erfgoedobject

Steilrand van het Kempisch Plateau van de Kikbeek tot de Asbeek

landschappelijk geheel
ID
300255
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300255

Juridische gevolgen

Beschrijving

Dit gebied situeert zich in de Hoge Kempen in de provincie Limburg en maakt deel uit van het traditioneel landschap ‘Limburgs heide- en bosgebied’. Het gebied ligt ten westen van de Zuid-Willemsvaart en de gemeenten Opgrimbie, Rekem en Neerharen en wordt grotendeels doorsneden door de steilrand van het Kempisch Plateau. In het gebied domineren grote aaneengesloten boscomplexen en kleinere zones (natte) heide die deels tot het landschapspark Nationaal Park Hoge Kempen behoren. Van west naar oost lopen de Heiwijkbeek, Ziepbeek en Asbeek die het gebied dwarsen. Daarenboven omvat het gebied ook de historische burcht en het domein van Pietersheim. De afbakening strekt zich uit over de gemeentelijke grondgebieden van Maasmechelen en Lanaken.

De noordgrens van het gebied wordt deels gevormd door de autoweg E314 en de rand van de Vallei van de Kikbeek. In het oosten wordt de grens gemarkeerd door de verkavelingen rondom kleine en grote verstedelijkte kernen zoals Maasmechelen, Opgrimbie en Rekem. In de zuidoostelijke hoek wordt de Molenbeek of Asbeek min of meer gevolgd. De zuidgrens ligt op de bebouwing rondom Lanaken en volgt de afloop van de Asbeek. De westgrens is minder eenduidig maar volgt hoofdzakelijk de hoofdbaan richting Zutendaal en de weg Zutendaal-Lanaken.

Fysische geografie

Het gebied bevindt zich in de overgangszone tussen het Kempisch Hoogplateau en de Maasvallei en bestaat uit een afwisseling van droge en vochtige zandbodems. De ondergrond is gevormd in het tertiair en bestaat overwegend uit mariene en continentale afzettingen uit het mioceen zoals de Zanden van Opgrimbie (‘Formatie van Bolderberg’). In dit vlakke laagland werden tijdens het quartair door de oer-Maas als bijrivier van de Rijn grinden uit de Ardennen (‘grind van Zutendaal’) afgezet waardoor een waaiervormige puinkegel of hoogterras ontstond. Deze puinkegel is opgebouwd uit afbraakmateriaal van het hercynisch gebergte dat zich uitstrekte van de Ardennen tot de Vogezen. De opeenvolging van ijstijden en tussenijstijden beïnvloedde het stromingskarakter en het verloop van de Maas. De verwilderde en vlechtende Maas ging beurtelings sedimenteren en zich insnijden in haar eigen puin wat resulteerde in een terrassenlandschap waarin relatief vlakke reliëfeenheden, de rivierterrassen, door steilranden gescheiden zijn. Bij zo’n erosieproces ontstond in het oosten van het Kempisch Plateau (hoofdterras) een abrupte overgang naar de Maasvallei (midden- en laagterrassen), de steilrand van het Kempisch Plateau. Deze natuurlijke, noord-zuid georiënteerde steilrand overbrugt het hoogteverschil tussen het plateau, hoofdterras van de Maas, en het 40 meter lager gelegen middenterras of dalbodemterras van Eisden-Lanklaar. Via de oostelijke steilrand gaat het plateau over in het laagterras of de alluviale vlakte. De steilrand bestaat uit twee segmenten met een verschillende hellingsgraad. Het bovenste gedeelte lokaliseert de grindlaag, die sinds zijn afzetting door verwering aan elkaar is gekit tot een resistent roestkleurig gesteente. Aan de top vormt een scherpe convexe knik de overgang naar het plateau. Het onderste gedeelte komt overeen met de minder resistente Tertiaire zanden. Ten zuiden van Pietersembos bevindt zich het terras van Caberg-Pietersem dat meer dan 2 meter verheven ligt boven het terras van Eisden-Lanklaar. Beide niveaus worden gescheiden door een lichte steilrand.

Het talud is sterk ingesneden door smalle - meestal droge - valleien en zijvalleien die verantwoordelijk zijn voor het grillige patroon. De droge ijstijddalletjes functioneren nog steeds bij hevige regenval of smeltwaters na de winter. De Asbeek, Ziepbeek/Zijpbeek, Aspermansbeek en de Kikbeek hebben bij het verlaten van het Kempisch Plateau puinkegels opgebouwd en afgezet op het terras van Eisden-Lanklaar. Ze erodeerden er duidelijk afgebakende van west naar oost gerichte ondiepe valleien. Deze depressies vormden de ideale locaties voor het aanleggen van vijvers.

De brede concaviteit aan de voet van de plateaurand werd tijdens de laatste ijstijd opgevuld door een dun pakket pleistocene dekzanden, waarvan ook lokale accumulaties voorkomen op de terrassen en in de valleien. Het betreft voornamelijk zandige sedimenten van niveo-eolische oorsprong. Door erosie werd het dekzand plaatselijk weggespoeld of weggestoven. Ten gevolge van periglaciale verschijnselen zoals cryoturbatie werden deze zanden soms vermengd met het onderliggende Maasgrind wat resulteerde in een zichtbare vervorming van de bovenste aardlagen. De fluviatiele Maasafzettingen worden gekenmerkt door een dominerende roodbruine kleur, gekend als de Bodem van As. Dit is het resultaat van een sterke verwering van de plateaugrinden (Zutendaalgrind) tijdens een warm interglaciaal. In het laatglaciaal en holoceen vonden lokale verstuivingen plaats die het reliëf verder diversifieerden en in de beekvalleien alluvium afzetten. In het oosten van het gebied vormden deze stuifzanden landduinen die thans veelal gefixeerd zijn door naaldhoutaanplantingen. Plaatselijke toponiemen zoals 'Duivelsberg', 'Langenberg', 'Molenberg', 'Onder de Berg' en andere verwijzen naar het onregelmatige en heuvelachtige landschap. In de komvormige laagten vormden zich ondiepe waterplassen of vennen. Ook venige afzettingen ontstonden vanaf deze periode. Geologisch bestaat de bodem dus uit Maasafzettingen (grind), dekzanden en stuifzanden wat arme gronden oplevert met overwegend een heidepodzol. Tijdens recente perioden werd het dekzand nog verstoven of opgenomen door het neerslagwater.

Ten zuiden van de weg Opgrimbie-Zutendaal bleef de steilrand over een lengte van enkele kilometers bijna intact bewaard. In het noordelijk gedeelte van het gebied werd hij echter onderbroken door de aanleg van wegen en vooral door de grootschalige grind- en zandwinning vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw. Op het plateau bevindt zich onder het dikke pakket van zand en grind een laag zeer zuiver kwartszand, de Zanden van Opgrimbie (wit-zand) van uitzonderlijke industriële waarde. De ontginning van deze zanden in de groeve van Opgrimbie (ongeveer 120 hectare), resulteerde in grote waterplassen en is verantwoordelijk voor een daling van het grondwaterpeil. Zo werden het oorspronkelijke brongebied en de vochtige dalbodem van de nabijgelegen Kikbeek volledig getransformeerd. Droge drainagegrachten loodrecht op de bedding van de Kikbeek getuigen nog van het vroeger moerassig karakter van de dalbodem. Ook veel valleien op het hoofdterras zijn verdwenen ten gevolge van de ontginningen. Na de exploitatieperiode van 1961 tot 2004 kreeg de zandgroeve een nieuwe groene bestemming: de grote waterplassen werden deels terug opgevuld met grinden en zanden waarop zich spontaan een heidevegetatie ontwikkelde. Waar in de Kikbeekvallei de zandgronden aan de oppervlakte komen, worden specifieke vegetatietypes aangetroffen. Door de grote compactie ontstaan hier ook plassen of vennen zodat het landschap terug een schijnbaar 'natuurlijk' uitzicht heeft verkregen.

