Dit gebied ligt aan de rand van het Kempisch plateau, de zogenaamde Zuiderkempen, waar, gevoed door water uit het Kempisch plateau, verschillende beekvalleien ingesneden zijn. Het grootste deel van het gebied wordt gevormd door één van deze beekvalleien. De vallei werd tijdens het quartair opgevuld met erosiemateriaal (zand en zandleem) afkomstig van de flanken van het Kempisch Plateau en van de Diestiaanheuvels. Later ontwikkelde zich een laag veen op de laagste plekken in deze valleibodem.
Aan de zuidrand van het gebied wordt de vallei geaccentueerd door een reeks geïsoleerde heuvels die meestal 40 tot 50 meter hoog zijn: Eikelenberg, Kruisberg, Schellekesberg en Hooilandseberg. Dit zijn Diestiaanheuvels, bestaande uit ijzerzandsteen (voor het ontstaan zie 'Diestiaanheuvels in het Hageland'). Deze ijzerzandsteen werd vanaf de Romeinse tijd gewonnen en toegepast in gebouwen, maar slechts incidenteel. Vanaf de 10de–11de eeuw, bij de opkomst van de steden, werd de steen populairder en werden grotere groeves aangelegd. In de 14de–18de eeuw wordt in verschillende archiefstukken van kerkelijke instellingen verwezen naar de steengroeves nabij Kelbergen. Zo werd in 1380 een steengroeve bij Kelbergen vermeld die betrekking heeft op de cijns die de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Diest moest betalen. Deze kerken en kloosters hadden de groeven in bezit of maakten er gebruik van, wellicht maar tijdelijk voor het optrekken van hun gebouwen. Vanaf de Franse Revolutie kwamen de groeven in handen van privépersonen. Rond 1900 worden sommige groeves weer intensiever gebruikt, bijvoorbeeld één bij Kelbergen ten westen van de Vlassaartstraat. Tot ongeveer de jaren 1950 werden hier stenen gewonnen, onder meer voor restauratie van oudere gebouwen. Mogelijk zijn er nog andere kleine groeves geweest binnen het gebied waarvan de steen werd gewonnen als schollen (platte stenen), die werden gebruikt voor de bouw van woningen. Ten noorden van de Diestiaanheuvel 'Eikelenberg' liggen landduinen. Deze duinen ontstonden in heidevelden die te intensief begraasd werden, de vegetatie hield de ondergrond niet langer vast en deze begon lokaal te verstuiven in duinen. In de buurt van Eikelenberg en in het Genevensebroek (Deurne) werden leemkuilen gegraven, het leem werd gebruikt voor de constructie van vakwerkhuizen en voor het bakken van potten. Nabij Groot Asdonk ligt een hoeve die deels werd opgebouwd uit leem.
Het grootste deel van het gebied beslaat de eigenlijke vallei waar doorheen een aantal parallelle beken stromen. De Genevense Vliet vervoegt de Grote Beek, de Middelbeek stroomt in de Kleine Beek en samen vormen ze het Zwart Water. De beken stromen uiteindelijk nabij Zichem in de Demer. Op historische kaarten is ook te zien dat de beken soms kilometerslang evenwijdig naast elkaar lopen, dit wijst erop dat de mens al eeuwlang ingreep in het beeksysteem. De Grote Beek gaat terug tot de Ulpe, die in 1253 vermeld werd, dit was de belangrijkste beek in de vallei. In de 16de eeuw worden de voorlopers van de Kleine Beek vermeld en in de 18de eeuw wordt de Middelstebeek voor het eerst vermeld. Er is dus een zekere evolutie in het beeksysteem te zien. Op de Kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) en ook de historische topografische kaarten, is te zien dat er bijna geen bebouwing is binnen de vallei. De bewoning concentreert zich op de iets hogere en drogere gronden, maar dicht genoeg bij de beekvallei om de gronden te gebruiken voor de landbouw. Voorbeelden van historische hoeves zijn Hoeve Bolhuis, Hoeve De Schans en de Waelehoeve. Op de Ferrariskaart valt de grote dichtheid aan sloten op, loodrecht op de beken, die de natte grond moeten ontwateren en geschikt maken voor de landbouw. De grachtjes vormden veelal ook de grens tussen twee percelen en werden daarom scheigracht of ’t schee genoemd. Binnen de percelen lagen nog eens kleinere greppels die het water naar de grachten voerden, deze greppels werden 'zoegen' genoemd en ze werden jaarlijks goed onderhouden zodat de valleigrond oppervlakkig ontwaterd kon worden. In een gemeentelijke verordening van 1658 staat dat het onderhoud van de ontwateringskanalen de verzuring van de graslanden moet tegengaan. De gronden werden gebruikt als wei- en hooiland. Op de kaart van 1650 uit het Kaartboek van de Abdij van Averbode komen langs de beek de toponiemen –bemt, -broeck en –eussel voor, wat duidt op een natte grond in gebruik als grasland. Deze gronden waren meestal in gebruik als hooiweide, ze werden doorgaans twee keer per jaar gehooid waarna de grond gebruikt werd om dieren op te weiden. Tot het begin van de 20ste eeuw was de beekvallei een voornamelijk open gebied waar slechts perceelsbeplantingen in de vorm van hagen of houtkanten voorkwamen. Echter, vanaf de jaren 1950 werden verschillende hooilanden verlaten en geraakten ze spontaan verbost of werden ze beplant met populieren. Het karakter van de vallei veranderde daardoor van een open naar een meer gesloten landschap.
