms tot een kilometer afstand, ontstonden brede uiterwaarden die nog regelmatig kunnen overstromen. Deze situatie is uniek voor Vlaanderen. Over deze vlakte wordt bij overstromingen nog een dun laagje zand, silt en klei afgezet, maar het grind wordt enkel nog in de rivierbedding afgezet. In de alluviale vlakte is door de tijd heen een laag van 1-2 meter sediment afgezet, in geulen tot 5 meter dik. De meest gave uiterwaarden zijn onder andere gelegen te Heppeneert en Elen (De Sloot, Catharinaweerd en Elerweerd). Permanent grasland en akkers bezitten een uitzonderlijk reliëf als gevolg van de rivieractiviteit. Er komen geen oeverwallen voor in deze vlakte. Oorspronkelijk waren ze er wellicht wel, maar ze werden later door overstromingen verspoeld of bedekt door later sediment.

Landgebruik

Het landgebruik in de alluviale vlakte is momenteel zeer divers. Na de Tweede Wereldoorlog evolueerde het grondgebruik naar meer intensieve teelten. Intensievere akkerbouw, bemeste graasweiden, populierenaanplantingen en laagstamfruitplantages nivelleerden het reliëf en verdrongen meer en meer de traditionele kleinschaliger akkers, natte hooilanden en weiden. Toponiemen als ‘veld’, ‘akker’ en ‘heuvel’ verwijzen naar de hogere en oudere akkergronden. De natte gronden met talrijke geulen dicht tegen de Maas werden doorgaans als ‘weerd’ aangeduid, terwijl de drogere zones als graasweiden werden benut en afgeboord. Op de historische topografische kaarten van eind 19de en begin 20ste eeuw, zijn plaatselijk dan ook een stuk meer houtkanten, hagen en dergelijke te zien dan in het huidige landschap. Een gedeelte van deze houtige landschapselementen en ook boomgaarden, hakhoutbosjes, enzoverder, ging stilaan voor de bijl onder invloed van de schaalvergroting van de landbouw. In de buurt van Elen zijn nog enkele knotessen overgebleven als laatste relicten van deze hagen. Ook nabij Vucht staan nog een tweetal knotessen. Sommige poelen verdwenen en de kleinschalige grind- en leemwinning in plaatselijke groeves werd vervangen door grootschalige ontgrindingen waardoor uitgestrekte plassen ontstonden. Ook de grienden, die plaatselijk geëxploiteerd werden ten behoeve van de mandenvlechterij, komen nog zelden voor. Toch bleven de perceleringsstructuur en ook het bodemgebruik en de waardevolle landschapselementen in grote vlakken van het gebied historisch stabiel, en die verwijzen vaak nog naar de oude Maasbeddingen. Hier en daar komen loofbosjes voor, op natte plekken bij beken of plassen en rond kasteeldomeinen Ommerstein en Vilain XIIII. Ook zijn er bij veel hoeves en op enkele andere plaatsen in de ankerplaats nog hoogstamboomgaarden. Sinds 1930 daalde bovendien de waterstand in de Maas als gevolg van watervoorziening door de Maas naar drie kanalen, enkele stuwen en de grindwinning. Te Maaseik betekent dit een daling van 2 m waardoor overstromingen van de uiterwaarden zeldzamer worden en het grondgebruik intensiever kan worden, resulterend in toenemend akkerareaal.

Binnen de alluviale vlakten zijn uiteenlopende levensgemeenschappen die botanisch zeer soortenrijk zijn: het droogvallende gedeelte van de zomerbedding, de steile oevers, de extensief gebruikte landbouwgronden (onder andere kleiputten), oude Maasarmen, hooiweiden en dijken. De hoge soortenrijkdom in dit gebied komt door de verscheidenheid aan dynamiek, bodemtexturen, kalkrijkdom en vochtvoorziening. Bovendien kunnen via de riviervallei diverse plant- en diersoorten eenvoudig migreren.

De ongestuwde grindrivier biedt veel diersoorten een habitat, er komen diverse Europees beschermde soorten vissen en libellen voor. De grindbanken zijn voor loopkevers en spinnen een geweldige biotoop, de zandige gronden voor veel soorten wilde bijen en dergelijke. In de stroomdalgraslanden komen specifieke planten voor en bieden daardoor ook een thuis aan veel kenmerkende vlindersoorten. De uiterwaard ter hoogte van Heppeneert is van dit type en bevat een uitzonderlijk hoge concentratie en diversiteit aan (zeldzame) soorten. De ruigtes herbergen onder andere bedreigde wantsen en aan de Maasvallei gebonden soorten planten. De zachthoutooibossen langs de rivier zijn rijk aan mossen en korstmossen. De rivierbegeleidende Eiken-Iepenbossen zijn van een droger type. Dit bostype komt in de ankerplaats voor in het Kraaienbos nabij het kasteelpark Vilain XIIII. Dit is het enige hardhout-ooibos van Vlaanderen en wordt gekenmerkt door sterk wisselende debieten en regelmatige winteroverstromingen met kalkrijk water. Sinds enkele jaren komt de bever weer voor langs de Grensmaas. Door het herstel van natuurlijke oevers nemen de mogelijkheden voor deze diersoort toe.