De groeve herbergt een belangrijk deel van het geopatrimonium van Oost-Limburg met unieke reliëfvormen en fossiele bodemontwikkelingen. De nadruk ligt vooral op de verschillende kenmerkende reliëfeenheden en afzettingen van het ontstaan van het Kempisch Plateau tijdens het quartair die hier dagzomen. Belangrijke geoverschijnselen zijn Holocene podzolbodems, de middenpleistocene Bodem van As, het Zand van Opgrimbie en voor België unieke ligniet- of bruinkoollagen. Nog spectaculaire structuren zijn de polygonale keienbodems ten gevolge van cryoturbatie. In het westelijk uiteinde van de groeve is een fossiele paraboolduin bewaard gebleven die is opgebouwd uit stuifzanden. Verschillende zeldzame laatglaciale fossiele bodems en ermee geassocieerde veenlagen werden hierin beschreven, zoals de Bodem van Usselo en de Bodem van Opgrimbie, gedateerd in respectievelijk de allerød en bølling interstadialen. Het profiel in de zandgroeve is daarmee de typelocatie voor deze bodem. De begraven paleobodem wordt gekenmerkt door een witte horizont met houtskool en een lichte aanrijking van klei. Op deze locatie werden bovendien vuursteenartefacten aangetroffen die waarschijnlijk uit deze bodems afkomstig zijn en getuigen van menselijke aanwezigheid tijdens het paleolithicum (zie verder). Een aantal groevewanden lenen zich tot de inrichting van geologische kijkvensters waarin de stratigrafische lagen in de ondergrond worden tentoongesteld. Centraal op het 'schiereiland' van de groeve werd een didactische geologische rotstuin aangelegd met representatieve gesteenten van het grindpakket van Zutendaal. Ook in Pietersembos werd op beperkte schaal grind gewonnen. Deze groeves werden echter na ontgrinding praktisch volledig opgevuld.

Het gebied ligt ten oosten van de waterscheidingslijn tussen het Maas- en Scheldebekken. De Maas stroomt evenwijdig met de steilrand. Door afstromend regen- en smeltwater tijdens de opeenvolgende ijstijden werd de oostelijke steilrand van het plateau ingesneden door valleien. Deze valleiwanden werden op hun beurt door zijvalleien doorsneden. De meeste van deze fossiele valleien staan momenteel droog maar zorgen in de winter voor de afvoer van het oppervlaktewater. De droge valleien vormden vaak een basis voor de aanleg van wegen en spoorwegen zodat bruuske hoogteverschillen vermeden werden. In enkele van deze droogdalen verzamelt zich het natuurlijk kwelwater wat resulteert in venige en moerassige heide waaruit beken ontstaan met voedselarm water. De drie hoofdbeken zijn de Kikbeek (Opgrimbie), de Ziepbeek/Zijpbeek (Neerharen) met de Heiwijkbeek en de Asbeek (Lanaken).

De Groenstraatbeek verbindt de Zijpbeek met de beek in de depressie van Heiwijk. De Zijpbeek en Asbeek ontspringen op de oostflank van het uiterste zuidpunt van het Kempisch Plateau en liggen in diepe erosiedalen, geflankeerd door steile hellingen. Door terugschrijdende erosie hebben ze zich ingesneden in het grindpakket van de Maaspuinkegel die ze draineren. Deze parallelle naar het noordoosten stromende beken worden gevoed door diffuus uitvloeiend grondwater en monden uit in de Maas. De benedenlopen van vele beken zijn rechtgetrokken of verlegd in tegenstelling tot de relatief intacte lopen op het Kempisch plateau.

De oorspronkelijke loop van de Kikbeek is door de zandgroeve van Opgrimbie droog komen te liggen. De bovenloop van het dal is nog goed herkenbaar in het landschap maar de Kikbeek wordt nu gevoed door de grote waterplas in de groeve. Door het opwerpen van een dam wordt geprobeerd het water uit de groeve weer in de oude loop van de Kikbeek te laten stromen. Het venige brongebied van de Zijpbeek is gelegen in een diep uitgeschuurd dalletje tussen de Molenberg en de Langenberg. Deze beek werd in het verleden meermaals omgeleid om verschillende vijvers te voeden. De Asbeek ontspringt in het Asbroek, een brede komvormige laagte van moerasveen op de oostelijke rand van het Kempisch Plateau.

De Asbeek is verantwoordelijk voor de drainage van het Pietersembos en mondt uit in de Zijpbeek. Bijna de volledige loop van de Asbeek is door de mens aangelegd; enkel het brongebied is nog natuurlijk. Het Asbroek en de aantakkende erosiedalen worden gevoed door kwel van grondwater vanuit het omliggende hoogplateau. In dit bronnengebied werden meerdere vijvers gegraven. De volledige beek werd, evenwijdig met de plateaurand, naar het zuiden afgebogen in functie van de Heidemolen. Beide beken tellen geïsoleerde populaties van Beekprik, een bedreigde vissoort.

Wegens de grote doorlaatbaarheid van de Kempische zanden en grinden, heeft het rivierennet een geringe dichtheid en sedimentatie. De grondwatertafel ligt op het Midden- en Laagterras erg laag zodat de heide- en bosgebieden uitsluitend gevoed worden door neerslagwater. In de valleidepressies van de Asbeek en Zijpbeek echter zorgt de permanent hoge waterstand voor veenontwikkeling. Aan de voet van de steile plateaurand treedt in de Vallei van de Zijpbeek en de Neerharenheide het grondwater uit en blijft dicht onder of boven de grond staan. Hier ontstaat hoogveen, overgang- en trilveen. Veenslenken markeren de zones waar de venige heide/overgangsvenen zijn afgegraven tot de minerale bodem, door historische ontginning of plaggen. Deze uitgestrekte kwelzones worden gekenmerkt door goed ontwikkelde natte heidevegetaties met zeldzame plantensoorten zoals Klokjesgentiaan, Blauwe zegge en Moeraswolfsklauw. De beekvalleien worden gekenmerkt door goed ontwikkelde, alluviale elzenbossen en venige broekbosjes, vaak met zwarte els, zachte berk en wilde gagel. Verlaten vijvers en depressies zijn gevuld met een waterhoudende veenmoslaag met onder andere lavendelhei, kleine veenbes en wilde gagel.

Cultuurhistorie

Archeologie

De combinatie van een gunstige topografie en hydrografie, hier vertaald in het patroon van uitwaaiingslaagten met vennen en laatglaciale duinruggen, maakte dit gebied bijzonder aantrekkelijk voor vroege menselijke bewoning. Voorlopig blijven de geregistreerde archeologische vondsten in het gebied beperkt, grotendeels ten gevolge van een gebrek aan onderzoek in het uitgestrekte natuurpark. Het merendeel van de vondsten bestaat uit oppervlaktemateriaal uit de steentijd, vooral aangetroffen op de beekoevers, onder andere langs de Heiwijkbeek en Zijpbeek. Langs de oostelijke rand van het Kempisch Plateau, in de omgeving van de Langeberg, is een groeve gelegen waar in 1969, onder een usselobodem (uit het allerød interstadiaal) voor het eerst een bodem uit het bølling interstadiaal, de Opgrimbiebodem, werd beschreven. Beide bodems graderen er naar veenlaagjes, wat het mogelijk maakte om deze niveaus te dateren en er paleoecologische studies op uit te voeren. Er werden tevens enkele lithische artefacten gerecupereerd. Deze context biedt de best mogelijke bewaringstoestand voor finaalpaleolithische sites in zandbodems. Vindplaatsen in dergelijke context zijn bijzonder zeldzaam. Duidelijke concentraties van vooral silexartefacten kwamen aan het licht tijdens opgravingcampagnes langs de steilrand (site Opgrimbie-Onder de Berg) en getuigen van tijdelijke kampementen uit paleolithicum en mesolithicum. Deze sites zijn mogelijk typerend voor finaalpaleolithische en/of mesolithische bewoning aan de rand van de Maasvallei. Ze geven in elk geval aan dat de voet van de steilrand een zeer groot potentieel voor steentijdarcheologie vertoont. Buiten het gebied tonen vele steentijdvondsten op de rand van het plateau dat dit potentieel ook bovenaan de steilrand aanwezig is. Dit is niet verwonderlijk, aangezien de steilrand omwille van het reliëf en de aanwezigheid van overgangslandschappen een aantrekkelijke locatie vormde. Nabij het ven ‘De Lepelvorm’ langs de Asbeek werd tenslotte een concentratie vuurstenen werktuigen uit het neolithicum aangetroffen.

Op de heide net ten westen van het Rijkspsychiatrisch Ziekenhuis Daelwezeth werden grafheuvels onderzocht die vijf urnen met gecremeerde beenderresten bevatte uit de late ijzertijd (La Tène). Niet ver daar vandaan, net buiten de afbakening, ten westen van de Zonnevijver, werd een ijzertijdnederzetting aangetroffen vlakbij een prehistorische weg (Oude Baan). De site ligt op een hoger gelegen zandig terrein in de buurt van de Asbeek en Zijpbeek, omgeven door drassige grond van vroegere vennen. In het Pietersembos liggen tussen de Asbeek en de Beesemerstraat (N77) restanten van gebouwen en loopgraven, aangeduid als 'Hansenhöhe'. Het zou gaan om een Duits barakkenkamp uit de Tweede Wereldoorlog. De naam 'Hansenhöhe' verwijst naar de nabijgelegen woning van de familie Hansen. Op verschillende locaties in de voormalige heide van Neerharen werden ook niet gedateerde structuren blootgelegd zoals haardsteden en een pottenbakkersoven die het veelzijdig gebruik van de heide illustreren.