Op de Ferrariskaart vallen de vele vennen en vijvers op, gelegen in de heidevelden in de westzijde van het gebied, waarschijnlijk was dit een natte heide. De vijvers lagen meestal op de heuvelflanken en de overgangszone naar de beken. Deze waterplassen werden vaak ingericht als visvijver en waren veelal eigendom van de Abdij van Averbode die omwille van de door de kerk voorgeschreven visdagen veel vis consumeerde. De meeste vijvers verdwenen in de loop van de 19de eeuw ten voordele van de landbouw, sommige werden opgevuld. In veel gevallen echter zijn in het reliëf nog duidelijk sporen te zien van deze vijvers. Ook verwijzen perceelsvormen en toponiemen (Kinkesvijver, Den Diepenvijver, Het Goor, Witte Weyer, ...) op kadasterkaarten nog naar deze vijvers. Voorbeelden liggen ten noorden van de Eikelenberg, in het bosrestant van de Lapse Heide, in het gebied rond de Wolbergenvliet (tussen Engsbergen en Genevenne). Op historische kadasterkaarten zijn In de directe omgeving van de beken zijn veel vijvers zichtbaar, deze zijn echter recent aangelegd, veelal ten voordele van de sportvisserij.
Enkele kilometers ten zuiden van het gebied ligt de Demer. Globaal gezien vormt de Demer de landschappelijk de grens tussen de vruchtbare zandleemstreek in het zuiden en de zandige Kempen in het noorden. In tegenstelling tot de voor landbouw zeer aantrekkelijke zandleemstreek, zijn de zandige Kempen voor landbouw minder geschikt en lagen daarom lange tijd nog onder heide. Deze uitgestrekte heidegebieden bevinden zich op de rand van de vallei. Juist omdat deze gronden landbouwkundig minder interessant waren, werden ze gemeenschappelijk gebruikt, bijvoorbeeld voor voedselproductie voor het vee, maar ook voor het verzamelen van brandhout, het steken van turf, het kweken van vis,.... Op de Ferrariskaart is te zien dat er ook in het gebied nog grote delen heide lagen. Vanaf de 17de eeuw werden stapsgewijs delen van deze gronden door de gemeente verkocht voor de inkomsten. In de loop van de 18de eeuw werden lokale overheden zelfs verplicht hun woeste gronden in cultuur te brengen of te beplanten. De bebossing leidde ertoe dat grote delen van de heidevelden veranderden in bossen. Tot die tijd zijn er weinig bossen aanwezig in deze omgeving en was de bevolking aangewezen op houtkanten en bomenrijen voor houtexploitatie. Rond 1900 hebben de bossen hun maximale omvang bereikt, maar in de eerste helft van de 20ste eeuw zal een deel van deze bossen, onder invloed van kunstmest en nieuwe landbouwtechnieken, omgezet worden in weilanden. Na 1950 worden verschillende percelen niet langer gebruikt voor landbouw waardoor verruiging kan optreden en percelen bos ontstaan. Het Prinsenbos is een typisch voorbeeld van zo’n bos: oorspronkelijk heide, in de eerste helft van de 19de eeuw bebost en nadien deels weer gerooid. Andere heidegebieden werden vanaf de 18de eeuw ontgonnen voor landbouwdoeleinden, bijvoorbeeld Asdonk en Kievit. De ontginning verliep planmatig, het uiteindelijke perceleringspatroon werd rechtlijnig en blokvormig. Ten oosten van Engsbergen lag de Lapse Heide, dit uitgestrekte heidegebied, met verschillende vijvers werd tussen 1840 en 1910 ontgonnen, momenteel is nog een klein heiderelict overgebleven gelegen onder bos, hier zijn ook nog sporen van vijvers terug te zien.
Hoeve Kievit werd rond 1800 opgericht bij de (her)verkaveling van de gronden rond Deurne. De heide werd beplant met naaldhout en de beste gronden werden omgezet in landbouwgebied. Omstreeks 1900 werden de bossen gekapt en omgezet in weilanden en akkers. De bebouwing bestond in eerste instantie uit een cluster met twee functies, een hoeve en een buitenverblijf. Rond 1890 werd iets verder van de hoeve, aan de overzijde van de weg, een nieuwe villa gebouwd in vrij sobere stijl, maar met een torentje. Rond deze villa was vanaf het einde van de 19de eeuw een lusttuin aanwezig. De hoeve behield haar landbouwfunctie en werd door de tijd heen regelmatig verbouwd en uitgebreid. De straatnaam Meilrijk waaraan hoeve Kievit ligt komt van het woord 'hemelrijk' wat verwijst naar de goede grond.