De Maas was tot de 19de eeuw een belangrijke waterweg voor het transport van goederen. Langs de Maas herinneren nog talrijke schippersherbergen aan het drukke handelsverkeer van vooral de 18de en 19de eeuw. Tussen Maasmechelen en Vucht markeert een Maaskruis de plaats waar de vaargeul en dus ook het jaagpad van oever veranderden. De paarden en de lijndrijver moest op die plek de Maas oversteken om aan de overzijde op het jaagpad verder te kunnen. Omdat de oversteek door de rivier niet zonder gevaar was, kon men in een blok onder het kruis een offer geven. Van het geld werden in Vucht missen gehouden voor de lijndrijvers. Dit ijzeren maaskruis is het enige dat bewaard is gebleven in ons land. Aan De Sloot, in het uiterste noorden van de ankerplaats, getuigt een kademuur van de rol die Maaseik vroeger als haven speelde. Het nabij gelegen huis Labaer was een pleisterplaats voor schippers, evenals de hoeve Damiaan, zuidelijker gelegen waar ook een veer dienst deed. Op 30 juni 1889 werd de Maasbrug in Maaseik aangelegd waardoor de veren aldaar in belang verminderden. Het enige nog werkzame veer over de Grensmaas voor autoverkeer, is het veer bij Meeswijk.

Dorpsontwikkeling

In veel gevallen is het ontstaan van de dorpen aan de Maas nog goed zichtbaar in de opbouw van het dorp.

Heppeneert is aan de rivierzijde duidelijk begrensd door een dijk. Een steile afgrond laat zien waar de Maas stroomde toen het dorp opgericht werd. Tussen het dorp en de rivier liggen geen andere dijken, de rivier heeft hier nog een brede overstromingsvlakte. Achter de kade, aan de hoger gelegen westzijde, heeft het dorp zijn landelijk karakter goed bewaard. Dicht bij elkaar en beschut achter de dijk liggen enkele grotere boerderijen met ertussen oude kleine langgeveltypes, meestal omgebouwd tot woningen. Kerkwegels, oude paden en brugjes voeren naar de hoeves in de omgeving. De kerk wordt voor het eerst vermeld in 1202. In 1801 werd het bijzondere Mariabeeld uit Elen overgebracht naar de kerk van Heppeneert, waarna het uitgroeide tot bedevaartsoord. Het bedevaartsoord van Onze-Lieve-Vrouw van Rust trekt veel bezoekers aan, die in het stemmige kerkje en het park erachter verpozing zoeken.

(Oud-)Dilsen is het meest gave voorbeeld van een dorp aan een Maasmeander. De drieledige landschapsopbouw, die voorheen op verschillende plekken zichtbaar was, maar veelal verdween door grindwinning, is hier nog mooi te zien. Op de buitenbocht van de meander, waar de grond hoger gelegen is, ligt de oude dorpskern. De meander is nog duidelijk zichtbaar in de vorm van open water en (populieren)bosjes die op de natte grond aangeplant werden. Het derde deel is de landbouwgrond in de binnenbocht van de meander, waar de rivier vruchtbaar sediment afgezet heeft. Ten noorden van de oude Maasmeander en het Maasveld ligt nog een oude 16de-eeuwse dijk, als lijnrelict duidelijk zichtbaar in het landschap. De huidige dorpskern ligt aan de andere kant van de Rijksweg (N78), maar de historische dorpskern concentreert zich rond de toren van de Sint-Martinuskerk. De oorspronkelijke kerk bevond zich nog dichter tegen de rivier, in 1920 werden daar bij opgravingen sporen van een kerk of kapel aangetroffen. De kerk werd in 1250 afgebroken en verplaatst naar zijn huidige locatie. Van deze kerk resteert nog de onderkant van de toren, de rest van de toren dateert van circa 1550. De toren staat er nog steeds, maar de rest van de kerk werd afgebroken in de 20ste eeuw toen deze te klein werd voor de hele bevolking van het dorp. In het nieuwe dorpscentrum werd een nieuwe kerk gebouwd. Andere gebouwen met historische waarde rond de kerk zijn de pastorie uit 1784, een voormalige hoeve en de voormalige kapelanie, gebouwd in 1740, waar een oude linde voor stond, die recent vervangen werd. Vlakbij werden ook aardewerkscherven uit de volle middeleeuwen gevonden wat bevestigt dat het een oude nederzettingskern betreft. Ter hoogte van het toponiem Koeweide, in de binnenbocht van de oude meander, werd een grote concentratie bouwmateriaal met muurresten aangetroffen uit de laat-Romeinse periode wat duidelijk op een bewoningfase wijst; mogelijk gaat het zelfs om een 4de-eeuws castellum op de Maasoever.