Heide

Tot het begin van de 20ste eeuw werd het landschap in dit gebied gekenmerkt door uitgestrekte heidevelden en bosjes van eiken, berken en dennen. De heidevegetaties komen overwegend voor op voedselarme zandgronden en zijn het resultaat van menselijke activiteit. Landbouw en extensieve veeteelt degradeerden het oorspronkelijke loofbos tot een open vlakte met dwergstruikvegetatie. Reeds in het neolithicum (4500-2500 voor Christus) werden delen van het oorspronkelijke berken-eikenbos gerooid. Op de verlaten landbouwgronden werd de natuurlijke regeneratie van bos door beweiding verhinderd zodat het gesloten bosareaal geleidelijk verdween. De uitgeputte, grindrijke gronden vormden de ideale ontwikkelingsbodem voor heide. Door begrazing, maaien, kappen, branden en plaggen werd de heide eeuwenlang geëxploiteerd en in stand gehouden. Vanaf de 12de eeuw nam de landbouw in zulke mate toe dat tijdens de 16de eeuw praktisch heel het Kempisch hoogterras ontbost was.

Door de afgezonderde ligging, de schrale bodem en het gebrek aan meststoffen, was de Limburgse heidestreek weinig ontwikkeld. De bewoning bleef hier lange tijd beperkt tot verspreide dorpen aan de rand van de heide met geringe bevolkingsdichtheid en een beperkte vervoersinfrastructuur; landbouwgronden lagen geconcentreerd rondom de dorpen. In de meer vruchtbare beekvalleien zoals van de Ziepbeek werd het aanwezige grasland gebruikt voor begrazing en als wintervoedsel voor het vee. De hooilanden werden gekenmerkt door een netwerk van houtkanten en de aanwezigheid van vloeiweiden. Ook de vochtige en natte heiden die verspreid lagen op het Kempisch Plateau leenden zich tot begrazing. Het gebied werd gekenmerkt door een rurale overlevingseconomie met de ontginning van heidegrond als belangrijkste bron voor grond- en brandstoffen zoals honing, hout en veen. De heide maakte in het verleden deel uit van een bijzonder landbouwsysteem dat gebaseerd was op de verrijking van akkers via de potstal. De akkers die dichtbij de woonkern lagen werden bemest met humusrijke heideplaggen. De plaggen werden eerst op de bodem van de stal gebracht om nadien, eens ze verzadigd waren met mest, op de akkers te worden uitgespreid. Dit resulteerde in een gewijzigde topografie namelijk een ophoging van de akkers. Deze plaggenbodems zijn nog deels bewaard in de onmiddellijke omgeving van de nederzettingen. De economische betekenis van de gemeenschappelijke heide voor de dorpsinwoners zorgde ervoor dat de heide lange tijd haar uitgestrektheid wist te bewaren.

Het gebrek aan herkenningspunten en grensaanduidingen in de heide deed regelmatig twisten ontstaan over het gebruik van de gemene gronden en het visrecht in de vennen en vijvers. In het zuidwesten markeert de Vier Landsherensteen de plaats waar vroeger vier heerlijkheden aan elkaar grensden. Een grenssteen vormde hier reeds voor de 15de eeuw het referentiepunt midden in de heide bij grensafbakeningen en -betwistingen. In 1979 werd op de locatie van de grenssteen een klein monument opgericht. Ook het toponiem ‘Windelsteen’ wijst op een oude grensaanduiding.

De Kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) bevestigt dit beeld: het gebied wordt ingenomen door een uitgestrekt heidegebied met enkele grote zones naaldbos. Het gedegradeerd bos is geëvolueerd naar heide met struwelen en enkele verspreid liggende vennen. De heide wordt slechts onderbroken door de beekvalleien die gekenmerkt worden door moerassige gronden en beemden met vijvers. Zo wordt het Asbroek voorgesteld als een moerassig gebied met struikopslag en twee vijvers.

Het heidegebied wordt begrensd door het met houtkanten omgeven akkerland rondom de nederzettingen zoals Neerharen, Zutendaal, Besmer en Gewaai. De dorpen met de gemene gronden zijn ingeplant op de steilrand en op de droge zandgronden. Een waaiervormig netwerk van driftwegen voor het vee (heerdgangen) maakt de heide toegankelijk en verbindt de dorpen en gehuchten met elkaar. Het zuidelijk deel van dit gebied wordt ingenomen door een uitgestrekt loofbosgebied (‘Bois de Pietershem’) aansluitend bij het gelijknamige gehucht en kasteeldomein. Het oorspronkelijke Pietersembos behoorde tot het bezit van de heren van Pietersheim die het bos uitbaatten en hier op jacht gingen.

Herbebossing

De schaarse loofbossen werden beschermd door een reglementering, die de houtkap aan banden legde, maar ze leden desondanks veel schade ten gevolge van oorlogsperikelen tijdens de 18de eeuw zoals de Franse bezetting. Overheden probeerden overexploitatie van de bossen tegen te gaan en - zeer tegen de zin van de bevolking - verplichte bebossingen door te voeren om de heidegrond economisch rendabel te maken. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw kwam onder druk van de Oostenrijkse overheid de herbebossing van de woeste gronden langzaam op gang. Pas in de loop van de 19de eeuw werd dit op grote schaal doorgezet en onderging het landschapsbeeld een drastische wijziging. Dit gebeurde mede onder invloed van de ontginningswetten van 1834 en 1847 die de staat het recht gaven onproductieve gemeentegronden te onteigenen. Het studiegebied viel echter onder het Prinsbisdom Luik waar deze strenge wetten geen onmiddellijke impact hadden. De veranderingen in het landschap manifesteerden zich hier veel langzamer dan in de rest van het land.

Aanvankelijk werd de heide voornamelijk omgezet in bos, onder andere om zandverstuivingen ten gevolge van overexploitatie tegen te gaan. De oudste herbebossingen met naaldhout gebeurden reeds in de 18de en begin 19de eeuw en liggen in de uithoeken aan de gemeentegrenzen, ver van de woonkernen en landbouwgronden. Typisch voor deze bossen is het rechthoekige patroon van paden, boswegels en brandgangen. Een voorbeeld is de bebossing van 'Heiwijk' aan de gemeentegrens van Maasmechelen. Op de topografische kaart van 1871 is de systematische aanleg duidelijk afleesbaar uit het strakke netwerk van dreven die vertrekken vanuit een centraal ingeplante hoeve. Aan de rand van de afbakening is de voormalige ontginningshoeve van Heiwijk uit het begin van de 19de eeuw nog bewaard. Het betreft een voormalig jachthuis van de Prins De Mérode, later omgevormd tot boswachterswoning en gekend als het kasteeltje van Heiwijk. Een reeks oude eiken vormt nog een restant van de oorspronkelijke aanzet van de dreef, aangelegd in functie van traditionele bosbouw en jacht. De hoeve vormt de aanzet voor het uitwaaierende drevenpatroon, nog zichtbaar aanwezig in het bos. Aan de noordkant van het jachthuis staan nog oude zeer waardevolle bomen uit het omliggende park; op het aangrenzende perceel staat een geknotte haagbeuk. De volledige heide op het plateau werd in deze periode systematisch bebost. Ter hoogte van Pietersem werd de bebossing zelfs uitgebreid tot het laagplateau; de dreven liepen door over de steilrand heen. Op veel plaatsen is het drevennetwerk nog grotendeels bewaard en herkenbaar in het huidige boscomplex.

Ten gevolge van de modernisering van de landbouw in de 19de eeuw geraakte het oude heidelandbouwsysteem vanaf de tweede helft van de 19de eeuw voorbijgestreefd. De introductie van kunstmest in 1880 luidde het einde in van de landbouw die tot dan toe gebaseerd was op de mestproductie van grazend vee. De beschermde positie van de heide als uitgestrekte graasgrond en leverancier van plaggen kwam op de helling te staan. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw werden uitgestrekte oppervlaktes heide bebost door zowel particulieren als gemeenten. De pijnboom werd gezien als het meest winstgevend product op deze schrale gronden. Topografische kaarten uit de tweede helft van de 19de eeuw, zoals de gereduceerde kadasterkaart (circa 1850), tonen aan dat de ontginningsactiviteit zich vanuit de dorpen uitbreidde naar de heide waar grote en kleine ontginningsblokken verschijnen. De te magere heidegronden werden vooral omgezet in bos waarbij men gebruik maakte van rabatten. Toponiemen zoals 'De Bunders', ‘Halfbunders’ en 'De Looten' verwijzen naar het toenmalige ontginningsysteem gekenmerkt door een percelering volgens vaste afmetingen. Grotere complexen zoals 'Isaaks Hoef' waren minder sterk opgedeeld en bestonden uit slechts enkele omvangrijke percelen met hoofdzakelijk naaldbos. De contouren van deze ontginningsblokken zijn vandaag nog grotendeels herkenbaar in de percelering en door de aanwezigheid van enkele rechte brandgangen. Langs de hoofdwegen werden hoeves ingeplant die vervolgens de achterliggende heide strooksgewijs ontgonnen. Net op de rand van het blok ‘Halfbunders’ ligt nog een langgestrekte bakstenen hoeve uit de tweede helft van de 19de eeuw met nog origineel houtwerk.

De nieuwe boscomplexen met vooral grove den werden systematisch aangelegd volgens een netwerk van rechtlijnige dreven en brandgangen. Op de Gereduceerde Kadasterkaart (circa 1850) is te zien hoe de oorspronkelijke Neerharenheide op dezelfde grootschalige manier wordt omgevormd tot het Neerharenbos. Ook het 'Pietersem Bosch' wordt op deze kaart gekenmerkt door een drevennetwerk, soms met dambordpatroon, wat getuigt van de planmatige en grootschalige aanleg. Het oorspronkelijke Pietersembos, vlakbij het gelijknamige kasteel, was ten tijde van Ferraris grotendeels omgevormd tot cultuurland. Het aantal dreven in het Pietersembos kende een sterke toename en er waren ook meerdere dijkstructuren zichtbaar onder andere ter hoogte van de Zavelkuil. Een aantal open plekken vertegenwoordigden tijdelijke kapvlaktes in het bos, vaak begroeid met heide. Hier liggen nu nog enkele houtwallen die het vroegere weiland afboorden en beschermden tegen veevraat. Deze wallen bestaan uit eik, berk en hakhout van zwarte els (mogelijke indicatoren van oud bos). In de aanwezige bosbestanden is deze fase van planmatige bosaanleg nog duidelijk herkenbaar aan het dambordpatroon. Het Asbroek wist haar open karakter grotendeels te bewaren en evolueerde naar graasweide en hooiland onderverdeeld door middel van kleine waterloopjes of 'sauwen'. Op de steilrand werd een grootschalig ontwateringsnetwerk ingericht om het gebied geschikt te maken voor bosbouw. Het naaldbos zelf werd aangelegd in rabatten. In het huidige Pietersembos zijn nog relicten zichtbaar van dit drainagenetwerk. Aan de voet van de steilrand zorgde een hoofdsloot voor de eerste opvang van overtollig water. Dwarse drainagegreppels op de hoofdsloot zorgden voor een tweede afvoer. Het water werd afgevoerd naar de Asbeek en de verschillende vijvers.

In de 20ste eeuw werden, in functie van de mijnbouw in Wallonië (stutten voor mijngangen), op grote schaal naaldbossen aangeplant waardoor de grote heidevelden geïsoleerd kwamen te liggen. Gaandeweg werd in plaats van de grove den de voorkeur gegeven aan de sneller groeiende Corsicaanse den wat leidde tot een minder ontwikkelde en meer monotone ondergroei. In het gebied gaan deze nieuw aangelegde bospercelen ook gepaard met een uitbreiding van het wegennetwerk. Een aantal centrale wegen doorkruisen het heide- en bosgebied met de steilrand van oost naar west. Langs de hoofdweg Opgrimbie-Zutendaal wordt begin 20ste eeuw centraal in de heide een wegkapel ingeplant, de Kapel Onze-Lieve-Vrouw van Kleine en Grote Noden. Het betreft een eenvoudig witgeschilderde bakstenen kapel op de splitsing van de hoofdbaan met een bosweg. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw herovert de heide weer terrein op de grote naaldbossen onder andere door de grind- en zandwinningen die niet enkel resulteerden in grote vijvers maar ook in nieuwe heide. Restanten van wegen herinneren nog aan de strakke indeling van het bosgebied.

Desalniettemin blijft de heide ook vandaag zwaar onder druk staan. De omvorming tot landbouwgrond, grind- en zandwinning, industrialisatie en woonuitbreiding zijn er de oorzaak van dat een steeds kleiner wordend deel van het traditionele heidelandschap overblijft. Vooral vanaf de jaren 1950 was er een toename van landbouwontginningen op de arme droge zandgronden onder andere ter hoogte van ‘Onder de Berg’. De nog resterende heidevelden zijn daarenboven gevoelig voor vergrassing omdat de lage voedingsstoffenniveaus - essentieel voor heidegebieden - moeilijk te handhaven zijn. Door het wegvallen van het vroeger heidebeheer (plaggen, maaien) nemen de loofbossen in oppervlakte toe. Als gemeentegrond is de heide ook onderhevig aan een zeer intense recreatiedruk. Sinds de jaren 1970 zijn de resterende grote heidegebieden als natuurreservaat beschermd. In de omgevende naaldhoutbossen wordt omvorming naar loofhout nagestreefd en groeit de tendens naar meer variatie, van open ruimte tot gesloten bos en geleidelijke overgangen naar de open heide. Belangrijke heidecomplexen zijn nog bewaard in de Neerharerheide, langs de Zijpbeek en nabij ‘Onder de Berg’. Het natuurreservaat Neerharerheide is een licht afhellend open gebied aan de voet van de plateaurand met belangrijke kwelzones, gagelstruwelen en venige heide. Vlakbij de vallei van de Kikbeek ligt nog een heidegebied als restant van de oorspronkelijke Mechelse Heide, waarop in de eerste helft van de 20ste eeuw tijdelijk naaldbos, het 'Pejensbos', was aangeplant. Nu bestaat deze vlakte hoofdzakelijk uit droge struikheide met struikopslag aan de randen. De heide huisvest verschillende zeldzame broedvogels, reptielen en insecten en vormt een waardevolle locatie voor talrijke in het wild levende bijensoorten en hommels. Na de sluiting van de steenkoolmijnen in de jaren 1980 kwam er verandering in de wijze van houtexploitatie. Economische overwegingen speelden een minder belangrijke rol en nieuwe naaldhoutaanplanten kenden een sterke terugval. De uitgesproken economische functie van de bossen is nu verschoven naar een recreatieve en natuurfunctie.

Op de plateaurand en op het hoogterras komen zowel in de heide als in de naaldhoutaanplanten ook enclaves wintereik voor onder de vorm van hakhout, beperkte struwelen, houtwallen en afzonderlijke stoven. Zo liggen verschillende relicten van wintereikstoven ten zuiden van de autoweg E314, vlakbij het vroegere Peensbos. Dit bosrestant is een typisch voorbeeld van het natuurlijke bostype op de arme zandige bodem van de Hoge Kempen dat vroeger grote oppervlakten bedekte. Deze schaarse restanten van het oorspronkelijke wintereiken-berkenbos herinneren aan een vroeger veel voorkomende bospraktijk. Mogelijk werden ze ook aangelegd ter fixatie van stuifzanden. De wintereiken zijn echter grotendeels verdrongen door zomereik. Kleinere, historisch stabiele bossen liggen onder andere ook vrij dicht bij de historische kernen, aan de rand van het Kempisch Plateau. Belangrijke concentraties eik bevinden zich op de Duivelberg, Langenberg en Molenberg met ook een aantal omvangrijke wintereikstoven. De aanwezige wintereiken hebben, als één van de weinige restanten van gegarandeerd autochtoon genetisch materiaal van wintereik van de Hoge Kempen, een uitzonderlijke genetische en vegetatiekundige waarde.