De Maas liep in een bocht rond het centrum van Stokkem en voedde de stadsgrachten. Door de ligging dicht tegen de Maas werd de stad regelmatig geteisterd door grote overstromingen. De Rachelsbeek is het restant van deze meander, waar het dicht bij de stad breder water is, wordt het de Ouzeir genoemd. Deze toenmalige Maas liep vanaf Stokkem vrij recht naar het zuiden af, maar door een verlegging boog hij zich naar het oosten. Deze tweede meander (nu de Oude Maas genoemd) werd pas relatief recent afgesneden waardoor er nog een breed water te zien is, echter door de grindwinningen is slechts een deel van de meander nog gaaf bewaard. Tijdens deze grindwinning aan de oude meander werden verschillende middeleeuwse gebruiksvoorwerpen opgebaggerd. Deze artefacten suggereren reeds bewoning te Stokkem omstreeks de negende eeuw. Rond 1036 bouwden de graven van Loon de burcht van Stokkem op een natuurlijke hoogte op de linkermaasoever. De burcht is het toneel van vele gevechten en strubbelingen; 1363 strijd om het graafschap Loon, 1485 conflict tussen familie de la Marck en prins-bisschop Jean de Horne, 1675 en 1678 ingenomen door de Fransen en in 1679 ontmanteld verlaten, tijdens de negenjarige oorlog bezet door Duitsers. In 1702 wordt hij bezet door Franse troepen. De belegerende Hollandse troepen beschieten de burcht zo fors dat hij tot een ruïne gereduceerd wordt. Later wordt de ruïne ook afgebroken en verkocht zodat het materiaal gebruikt kan worden voor de bouw van huizen in Stokkem. In 1878 wordt het huidige kasteel Carolinaberg in eclectische stijl gebouwd door F. Caïmo, ter nagedachtenis aan zijn overleden vrouw Carolina de la Brassine. In het park bevinden zich de resten van de oudste verdedigingswerken langs de Maas: de Beer en Blauwmuur. Vlakbij het kasteel (op de grens van de ankerplaats) ligt nog een restant van de aarden wal die deel uitmaakte van het 13de-eeuws verdedigingssysteem van de stad bestaande uit grachten en wallen met een houten palissade. Later werden hier de stadsmuren gebouwd; de stadsmuur aan de oude Maasarm werd gesloopt in 1891. Ten oosten van het park ligt de oude meander van de Maas nog duidelijk zichtbaar. Naast het kasteel bevindt zich nog een monumentale beuk, daterend van de parkaanleg in de 19de eeuw. Tussen het kasteel en de oude Maasmeander lag het Penitentenklooster, opgericht in 1544 en gesloopt na 1789. Hier vlakbij, aan de Oude Maasstraat, lag ook de kade van Stokkem met een veerpont, alvorens de rivier haar bedding meer oostwaarts verlegde. Hiervan getuigt nog de 17de-eeuwse schippersherberg.

Stokkem had stadsrechten en haalde zijn inkomsten niet zozeer uit agrarische activiteiten. In de 19de eeuw kent de korverij een belangrijke bedrijfstak in Stokkem. Veel mensen waren werkzaam bij de productie en verwerking van de wissen. Rond 1855 werden vele weilanden omgezet in wissenvelden. De manden werden vooral gemaakt in functie van de fruitteelt en waren daardoor qua omzet afhankelijk van de fruitoogst. In jaren van mislukte oogsten kon het nog eens voorkomen dat men zijn producten niet kwijt raakte met verlies als gevolg. Door de opkomst van margarinefabrieken in de omgeving in de jaren 1880, ontstaat een nieuwe afzetmarkt voor botermandjes. Van het begin van de 20ste eeuw gaat de productie en teelt van de wissen echter achteruit. Nu is er nog weinig terug te zien van deze eens zo grote bedrijfstak. In het Maascentrum De Wissen is een vlechtwerkmuseum ondergebracht om het ambacht van het wissenvlechten nog levend te houden.

Meeswijk ontstond ook aan de toenmalige Maas. De oudste vermelding dateert uit 946 als Masuic en betekent nederzetting aan de Maas. Hier lag de linkeroever van de rivier aanzienlijk hoger en vormde daardoor een ideale plek om op te bouwen. De straat tegen de rivier vormde dan ook het eerste centrum van het dorp (de huidige Genootstraat). Mogelijk was Meeswijk van de 10de tot de 14de eeuw een klein havendorp. Enkele jaren na 1386 verlegde de Maas zijn loop waardoor het dorp ver van de rivier kwam te liggen. Vanaf circa 1300 maakte Meeswijk deel uit van de heerlijkheid Leut.