Visvijvers

Het gebied tussen het hoogterras en de Maas is een kwelrijk gebied waar doorheen de geschiedenis talrijke (vis)vijvers werden ingericht. Verspreid over het gebied zijn in de beekvalleien nog elementen zichtbaar van het historisch netwerk van waterbouwkundige werken (wallen, dijken, grachten) dat in de middeleeuwen deels onder invloed van de kloostergemeenschappen werd uitgebouwd. Vanaf de 15de eeuw werd de karperkweek in het domein Pietersheim systematisch uitgebouwd door de familie de Merode. Door het opstuwen van de beek en het opwerpen van dijken konden gemakkelijk vijvers worden ingericht. Zo werden in de beekvalleien van de Asbeek en Ziepbeek talrijke visvijvers aangelegd voor de karperkweek. De karper uit Pietersheim was gekend voor zijn goede kwaliteit, precies omwille van het zuiver water. De vijvers werden verpacht voor de visvangst, waarbij de pachter verantwoordelijk was voor het onderhoud van dijkjes, sluizen en kanaaltjes. In de 19de eeuw voedt de Asbeek met haar vertakkingen een aaneenschakeling van aangelegde vijvers in Neerharenbos waaronder ook de Lepelvorm en het complex van de Vlasvijvers ter hoogte van het Keizersveld (verwijzing naar het roten van vlas). Veel van deze ‘weierkes’ geraakten na verloop van tijd verland. Op de topografische kaart van 1871-1872 zijn de meeste vijvers in het bos reeds verdwenen; enkel het netwerk van dijkjes is op een aantal plaatsen overgebleven. De Asbeek volgde toen reeds haar huidige loop, aangeduid als Molenbeek. De vijvers dichtbij het kasteeldomein verdwenen door lokale grindwinning waarna de putten werden opgevuld en omgevormd naar bos en weiland.

In de Ziepbeekvallei echter liggen nog enkele vijverrelicten met open water zoals de ‘Juffrouwenvijver’, de ‘Sluisvijver’, het ‘Gaarvijvercomplex’, de ‘Aspermansvijver’ (oorspronkelijk ‘Nieuwe Vijver’) en een moeras genaamd het ‘Slaaphuiscomplex’. De topografische kaart van 1871-1872 toont in de moerassige beekvallei een aantal van deze vijvers, omgeven door dijkjes en door tussendijken in verschillende compartimenten opgedeeld. Deze vijvercomplexen blijven heel de 19de eeuw tot zelfs midden 20ste eeuw in gebruik, ondanks de toenemende bebossing van de heide. Enkele van deze vijvers vormen nu nog belangrijke natuurlijke waterreserves en zijn vaak door middel van begroeide wallen onderverdeeld in compartimenten en omgeven door een dijk of ringwal. Het vijvercomplex ‘Slaaphuis’ wordt bijvoorbeeld doorsneden door verschillende dijkjes zodat tenminste zes vijvers onderscheiden kunnen worden.

Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw gaat het geleidelijk aan dichtgroeien van het gebied ook hier gepaard met de verlanding van een groot deel van deze vijvers. Veel vijvers groeien dicht met elzenbroek zodat er meer sprake is van een moeras(bos). In het Neerharenbos liggen nog meerdere dijken als restant van de vroegere viskweekvijvers. Op de moderne kadasterkaart herinneren enkele toponiemen nog aan voormalige vijvers zoals ‘Heere Vijver’ ten zuiden van het ‘Slaaphuiscomplex’. Het ‘Taarvijverke’ is een van de weinige vijvers die nog als open water is overgeleverd; de vijver werd uitgebaggerd om verlanding tegen te gaan. Na 1960 werd in het brongebied van de Asbeek nog een aantal vijvers uitgegraven in functie van de karperkweek en voorzien van een serie dijkjes. Het merendeel is nog steeds open water. Ook de inrichting van de ‘Droogmeervijver’ op de Zijpbeek dateert uit deze periode.

Waar in de laagtes op het plateau verdichte (ijzer)lagen en/of grindlagen voorkomen, kunnen plaatselijk vennen voorkomen. Vennen zijn hoofdzakelijk afhankelijk van regenwater, soms gemengd met grondwater, waardoor ze een wisselende waterstand hebben en gekenmerkt worden door een typische begroeiing. Veel vennen werden omgevormd tot visvijver of uitgegraven voor veenwinning. Op het middenterras en hoogterras van het Kempisch Plateau ligt een aantal vennen waar zich plaatselijk hoogveen ontwikkelt (onder andere Breedven en Klein Ven). Toponiemen herinneren nog aan voormalige vennen zoals ‘Reckheimer Venne’ in de vallei van de Zijpbeek.

Watermolens

Naast het inrichten van vijvers, werd de hydrologie van de beken ook grondig gewijzigd in functie van de werking en exploitatie van watermolens. Vermoedelijk reeds vanaf de 13de eeuw werden beken omgeleid voor het aandrijven van watermolens. De aanwezigheid van talrijke dammen, sluisjes en verbindingsslootjes maakt de instelling van het waterpeil nog steeds mogelijk. De molenvijvers werden ook ingezet voor de viskweek.

Aan de voet van de Molenberg werden bij een opgraving de fundamenten en de beekbedding van de voormalige Heidemolen of Siepmolen bloot gelegd. Deze overslagmolen op de Zijpbeek lag aan de overloop van de Gaarvijver en ontving haar water uit drie valleitjes in de flank van het plateau. Het moerassige gebied langs de beek werkte als een soort spaarbekken dat het opgeslagen water slechts geleidelijk weer losliet. Deze molen werd al vermeld in 1230 als gedeeld bezit van het norbertinessenklooster van Rekem en de abdis van Herkenrode. Later kwam de molen weer in het bezit van de vermoedelijke oprichter, de Heer van Rekem. Een aftakking, de Groenstraatbeek, was verantwoordelijk voor de watertoevoer in de slotgracht van het heerlijk kasteel Daalbroek. De molen werd vernield in de 18de eeuw maar herbouwd om tenslotte circa 1880 afgebroken te worden. De 19de-eeuwse kadasterkaart toont de molen vlakbij het drieledig complex van de ‘Gaarvijver’ langs de Zijpbeek. In het huidige bos resteren nog de fundamenten en de beekbedding waarin het rad moet hebben gedraaid. De voormalige molen is daarenboven nog herkenbaar aan enkele lage wallen die de site begrenzen.

De zogenaamde Heidemolen, aan de zuidrand van het Pietersembos was één van de twee banmolens van de heerlijkheid Pietersem. Het gaat om een voormalige graanmolen van het bovenslagradtype op de omgelegde Molenbeek als afgeleide van de Asbeek. Via een sluissysteem werd de molen voorzien van water uit een hoger gelegen vijver, de ‘Heidewijer of –vijver’. Deze (molen)vijver werd gevoed door twee bronnen. Vanuit het venige Asbroek loopt de Asbeek langs de ‘Lepelvorm’, een kunstmatig gegraven vijver, waar ook kwelwater wordt opgenomen en afgeleid naar de Heidemolen. De molen werd reeds vermeld in 1598; een datumsteen in het molengebouw toont het jaar 1645. Tot de dijkbreuk van 1967 was de molen in werking als watermolen; nadien werd enkel nog met een motor gedraaid. Het L-vormige gebouw heeft nog versteende vakwerkbouw en de omgeving van de watermolen wordt gekenmerkt door een historisch stabiele percelering. Ten noorden van de molen lag in de 19de eeuw een akkercomplex, op het recent kadaster nog aangeduid als ‘Molen Kamp’ en ‘In de Kamp’. De spaarvijver is afgeboord door een wal met knotwilgen en vlakbij het molengebouw staan enkele lindes en een oude lindestoof. Het rijshout van de knotbomen werd gebruikt voor allerlei herstelwerk aan de vijver. Nabij de molen, net buiten de grens van het gebied, werd een concentratie aardewerk uit de Romeinse periode aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van een begraafplaats. De Romeinse occupatie in dit gebied wordt bevestigd door de aanwezigheid van de Romeinse heirbaan Tongeren-Nijmegen die langs Rekem en Neerharen passeert.

Van de tweede banmolen van de heerlijkheid Petersem, de Kievitmolen, blijven enkel de funderingen en wat muurrestanten in mergelsteen over. Deze slag- of oliemolen was gelegen op de overloop van de ‘Oude Vijver’ (nu ‘Droogmeervijver’) ten westen van de ‘Zonnevijver’, in de loop van de Zijpbeek. Oorspronkelijk liep de Asbeek vanaf haar bron in het Asbroek bergafwaarts in de richting van de Zijpbeek en de ‘Droogmeervijvers’ waar de molen lag. In 1747 werd de molen, tijdens de belegering van Maastricht, door soldaten verwoest en niet meer heropgebouwd. De molenaar van de Heidemolen was eveneens verantwoordelijk voor onderhoud en werking van de Kievitmolen.

Het toponiem 'Ende Kooy' nabij het Slaaphuiscomplex zoals te zien op de Gereduceerde Kadasterkaart (circa 1850), kan verwijzen naar een (verdwenen) eendenkooi. Deze constructies bedoeld voor de eendenvangst, maakten vaak deel uit van een landgoed en werden ingericht in waterrijk gebied, bij voorkeur beschut door bos. Mogelijk maakten enkele vijvers op de Zijpbeek deel uit van het nabijgelegen kasteeldomein van Daalbroek dat de inrichting van de eendenkooi in een natuurlijke laagte organiseerde. Uit de kaart blijkt dat de Groenstraatbeek, verantwoordelijk voor het water in de kasteelgracht, toen werd afgeleid langs onder andere de ‘Aspermansvijver’.

Pietersembos en domein Pietersheim

Het zuidelijk deel van het gebied wordt ingenomen door het Pietersembos waarvan 160 hectare bosreservaat is en dat onder meer de twee valleien van de Asbeek omvat en het voormalig domein van de Merode met talrijke vijvers. Het gaat hier om historisch stabiele bossen waar de heren van Pietersheim hout haalden en op jacht gingen. In het bos werd een rentmeesterbosbouw gevoerd, terwijl dichter bij het kasteel het esthetische aspect primeerde, getuige de talrijke dreven. De overige 225 hectare van het Pietersembos bestaat hoofdzakelijk uit voormalige productiebossen van naaldhout (grove den) voor de mijnindustrie met inmenging van Amerikaanse eik. In het bos liggen nog dijkrelicten die in relatie staan met zand- en grindwinning, turfwinning, houtbouw en de 20ste-eeuwse kweek van beverratten (grachten-sluisjes). In een deel van het bos zou ook een jachtreserve (wallen met grachten aan de binnenzijde) ingericht zijn geweest. Deze bosbestanden worden geleidelijk aan omgevormd tot natuurlijke eikenberkenbossen met oude dennen en elzenbroekbossen in de valleien. Naar het oosten toe gaat het bos over in het kasteelpark van Pietersheim.

Het kasteel Pietersheim met de burchtruïne vormt tegenwoordig één van de vijf toegangspoorten tot het Nationaal Park Hoge Kempen en was oorspronkelijk één van de burchten in de verdedigingslinie van het oude graafschap Loon. De oudste schriftelijke vermelding van de burcht van Pietersheim dateert uit 1227. De oorspronkelijke burcht werd meermaals verwoest, heropgebouwd en verbouwd. De ruime omgeving van het kasteel en de burcht, inclusief een beperkt deel van de Asbeek, de zuidelijke weilanden en noordelijke bossen, zijn beschermd als landschap.

De heren van Pietersheim bouwden vanaf de 11de eeuw hun rijksheerlijkheid uit in het spoor van de Loonse expansie noordwaarts. In de Romeinse tijd liep de heirbaan Tongeren-Nijmegen in de onmiddellijke nabijheid van de site. Het gebied Pietersheim-Hocht lag op een belangrijk Romeins wegenknooppunt, wat bijdroeg tot de keuze van de middeleeuwse site. Deze wegen waren in de middeleeuwen immers nog steeds strategische en economische verkeersaders. De eerste nederzetting Pietersheimdorp ontwikkelde zich tussen het domein Lanaken en de later door de heren van Pietersheim gestichte abdij van Hocht. In de tweede helft van de 12de eeuw is hun territoriale machtsbasis groot genoeg om de heerlijkheid te vergroten. Ze deden dit door gemeen bosgebied te rooien en er een polygonale waterburcht op te trekken. In de eerste burchtfase (1150-1200) werd een waterburcht (shell-keeptype) uit carboonzandsteen opgetrokken, ingeplant op een uit natuurlijk grind opgeworpen eiland. Het geheel werd omgeven door een ringwal, vermoedelijk voorzien van een palissade, en een gracht. Het neerhof met hoeve, stallingen en burchtkapel bevond zich binnen een tweede concentrische gracht. De burcht was in totaal omgeven door drie concentrische grachten die gevoed werden door de Langkeukelbeek die in het zuiden van het domein liep. Op de voorburcht lagen moestuinen en boomgaarden. Tussen de reeds bestaande nederzetting en de nieuwe versterking entte zich een tweede neerhof dat een bijkomende agrarische en logistiek-economische domeinfunctie zou krijgen. Archeologisch onderzoek van verschillende contexten in de burcht leverde Gallo-Romeins bouwmateriaal op, wat doet vermoeden dat vlakbij een Gallo-Romeins villacomplex lag waar recuperatiemateriaal werd gehaald.

Met de machtsuitbreiding van de heren van Pietersheim, werd in de 13de eeuw ook het burchteiland verder uitgebouwd met onder andere een nieuwe donjon. Reeds in 1378 werd het gebouw echter grotendeels verwoest na de inname door Luiks-Tongerse milities. De burcht werd heropgebouwd in de jaren 1378-1400, waarbij het burchteiland zijn defensief karakter behield maar deels werd omgebouwd en uitgebreid tot een imposant residentieel kasteel in laatgotische Maasstijl. Het burchteiland werd afgegraven tot een vijvergracht, terwijl een achterliggend eiland door een nieuwe gracht werd omgeven; wellicht functioneel benut voor de valkenjacht, mogelijk met een konijnenburcht. Voor de uitbouw van het nieuwe kasteeldomein werd een deel van de aanwezige bossen gerooid en de grondvesten van de vroegere burcht gedeeltelijk herbruikt.

Midden 15de eeuw kwam de heerlijkheid in handen van de familie de Merode, die tot in de 20ste eeuw het kasteeldomein in bezit hield. Vanaf circa 1600 startte men met de tuinaanleg rondom het kasteel: ten westen van de kasteelhoeve en het neerhof werd een Franse tuin aangelegd, ingedeeld in parterres. Het weidelandschap met de gekanaliseerde Molenbeek werd gestructureerd door dreven; langs de grachten werden eiken en beuken aangeplant. Verschillende jachtpaden liepen naar het achterliggende bosgebied. De burcht werd slechts bij gelegenheid als jachtslot bewoond tot de site geherwaardeerd werd in de 18de eeuw. In 1797 werd de burcht afgebroken en buiten de ringwalburcht een nieuw jachtslot afgewerkt op de plaats van de oude kasteelhoeve; een deel van de neerhofgebouwen van het oorspronkelijke kasteel werd gesloopt. De noordoost-zuidwest-oriëntatie, dwars op de vroegere hoofdrichting, werd landschappelijk vertaald in een grote laan. De Franse tuin werd landschappelijk heraangelegd met een afwisseling van grote graslanden, water, individuele bomen en bomengroepen. De indeling in vlakken herinnert echter nog aan het formele Franse ontwerp. In oostelijke richting werden rechte grachten aangelegd om de afwatering te regelen, geflankeerd door perspectivische assen van bomenrijen. In de 19de eeuw werd het neerhof het nieuwe residentiële gebied terwijl de burchtruïne een agrarisch karakter kreeg. Binnen de derde slotgracht werd een boomgaard in perspectief aangelegd waardoor vanuit het kasteel een prachtig zicht op de tuinen mogelijk was. Ten gevolge van de bevolkingstoename in Lanaken en Pietersheim in de 19de eeuw raakte het water van de Langkeukelbeek zodanig vervuild dat voor de watertoevoer van de slotgrachten werd overgeschakeld op de Asbeek. Onder andere voor de viskweek in de slotgrachten was zuiver water belangrijk. Op de Vandermaelenkaart (circa 1860) staat deze aftakking van de Asbeek naar de slotgracht aangeduid als Vloetgracht. Vermoedelijk eind 19de eeuw werd de watertoevoer vanuit de oorspronkelijke beek onderbroken en werd de Asbeek met een onnatuurlijke knik ten zuiden van het domein geleid.

Na een brand in 1910 werd het kasteel heropgebouwd en de stallingen afgebroken voor een zicht op de tuin. In de loop van de 20ste eeuw werd het omringend park verder omgevormd tot een zuiver Engelse landschapstuin met nadruk op de zachtere lijnen; zo werd de oostelijke arm van de vroegere tweede slotgracht verbreed tot vijver. De nog aanwezige boomgaarden werden uitgebreid met een hoogstamboomgaard. In 1926 werd het kasteel in neoclassicistische stijl gerestaureerd. Op het eerste burchteiland bleven enkel het poortgebouw, de kapel en sterk afgebrokkelde ringmuur zichtbaar. In 1960 werden de eiken en linden van de oorspronkelijke toegangsdreef geveld. De laatste eigenaar van het gebouw trachtte beverratten te kweken; in het omringende bos zijn nog structurele elementen van deze activiteit terug te vinden. Ook de Asbeek werd afgetakt in functie van de beverrattenkweek. Van de gebouwen op het burchteiland bleven enkel de ruïnes van het zuidelijke gedeelte bewaard: de laatgotische kapel met eronder de unieke, tot kazemat omgebouwde romaanse burchtkapel en de basis van de poorttoren. Naast de weermuurkern zijn dit de meest monumentale restanten van de oude ringwalburcht. De binnenste slotgracht is nog volledig aanwezig. De overige twee zijn deels of volledig gedempt, maar het traject van de buitenste slotgracht is nog herkenbaar als verzakking in het terrein. Een gedeelte van de tweede slotgracht is nog herkenbaar als walstructuur. De Asbeek stroomt doorheen de huidige restanten van de tweede slotgracht en voorziet deze van water; via een verbindingsstuk wordt de binnenste gracht gevoed.