Ongeveer halfweg tussen Leut en Meeswijk, in de onmiddellijke omgeving van twee indrukwekkende dreven, staat het 18de-eeuwse kasteel Vilain XIIII met dienstgebouwen, hoeve, gesmeed ijzeren inkomhek, ijskelder, slotgrachten en park. De slotgracht in stervorm rond het kasteel is voor het grootste gedeelte mooi bewaard gebleven. In de 13de of 14de eeuw werd op deze plek door de familie van Tongeren een burcht gebouwd. In 1475 komt Leut in handen van Godart van Vlodrop. Zijn opvolger Willem van Vlodrop bouwt eind 15de, begin 16de eeuw een nieuw kasteel, het oude kasteel was op dat moment volledig vervallen. Van deze bouwfase dateren de mergelstenen gedeelten van het kasteel. Rond 1614-1615 is de omgeving van het kasteel één van de eerste plekken langs de Maas waar dijken werden gebouwd. Het huidige U-vormige landhuis in baksteen kreeg zijn vorm in de 17de eeuw, de voorgaande gebouwen werden daar grotendeels voor afgebroken. Op het domein staan twee L-vormige dienstgebouwen in classicistische stijl daterend uit 1753-1788. In latere periodes werden nog verschillende, voornamelijk decoratieve, aanpassingen doorgevoerd. In 1822 komt het kasteel door huwelijk in de handen van Vilain XIIII en krijgt het zijn huidige naam. Hij is degene die in 1830 landschapsarchitect Carl Heinrich Petersen (1792-1859) opdracht gaf voor het ontwerp voor een park in landschappelijke stijl. In de directe omgeving van het kasteel werd een 'gesloten' tuin aangelegd met bossen, fruitweiden en een loofgang die leidde naar zeven beuken die telkens aangeplant waren bij de geboorte van een dochter. Van de 18de-eeuwse geometrische tuinen, die de landschappelijke aanleg vooraf gingen, resten nog het drevenstelsel, het perceleringspatroon ten westen van het kasteel en gedeelten van de slotgracht. Kenmerkend voor het park zijn de dreven, de perspectieven, de uitdeinende parkaanleg die geleidelijk overgaat in akkers en weiden en de zeldzame dendrologische verzameling aangelegd door Charles Ghislain Vilain XIIII als gevolg van zijn buitenlandse reizen als ambassadeur en minister van buitenlandse zaken. Een aantal boomsoorten komen in Vlaanderen enkel in dit park voor. Tegen Meeswijk ligt de nog bewaarde tuinmuur van de 19de-eeuwse moestuin, de huidige bestemming bestaat uit voetbalvelden. Na de dood van de laatste erfgenaam van Vilain XIIII werd het kasteel en het park overgelaten aan de koolmijnmaatschappij Limburg-Maas die het goed de bestemming van ziekenhuis gaf en een nieuwe aanbouw optrok. In 1980 wordt er een verpleeghuis voor bejaarden ondergebracht. Momenteel heeft één van de bijgebouwen een horecafunctie en wordt het kasteel zelf ook als feestzaal gebruikt. In het park ligt een deel van een dijk die het mijnverzakkingsgebied moest beschermen tegen instromend water.

Vanuit het kasteeldomein Vilain XIIII loopt een dreef in westelijke richting naar de windmolen Nieuw Leven. De molen behoorde dan ook, zeker vanaf de 17de eeuw, toe aan het kasteeldomein. Rond 1600 stond er reeds een staakmolen op deze plek. De huidige molen dateert uit 1801 en werd De Wachter genoemd. In 1920 kwam de molen (net als het kasteel) in eigendom van de koolmaatschappij Limburg-Maas. Na uitgebreide herstellingswerken in 1925 werd hij Nieuw Leven gedoopt. Nadat hij een tijd buiten gebruik is geweest, werd de molen in 1995 weer maalvaardig hersteld.

Vondsten uit neolithicum en ijzertijd geven aan dat Leut reeds vroeg bewoond was. De ligging dichtbij de Romeinse weg Maastricht-Tongeren doet een Romeinse kolonisatie vermoeden. De dorpskern van Leut bevat een homogeen 19de-eeuws dorpsplein met openbare en private gebouwen uit dezelfde periode en belangrijke materiële overblijfselen uit de vroegere ontwikkelingsgeschiedenis van de heerlijkheid Leut. Het dorp was onlosmakelijk verbonden met de burcht, later het kasteel. Dit is terug te zien in de opbouw van het dorp met een imposante dreef die van het kasteeldomein rechtstreeks naar de kerk loopt. De oorspronkelijke kerk bevond zich op de plaats van het huidige kerkhof, waar nog ondergrondse funderingen liggen. Op het kerkhof liggen verschillende graven van dorpsbewoners en prominenten uit Leut. De oudste steen dateert uit 1630, de meest beeldbepalende is het graf van Vilain XIIII. In 1875-76 werd de huidige neoromaanse Sint-Pieterskerk gebouwd. Aan de noordzijde van de kerk is een oratorium (bidvertrek) van Vilain XIIII, van welke kant ook de dreef richting het kasteel vertrekt. Naast het kerkhof staat de pastorie, een dubbelhuis met pilastergevel in neoclassicistische stijl. Op het plein bij de kerk staan drie lindebomen waar tot 1795 volksvergaderingen of 'voogdgedingen' gehouden werden, waarbij recht gesproken werd en wetten en costuimen in herinnering gebracht werden. Bij de lindes is een dorpspomp voor gemeenschappelijk gebruik. Rond het dorpsplein nog verschillende andere waardevolle gebouwen; het neoclassicistische schoolgebouw en gemeentehuis, de 18de-eeuwse brouwerij en herberg Het Paenhuis . Wegels voerden naar de omliggende landbouwgronden, zoals bijvoorbeeld het Klein Kampwegske.