Het kasteel telt twee statige oost-west verlopende toegangsdreven en een derde op de noord-zuid-as. Aan deze toegangsdreven, met vooral beuk, zomereik, linde en tamme kastanje, zijn nog ongedateerde resten van toegangszuilen overgebleven. De kasteeltuin telt enkele buitenkamers die afgeboord zijn met Linden en talrijke solitaire bomen. Daarnaast zijn er ook hagen en houtkanten met onder andere meidoorn langs de graslanden en staan er hier en daar solitaire bomen. De oorspronkelijke burcht-as, die doorloopt tot de historische cisterciënzerabdij van Hocht, is nog rudimentair herkenbaar in het landschap. Rondom ligt een groot weilandenblok met een okkernotenboomgaard in het zuidoosten en een nieuw aangeplante hoogstamboomgaard in het zuiden. Deze graaslanden worden ruimtelijk opgedeeld door een aantal structuurbepalende bomenrijen en dreven die zorgen voor een gecompartimenteerd landschapsbeeld. In het huidige padennetwerk is de percelering van 1840 (cfr Atlas der Buurtwegen) nog duidelijk herkenbaar. Op een kleine heuvel staat een solitaire tamme kastanje, vermoedelijk opgericht als gedenkheuveltje voor gesneuvelde Spanjaarden in de 17de eeuw ten tijde van de oprichting van het Spaans kampement.

Het bos ten noorden van de oude burcht is een eiken-haagbeukbos. Rondom liggen zones wintereiken-beukenbos met een hoge natuurhistorische waarde door de lange ontwikkelingstijd en specifieke flora. In het eiken-haagbeukbos is nog een oude wal aanwezig die wordt aangeduid als 'Spaans kampement'. Het betreft de restanten van een schans uit 1632, opgetrokken voor een garnizoen ter ontzetting van het toen belegerde Maastricht. De schans werd als volgt aangelegd: er werd een greppel gegraven en de vrijkomende grond werd gebruikt om de wal op te werpen. De wal was begroeid met vooral eikenhakhout. In de 19de eeuw duikt hier het toponiem 'Savel Kuil' op wat verwijst naar vroegere zandwinning. De oorspronkelijk vierkante structuur bleef bewaard tot in de tweede helft van de 20ste eeuw maar verdween grotendeels met de aanleg van de sportterreinen. Een deel van de wal met opslag is in het bos nog duidelijk herkenbaar. Aan de overzijde van de Koning Albertlaan, op de hoek met de Putstraat, ligt een voormalige cijnshoeve van de burcht Pietersheim. De gesloten hoeve heeft een laatgotische kern uit de 16de eeuw en staat op de Vandermaelenkaart (circa 1850) vermeld als 'Poste au Cheveaux'. Het domeinbos bevat nog enkele historische beuken- en eikendreven zoals 'de grote lei' die vanaf de noordgrens van het domein in de richting van het kasteel loopt. Daarnaast zijn er nog verschillende kortere dreven, waarschijnlijk restanten van vroegere langere dreven die waren aangelegd om het prestige en het residentiële karakter van het domein te benadrukken. Nabij het gehucht Besmer, op de grens tussen bos en weiland, liggen nog twee houtwallen die dienst deden als veekering en vroeger als hakhout werden beheerd. In het bosreservaat liggen nog twee stenen grenspalen die de overgang tussen het vroeger grondgebied van Pietersem en Rekem markeren. Aan de rand van het kasteeldomein ligt een hoeve met losstaande bestanddelen uit het midden van de 19de eeuw.

Hedendaags landschap en bouwkundig erfgoed

De heide en bossen vormen thans een landschap dat erg in trek is voor zachte recreatie en talloze mogelijkheden biedt op educatief vlak. De plateaurand biedt indrukwekkende panorama's op de weidse Maasvallei en de terrils van het mijngebied. In 2006 werd het meer dan 5000ha groot Nationaal Park Hoge Kempen officieel geopend. In dit voor Vlaanderen unieke natuurgebied, zijn verschillende fiets- en wandelroutes uitgestippeld en voorzien van bewegwijzering. Aan de toegangspoorten van het Nationaal park Hoge Kempen zijn parkings aangelegd en een informatiepunt. De Burcht Pietersheim vormt één van deze toegangspoorten. Er bestaat een eenvoudig heidemuseum dat op aanvraag bezoekers ontvangt. Door de afwisseling van bos met ecologisch hoogkwalitatieve open ruimten, heeft het gebied een zeer belangrijke ecologische waarde. De aanwezigheid van aaneengesloten bos- en natuurgebieden en het ontbreken van intensieve landbouw verlenen heel het gebied een hoge avifaunistische waarde. De grillige overgangen tussen bos en heide bieden aan tal van bosrandsoorten levensmogelijkheden.

De uitgestrekte naaldbossen leenden zich in de 20ste eeuw dankzij hun groene karakter voor de inplanting van enkele specifieke gebouwcomplexen. Vlakbij de Molenberg, langs de Daalbroekstraat, ligt het Onze-Lieve-Vrouwpreventorium Ter Dennen. Dit complex werd in de jaren 1950 te midden van de naaldbossen opgericht voor kinderen met een verhoogd risico op tuberculose. Het complex bestaat uit meerdere vleugels die zo veel mogelijk naar het zuiden zijn opengewerkt; op het einde van de meest zuidelijke vleugel zijn ook opengewerkte terrassen. Ten oosten is ook een eenvoudige kapel aangebouwd. Vanaf 1993 wordt het voormalige kinderpreventorium door het Rode Kruis gebruikt als opvangcentrum voor asielzoekers. Iets verder langs de Daalbroekstraat ligt het Kinderopvangcentrum Molenberg, in de jaren 1950 door de vzw Koninklijke Openluchtwerken Limburg opgericht als kolonie voor verzwakte kinderen. De gebouwen liggen gegroepeerd rondom een centraal grasplein met een imposante eikenstoof.

In het zuiden van het Pietersembos ligt het Medisch Instituut Sint-Barbara, een voormalig sanatorium gebouwd in de late jaren 1950. Het instituut werd opgericht door de zeven Limburgse mijnen voor het verzorgen van vooral mijnwerkers met aandoeningen aan de luchtwegen. Het ziekenhuis wordt genoemd naar Sint-Barbara, de patrones van de mijnwerkers. Omwille van de gunstige klimatologische omstandigheden werd het gebouwencomplex in de bosrijke omgeving van Lanaken gevestigd. Bij het ontwerp van architect Isia Isgour werd daarenboven rekening gehouden met een gunstige oriëntatie zodat de patiënten zoveel mogelijk kunnen genieten van de groene, rustige en gezonde omgeving.

In het naaldbos voorbij de Droogmeervijver ligt, tegenover het Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum Rekem, een kleine begraafplaats. Deze werd in de jaren 1920 aangelegd voor de overleden patiënten van het 'Rijkskrankzinnigengesticht', dat sinds 1921 gehuisvest werd in het kasteel d'Asprimont-Lynden te Rekem. Tussen 1921 en 1981 werden hier ongeveer 1750 overledenen, uitsluitend mannen, begraven. Twee lijkenhuisjes vormen de toegang tot een centrale dreef met fijnsparren die naar een calvarie leidt. De begraafplaats zelf is ingedeeld in zes percelen gescheiden door dreven van fijnsparren. De percelen bestaan uit grasperken met rijen sobere betonnen kruisjes met naamplaatjes die de graven markeren. Doordat de begraafplaats in zijn huidige vorm behouden blijft, krijgt spontane heidegroei een kans. Vlakbij de begraafplaats staat langs de Heidestraat een houten wegkruis oorspronkelijk opgericht na de Tweede Wereldoorlog ter nagedachtenis van twee slachtoffers. In 1960 verwierf Koning Boudewijn 170 hectare bos en heide op de overgang van de steilrand naar de Heiwijkbeek. In dit Koninklijk Domein Fridheim werd een landelijke villa gebouwd waarvoor een nieuwe weg van Daalgrimbie naar Zutendaal werd aangelegd. Na de dood van Koning Boudewijn werd dit domein geschonken aan een congregatie van slotzusters (Monastieke Familie van Bethlehem) om er een klooster te bouwen. Het betreft een rechthoekig complex met binnentuin ingeplant temidden van het bos. Dit domein is een van de weinige permanente bewoningsvormen te midden van het natuurgebied.

  • Informatie verkregen van Bart Geyskens, Erfgoedconsulenten Landschappen, Onroerend Erfgoed Limburg (2011).
  • Informatie verkregen van Marijn Van Gils, Erfgoedonderzoeker Archeologie, Onroerend Erfgoed Brussel (2011).
  • Informatie verkregen van Elise Hooft en Katrien Verwinnen, Erfgoedonderzoekers Bouwkundig Erfgoed, Onroerend Erfgoed Brussel (2011).
  • Informatie verkregen van Jos Gorissen, Boswachter, Agentschap Natuur en Bos (2010-2011).
  • De Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520. Koninklijke Bibliotheek van België, http://www.kbr.be/collections/cart_plan/ferraris/ferraris_nl.html.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven tussen 1845-1855, schaal 1:20000
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Krijgsdepot: Eerste editie uitgegeven tussen 1865-1880, schaal 1:20.000. Herziening, Militair Cartografisch Instituut: tweede uitgave, 1880-1884, derde uitgave 1889-1900 en herziening derde uitgave 1900-1930, schaal 1:20.000. (Lemoine-Isabeau, 1988)
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven tussen 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven tussen 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • ALLEMEERSCH L., GEUSENS J., STEVENS J. & RASKIN L. 1988: Heide in Limburg, Tielt.
  • ARREN P. 2001: Pietersheim, Van kasteel naar kasteel 9, 174-185.
  • BADE T., VAN ERK A., HOUBEN S. & SMID G. 2011: Hoge Kempen, hoge baten. De baten van het Nationaal Park Hoge Kempen in kaart gebracht, Arnhem.
  • BAEYENS L. 1968: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen Veldwezelt 93E & Neerharen 94W, Gent.
  • BAEYENS L. 1977: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Zutendaal 78E, Gent.
  • BATS H. 1995: Dossier Voorstel tot bescherming van de natuurlijke steilrand van het Kempens Hoogplateau, Archief Onroerend Erfgoed, Brussel.
  • BURNY J. 1999, Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950), Natuurhistorisch genootschap in Limburg XLII, 1, Maastricht.
  • COENEN J. 1944: Het Slot van Pietersheim, Het Oude Land van Loon 25, 1, 14-27.
  • COENEN J. 1944: Het Slot van Pietersheim, Het Oude Land van Loon 25, 2, 29-38.
  • COUN TH. 2008: De cijnsregisters van de heerlijkheid Pietersheim, Het Oude Land van Loon 87, 3, 279-288.
  • CREEMERS G. & VANDERHOEVEN A. 2010: Lanaken: burcht- en kasteelruïne van Pietersheim, Het Oude Land van Loon 89, 2, 106-113.
  • CREVECOEUR L. & STEVENS J. (ed.) 2006 : LIKONA Jaarboek 2005. Themanummer: Nationaal Park Hoge Kempen, Genk.
  • DE CAIGNY S. et al. 2008: Isia Isgour 1913-1967, Focus Architectuurarchieven, Antwerpen.
  • DENIS P. 2008: Geologie van Limburg, Tongeren.
  • DUFRANE F. 1985: Bos en heide in Limburg, Brussel.
  • GORISSEN M. & HERMANS H. 1963: Geschiedenis van het Maasland. Opgrimbie, Het Oude Land van Loon 18, 16-63.
  • HERMANS K., VAN DEN BOSCH J. & OLAERTS I. 2010: Hoge Kempen 2010. Erfgoedlandschap! Unesco-toekomst? Regionaal Landschap Kempen en Maasland 1, Genk.
  • HEYN M., DE COSTER K., MANNAERT A., ANDRIESSEN W. & VERHEIJEN W. 2005-2006: Landschapsbeheerplan Pietersheim, Diest-Berchem.
  • HOFKENS E. & ROOSENS I. (eds.) 2001: Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid, M&L Cahier 5. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Bestuur Monumenten en Landschappen, Brussel.
  • JANSEN J. 2000: Geowaarden: theoretische onderbouwing en praktische toepassingen in Limburg, onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL, Leuven.
  • JANSSEN L. 1979: De verdwenen watermolens op de Ziepbeek in het graafschap Rekem, Limburg 58, 134-140.
  • JANSSEN L. 1984: Aardewerk uit de Neolithische site van Opgrimbie, Limburg 63, 7-10.
  • JANSSEN L. & VANDERHOEVEN M. 1982: De archeologische verzameling Smeets uit Rekem, Limburg 61, 123-143.
  • KENIS F., PUNIE J. & VANRIJCKEL M. 1985: Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij kaartblad 26, Brussel.
  • LAUWERS B., VROOMANS J.-M. & WESEMAEL E. 2007: Archeologisch onderzoek in het kader van de restauratie van de burchtruïne Pietersheim te Lanaken, Aron Rapport 14, Tongeren.
  • MOLS E.P.J.P. 1971: Onderzoek naar de hogere planten- en diatomeeëngemeenschappen in het stroomgebied van de Zijpbeek, Doctoraal onderwerp, Utrecht/Leersum.
  • ORCHIS s.d.: Informatie en Leefmilieu Maasland-Zuid-Limburg, Dossier Prinsenpark, s.l.
  • PAULISSEN E. 1970: Excursiegids. De geomorfologie van de Limburgse Kempen, De Aardrijkskunde 86, 3, Leuven.
  • PAULISSEN E. 1973: De morfologie en de kwartairstratigrafie van de Maasvallei in Belgisch Limburg, Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België 35, 127, Brussel.
  • PAULISSEN E. 1979-1981: Fysische landschapsdifferentiatie van de Belgische Kempen, Taxandria. Nieuwe Reeks LI-LIII, 153-156.
  • PAULISSEN E. & MUNAUTA. 1969: Un horizon blanchâtre d’âge Bølling à Opgrimbie, Acta Geographica Lovaniensia 7, 65-91.
  • PAQUAY J. 1937: De heerlijkheid Pietersheim, Het Oude Land van Loon 18, 10, 189-193.
  • TRAETS J. 1964: Vegetatiekaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Zutendaal 78E, Brussel.
  • VERMEERSCH P., PAULISSEN E. & MUNAUT A.V. 1973: Fouilles d'un site mésolithique à Opgrimbie (Limbourg Belge), Bull. Soc. Roy. Belge Anthrop. Préhist 84, 97-152.
  • VERSTRAETEN A., KARELSE D. & ZWAENEPOEL A. 2008: Eendenkooien in Vlaanderen: verborgen, meestal verdwenen en bijna vergeten, M&L 27, 5, 33-69.
  • WAEGEMAN T. 1992: Onderzoek, consolidering en herinrichting van de burchtruïne Pietersheim te Lanaken, Archaeologia Mediaevalis 15, 22-24.
  • WAEGEMAN T. 2011: Pietersheim, een aristocratisch landschap, publicatie in voorbereiding.
  • WAEGEMAN T., WESEMAEL E. & VANDERBEKEN T. 2010: Lanaken: burcht- en kasteelruïne van Pietersheim, Het Oude Land van Loon 89, 2, 106-113.
  • WOUTERS L. & VANDENBERGHE N. 1994: Geologie van de Kempen, Brussel.
  • ZOLAD 2009: Bundeling jaarverslagen en beleidsplan Zuid-Oost-Limburgse Archaeologische Dienst. Werkjaren 2005-2008, Riemst.
  • REGIONAAL LANDSCHAP KEMPEN & MAASLAND s.d.: Erfgoeddatabank Hoge Kempen [online],http:/www.rlkm.be/nl/hoge-kempen/erfgoed-databank/ (geraadpleegd november 2010).
  • REGIONAAL LANDSCHAP KEMPEN & MAASLAND s.d.: Landschapsboek [online], http://www.rlkm.be//uploads/files/landschapsboekdef.pdf (geraadpleegd juni 2012).

Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Steilrand van het Kempisch Plateau van de Kikbeek tot de Asbeek', definitieve aanduiding 12/02/2014. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Verdurmen, Inge
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Heideontginning Halfbunders

  • Omvat
    Kaphaag van haagbeuk

  • Omvat
    Meerstammige beuken

  • Omvat
    Vijvers en vijverrelicten Asbeek-Zijpbeek

  • Is deel van
    Lanaken

  • Is deel van
    Maasmechelen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steilrand van het Kempisch Plateau van de Kikbeek tot de Asbeek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300255 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.