De bebouwing in de Maasvallei is geconcentreerd in dorpen, ontstaan op de oevers van de Maas. In de uiterwaarden zelf beperkt de bebouwing zich tot enkele grote (oude) hoeves, en kleine gehuchten, recente bebouwing ontbreekt wegens het overstromingsrisico. De bebouwing was veelal gelegen op (natuurlijke) verhogingen in de uiterwaarden. De wegen zijn veelal nog onverhard.

Vlakbij de noordelijke grens van de ankerplaats ligt de hoeve Veerhof, zo genoemd naar het Groot Veer over de Maas dat hier in de 15de eeuw lag en toekwam aan de abdis van de abdij van Thorn.

Het Nuchelenhof zou mogelijk opklimmen tot de Frankische landname. Op de Tranchot en Ferrariskaart is een gesloten hoeve te zien waar verschillende wegen naartoe lopen. Rond de hoeve lag een (omhaagde) tuin. De hoeve is in latere tijden ingrijpend verbouwd, maar vormt desondanks een belangrijke site in de uiterwaarden.

Nog dichter tegen de rivier ligt hoeve Damiaan, daterend uit het begin van de 19de eeuw wanneer de grond aldaar minder onder invloed van de rivier kwam te liggen. De loop van de Maas verlegde zich in 1740. Oorspronkelijk lag er een eiland genaamd Damiaan in de Maas, waarop waarschijnlijk al een afspanning of schippersherberg was gelegen, echter over de locatie is geen zekerheid aangezien noch op de Ferraris- noch op de Tranchotkaart een gebouw is weergegeven op deze plek. Het huidige gebouw werd eind 20ste eeuw gerestaureerd en er werd een wal rondom aangelegd die bij hoge waterstanden gesloten kan worden. Hoeve De Krauw ten zuidwesten van Damiaen, werd ook dichtbij de Maas gebouwd, op een iets hogere plek in de uiterwaarden. De oorsprong van de hoeve is onduidelijk. Op de atlas der Buurtwegen wordt op deze locatie een hoeve “Oude Maas” weergegeven, maar op de topografische kaart van 1872 is het niet meer te zien. Op de kaart van 1936 wordt een gebouw weergegeven, in 1960 wordt deze De Krauw genoemd. Tegen de rivier zijn hier duidelijke ontginningsputten te zien.

Ten noorden van Elen staan nog enkele grote historische hoeves. Kraeyenboschhoeve was een belangrijke hoeve en afspanning gelegen op de weg Maaseik-Maastricht. Het was de zetel van het Laathof Crauwelsbos. In de buurt ligt het Diepbeekhof, naar de gelijknamige beek die hier een oude meander van de Maas volgt en (stroomopwaarts) ook Zanderbeek genoemd wordt. Het huidige gebouw dateert uit 1886 wanneer de hoeve heropgebouwd moest worden na een vernietigende overstroming. Ook ligt er nog een L-vormige hoeve uit de 19de eeuw. Langs de Zandstraat liggen het Kloosterhof en Zanderhof. Het 18de-eeuwse Kloosterhof was eigendom van het Agnetenklooster van Maaseik; het Hof van 't Zand te Eelen wordt een eerste maal in de bronnen vermeld in 1391. Nabij staat de Molen De Hoop, een imposante stenen stellingmolen. De molen werd gebouwd in 1870 en recent maalvaardig gerestaureerd. Juist ten zuiden van de dorpskern van Elen liggen het Kapelhof en kapel uniek vanwege de nog bewaarde samenhang tussen kapel en laathof, waardoor de sociale structuur van de middeleeuwse gemeenschap wordt geïllustreerd. Zij vormen de kern van het oude gehucht Ophoven die thans door bebouwing verbonden is met Elen. Het 'laathof van de kapel' wordt het eerst vermeld in 1400. De kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Rust bestond reeds voor 1400 maar werd (waarschijnlijk in 1752) door de kruisheren hersteld en vergroot. Een legende vertelt dat bij een hoge waterstand hier een Onze-Lieve-Vrouwebeeld aanspoelde. Dit beeld werd bewaard in de kapel, echter tijdens de Franse periode werd het door kruisheer Coopmans, pastoor van Heppeneert, in veiligheid gebracht en verplaatst naar zijn huidige plaats in de bedevaartkapel van Heppeneert. Elk jaar vind in de kapel te Elen nog de wijding van de kruidwissen plaats, gebonden bundeltjes van in de uiterwaarden geplukte planten (met name boerenwormkruid).

In Rotem (de oude dorpskern ontwikkelde langs de de Schiervellaan en haaks daarop de Kempenstraat) liggen verschillende relicten die ooit dicht tegen de rivier lagen; hoeves, een ruïne en een kasteel. Het oudste relict is de ruïne van een midden 15de-eeuws gebouw, waar alleen de bergkelder nog bewaard is gebleven. Het betreft een oorspronkelijk 14de-eeuwse landhoeve die later (15de eeuw) omgebouwd werd tot een burcht met donjon. Het complex lag op een lichte verhevenheid en was omgracht, wat nu nog zichtbaar is in het reliëf. Bij dit historisch leen van Olmen of Olmont hoorde een hoeve, het Olmen- of Verschuylenhof, één van de eerste ontginningen van Rotem. In 1371 werd het hof voor het eerst vermeld, er waren toen twee watermolens op het complex aanwezig. De huidige gebouwen dateren voornamelijk uit eind 19de begin 20ste eeuw. Mogelijk vormde de bergkelder met mergelstenen donjon de primitieve kern van de latere Olmenhoeve. In de buurt van de Kempenstraat staan nog verschillende hoeves, waaronder de Kesselshoeve, evenals een gietijzeren pomp.

Het Kasteel Ommerstein gaat terug tot het laathof Biezenhof, gelegen in moerassig gebied tussen twee oude meanders. In de 14-15de eeuw wordt het Kesselhof genoemd naar de familie van Kessel. De 17e eeuw was een bloeiperiode voor het slot, een ingewerkte toren is nog een restant van deze periode. Vanaf eind 18de eeuw wordt het kasteel omgebouwd tot een lustslot. De voormalige slotgracht werd vanaf het midden van de 19de eeuw gedeeltelijk gedempt. In de jaren 1880 werd een Engels park aangelegd waarbinnen nog verschillende bomen van uitzonderlijke waarde vanwege ouderdom, omvang of hoogte. Een oude Maasmeander werd geïntegreerd in het parkontwerp. Binnen de slotgracht is een lusttuin aangelegd. Het neomiddeleeuwse lustslot werd in de 20ste eeuw opnieuw in classicistische zin verbouwd, met de oorspronkelijke 18de-eeuwse gevel als model.

Ten oosten van Dilsen ligt het gehucht Booien. Tot 1751 lag Booien op natuurlijke hoogte op de rechteroever van de Maas en behoorde het tot het Nederlandse Grevenbicht. Door een verlegging van de rivier komt het op de linkeroever te liggen en in 1839 wordt het officieel bij de gemeente Stokkem gevoegd. Het dorp heeft een landelijk karakter en kent een dichte concentratie van kleine vooral 19de-eeuwse hoeven. Juist ten zuiden van het dorp staat de mooie Kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Smarten, opgericht in 1887 op de plaats van een wegkruis.

Nabij Stokkem lag het gehucht Molenveld. Nu is echter niet meer zichtbaar dat het om een losstaand gehucht ging, 20ste-eeuwse uitbreidingen van Stokkem hebben het gehucht opgenomen.

Nabij het park van het kasteel Vilain XIIII liggen een tweetal hoeves die tot de verlegging van de Maas op de rechteroever van de rivier lagen. Het Palmenhof was een voormalige cijnshoeve. Het is een ruime, gesloten hoeve, waarvan de oudste elementen dateren van 1737. Oorspronkelijk lag de hoeve ver van de rivier, maar door verleggingen ligt ze nu relatief dichtbij de Maas. Bij de hoeve staan nog verschillende hoogstamfruitbomen. De hoeve Oude Maashof ligt ten noorden van het park van kasteel Vilain XIIII. Het betreft een semi-gesloten boerderij waarvan de oudste elementen dateren uit de 18de eeuw. Nabij deze hoeve is een oude leemgroeve zichtbaar.

Tegen de Maas, nabij Leut, situeert zich Mazenhoven, tot in de 18de eeuw een vrij belangrijk gehucht. Oorspronkelijk lag de Maas iets verder naar het oosten en behoorde ook het nu Nederlandse Maasband, tot de gemeente Leut. Door verleggingen van de rivier kwam Maasband op de rechteroever en dus in Nederland te liggen en ligt Mazenhoven nu dicht tegen de rivier. De enkele huizen en hoeves liggen beschut achter de Maasdijk, met vlakbij de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Overwinning die opgericht werd door Vilain XIIII, en op de oever één van de gietijzeren grenspalen van 1843. In de loop van de 20ste eeuw breidde de lintbebouwing aan de weg tussen Leut en Mazenhoven uit waardoor een landschappelijke barrière gevormd werd. Ten noordoosten van het gehucht werd 16de-eeuws aardewerk aangetroffen verwijzend naar landelijke bewoning.

De alluviale vlakte is rijk aan verschillende afzettingen van sediment. De waarde hiervan heeft men door de tijd heen gekend. Tot in de 20ste eeuw werd vooral op kleine schaal grondstof ontgonnen, met name klei of leem (Formatie van Leut: Mullem klei en Heppeneert leem). Dit heeft zich vertaald in reliëfverschillen, over de hele ankerplaats zijn opvallende kleine lager liggende percelen te vinden. Nabij Heppeneert zijn een aantal percelen uitgegraven die momenteel onder weide liggen, de rechthoekige vorm benadrukt de antropogene invloed bij het ontstaan van dit reliëf. Bij het Maashof valt een relatief groot perceel op waarop struweel groeit. In het uiterste zuiden van de ankerplaats ligt het natuurreservaat Maaswinkel waar de uiterwaard langs de Belgische kant het breedst is. De middeleeuwse Maas maakte hier een scherpe bocht, vandaar de benaming. Leemwinning voor baksteennijverheid en ook kleinschalige grindwinning lieten een gradiëntrijk terrein na. Op dit terrein is ondertussen een natuurreservaat ontwikkeld waar onder andere de zeer zeldzame boomkikker voorkomt en er staan ook nog exemplaren van de eveneens zeldzame zwarte populier en bittere wilg.

Grondstofwinning

Op veel andere plekken in de Maasvallei werd in vanaf de jaren 1940 op grote schaal grind (en zand) gewonnen vanwege de hoge kwaliteit van dit Maasgrind. In de decennia die daarop volgen, verdwijnen grote stukken uiterwaard als gevolg van deze grondstofwinning. De groeve van Stokkem is een typelocaliteit voor de Grinden van Stokkem (Formatie van Lanklaar) die de jongste grindafzettingen vormen binnen het gebied. Nog interessant zijn de hier en daar gevonden zeer grote blokken, vele meer dan 1 m breed. Het zijn waarschijnlijk overblijfselen van een stuk Kempisch Plateau waarbij deze blokken praktisch alleen een verticaal transport ondergaan hebben. Bij deze ontginningsactiviteiten kwamen regelmatig ook archeologische artefacten aan het licht zoals bij de groeves in de Maasbeemder Greend waar Romeins aardewerk werd aangetroffen.

Om vat te krijgen op de negatieve gevolgen voor ecologie (en landschap), werd in 1993 een grinddecreet opgesteld waarin een afbouw wordt voorgesteld. Momenteel is grindwinning als hoofddoel niet meer toegestaan en is de grondstofwinning aan strikte regels vastgelegd. De voormalige grindplassen worden ingericht als natuur- en/of recreatiegebied maar laten desondanks grote sporen na in het landschap.

Ook de grondstofwinning elders in de regio had grote gevolgen voor de Maasvallei. De steenkoolontginning vanuit Eisden-Mijn gedurende de 20ste eeuw ging gepaard met mijnverzakkingen. Binnen de ankerplaats heeft dit vooral gevolgen voor het zuidelijk deel. Om te voorkomen dat de dorpen Leut en Meeswijk onder water lopen moet het gebied voortdurend kunstmatig ontwaterd worden. Het weggepompte grondwater wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening. Oorspronkelijk werden een aantal kleine dijken aangelegd ten oosten van Meeswijk om het mijnverzakkingsgebied te beschermen tegen instromend Maaswater. Later werd een dijk direct tegen de Maas verhoogd om dit verzakkingsgebied te behoeden voor overstroming.

  • Informatie verkregen van H. Gielen (Nv De Scheepvaart) met betrekking tot de Maas (Hasselt, 10 november 2011).

  • Onroerend Erfgoed [Limburg], Beschermingsdossier OL001084, Aarden wal tussen “Op Het Kasteel” en binnenstad en “Langs De Wal” (J. Gerits & J. Gyselinck, 1999).
  • Onroerend Erfgoed [Limburg], Beschermingsdossier OL001854, Resten van burcht in het kasteelpark (J. Gerits, 2004).
  • Onroerend Erfgoed [Limburg], Beschermingsdossier OL001843, Kapel O.-L-Vrouw van Rustkapel (S.N., 2004).
  • Onroerend Erfgoed [Limburg], Beschermingsdossier OL001842, Voormalig laathof “Kapelhof” (S.N., 2004).
  • Onroerend Erfgoed [Limburg], Beschermingsdossier OL001682, Kasteel Ommerstein en bijgebouwen, kasteelhoeve, park en domeindreven, (S.N., 2002).
  • Onroerend Erfgoed [Limburg], Beschermingsdossier OL001683, Hoeve Verschuylenhof en omgeving (S.N., 2002).

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • historische handschriftkaart van Tranchot en Von Müffling,1801-1828, op schaal 1:25.000.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.

  • ALBERTS W.J. 1974: Geschiedenis van de beide Limburgen - beknopte geschiedenis van het gebied omvattende de tegenwoordige Nederlandse en Belgische provincies Limburg - deel II (vanaf 1632 tot 1918), Assen.
  • ALLARD D. (eds.) 1995: Bronsdepot van Heppeneert (8e eeuw v. Chr.), Brussel.
  • ALLEMEERSCH L. 1994: Planten op de winterdijken langs de Grensmaas, Jaarboek Likona 1993, Hasselt.
  • ALLEMEERSCH L. en PAULISSEN E. 1995: Het Maasland in: Fascinerende Landschappen van Vlaanderen en Wallonië in kaart en beeld, Leuven.
  • BEERTEN K. 2005a: Technische tekst bij de quartairgeologische kaart – kaartblad 10-18, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, Brussel.
  • BEERTEN K. 2005b: Toelichting bij de quartairgeologische kaart – kaartblad 26, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap – Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, Brussel.
  • DESMET J., ROYEAERD J. 1983: Ontgrondingen in het Vlaamse landschap, gaten in onze cultuur? Natuurreservaten, juni-juli, 5.3.
  • DE HARLEZ DE DEULIN N. 2008. Parcs et jardins historiques de Wallonie, Namur.
  • DREESEN R., DUSAR M. en BEERTEN K. 2000: De onderkant van Limburg, verwaarloosd erfgoed in: Limburgse Koepel voor Natuurstudie – jaarboek 2000, Provincie Limburg – LIKONA, 19-31.
  • DRIESSEN R. 1988: Daar de Maas door deze gemeente stroomt: Elen en Vissersweert 1814-1839, Elen.
  • ENGELEN L. 2005: De korverij in Stokkem. In Tesi samanunga vvas edele und scona, Limburg het Oude Land van Loon Extranummer, Hasselt.
  • FEYEN A. s.d., De Maasuiterwaarden: bescherming gevraagd! s.l.
  • GULLENTOPS F., WOUTERS L. 1996: Delfstoffen in Vlaanderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
  • MEDAER F. 1994: Kroniek van de parochie van St.-Laurentius Meeswijk, Kerkfabriek Meeswijk.
  • MAENEN J., DRIESSEN R. & INDEKEU B. 2005: De korverij te Stokkem, Limburg Het Oude Land van Loon Extranummer 4: Tesi samanunga vvas edele und scona, 277-290.
  • ORCHIS VZW. s.d. Dossier Maasuiterwaard Mechelen a/d Maas, Klasseringsaanvraag.
  • PAULISSEN E. 1966: Eerste resultaten van een morfologisch onderzoek in de vallei van de Maas in Belgisch Limburg, Acta geographica Lovaniensia IV, 114-128.
  • PAULISSEN E. 1970: Excursiegids de Geomorfologie van de Limburgse Kempen, De Aardrijkskunde 3, Leuven, Werkgroep Aardrijkskunde.
  • PAULISSEN E. 1973: De morfologie en de kwartairstratigrafie van de Maasvallei in Belgisch Limburg, Verhandeling van de Koninklijke academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der Wetenschappen XXXV, 127.
  • PAULISSEN E. 1973: Het landschap van de Romeinse Maasvallei in Belgisch Limburg, Het Oude Land van Loon – Jaarboek van de federatie der Geschied- en Oudheidkundige kringen van Limburg XXVIII, 25-55
  • PAULISSEN E. 1978: Over de geomorfologie van Limburg, Instituut voor Aardwetenschappen, KU Leuven.
  • PAULISSEN E. 1981: De Geomorfologische kaart en het gewestplan, De Aardrijkskunde 1.2, 95-99
  • PAULISSEN E. 1987: De Maas: kenmerken en betekenis. De Maas: dode riool of levende waterloop? - Verslagboek Maassymposium 1-2 maart 1986, Stadsbestuur Maaseik, deel 1, 1-22
  • PROVINCIE LIMBURG 2012: Ruimtelijk structuurplan Provincie Limburg, gecoördineerde versie, Hasselt.
  • RUTTEN J. s.d.: Ecologisch Rapport, Uiterwaarden te Heppeneert-Elen, Maaseik.
  • VANDEKERKHOVE K. 2005. Bosreservaten-Nieuws 5 (april 2005), op www.inbo.be/files/bibliotheek/06/167806.pdf. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer.
  • VAN LOOY K., KURSTJENS G., PETERS B. 2009: Maas in Beeld. Vlaamse Maasvallei. Resultaten van 15 jaar ecologisch herstel, s.l.
  • VANSTEELANDT P. 1984: De waterhuishouding in het mijnverzakkingsgebied van de kolenmijn Eisden (deel 2), Water 19.6.


Bron: Aanduidingsdossiers Ankerplaats 'Maasvallei tussen Maaseik en Maasmechelen', definitieve aanduiding 23/06/2014. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: de Haan, Aukje; Geyskens, Bart
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Maasvallei tussen Maaseik en Maasmechelen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300128 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.