Asdonk bevind zicht ten noorden van de beekvallei nabij Engsbergen. Op de Ferrariskaart is nog een uitgestrekt heidegebied zichtbaar. Deze heide werd stapsgewijs ontgonnen. Een belangrijke initiator in het proces was Arnold Cox die in 1753 een deel van het gebied kocht en er begon met de ontginning van zijn domein Groot Asdonk. Op de Ferrariskaart is al een klein deel van de heide ontgonnen en zijn brede dreven met tussenliggende akkers te zien. Dit is een typisch voorbeeld van de talrijke ontginningen in de Kempen tijdens de tweede helft van de 18de eeuw. De ontginning loopt door tot ver in de 19ste eeuw waardoor in de ruime omgeving een zeer rechtlijnig verkavelingspatroon te herkennen is. Het domein is ongeveer 40 ha groot en omvat het ’jardin à l’anglaise’, het vroegste type van landschappelijke tuin in onze gewesten, aangelegd in het eerste kwart van de 19de eeuw. Het is een indrukwekkend park met veel water, eilandjes, landtongen, landengten, kanaaltjes, heuveltjes, slingerende paden, ... Het park zou ontworpen zijn door Georges de Lance en aangelegd door lokale arbeidskrachten tussen 1806-1809. Een deel van het plantsoen was wellicht afkomstig uit de kwekerij van Joannes Hermans, voortgezet door François de Pierpont te Herk-de-Stad. Deze kwekerij omvat nog steeds één van de belangrijkste dendrologische collecties van België. Qua gebouwen zijn er het herenverblijf in los verband, gebouwd in 1760, maar waar verbouwingen plaatsvonden tot de 20ste eeuw, en een hoeve met schuur. De provinciegrens wordt gemarkeerd door een eikendreef die naar het domein leidt. Ten noorden van het huis ligt nog steeds een uitgestrekt rechthoekig grasveld zoals het in het begin van de 19de eeuw aangelegd werd: aan drie zijden sterk omwald, de westelijke arm van deze omwalling is deels verbreed tot een landschappelijke vijver. De tuinpercelen zijn omringd door een bomengordel. Bij Groot Asdonk vertrekken twee dreven naar het zuiden tot Klein Asdonk. Deze grote hoeve is landschappelijk zeer mooi gelegen tussen grasland en bos, vlakbij een vijfsprong van onverharde wegen.
In en in de directe omgeving van het gebied werden verschillende archeologische vondsten gedaan, ze documenteren de vroege menselijke aanwezigheid in deze streek. Op Oosterbergen, ten noorden van de Kievitshoeve, net buiten de afbakening, leverden toevalsvondsten een tweetal concentraties artefacten uit het mesolithicum op. Deze sites bevestigen vroege menselijke aanwezigheid op de droge zandige opduikingen nabij de beekvallei. Aan de rand van het gebied, werden op verschillende locaties archeologische sites uit de metaaltijden aangetroffen. Zo werd ter hoogte van Engsbergen, onder een dik plaggendek een grafveld uit de vroege ijzertijd teruggevonden. Dankzij de dikte van de esgronden is het grafveld vrij goed gespaard gebleven van recente aantastingen. De onderzochte zone omvatte naast vlakgraven ook urnengraven, een waterput en een kringgreppel. Nabij het gehucht Rot werd op de flank van de Busselberg een concentratie aardewerk aangetroffen, een mogelijk restant van een urnengrafveld gedateerd in de late bronstijd. Deze sites getuigen van een duidelijke voorkeur voor de valleiranden wat betreft de inplanting van grafvelden tijdens de metaaltijden. De aanwezigheid van minstens één grafveld suggereert dat hier ook nederzettingssporen te verwachten zijn. Op de uitlopers van een landduin ter hoogte van Dassenaarde werd een hoeveelheid aardewerk en grondsporen uit de volle middeleeuwen aangetroffen. Het zou gaan om nederzettingsmateriaal van voor 1150 wat op een vroege bewoningsfase wijst, voorafgaand aan de verspreide bewoning die gekend is op basis van historische kaarten. Op de Ferrariskaart is op diezelfde plek een akkerzone zichtbaar op de grens van heide en bos.
De beekvallei vormde in de middeleeuwen de grens tussen twee gebieden: het Hertogdom Brabant en het Prinsbisdom Luik. De vallei was een natuurlijke grens, er waren heel weinig plekken begaanbaar om de vallei te doorkruisen. Tot in de 19de eeuw waren er slechts drie wegen door de vallei, die in de winter doorgaans moeilijk begaanbaar waren. Pas in 1846-1848 wordt de weg tussen Diest en Tessenderlo opgehoogd en gekasseid, tot 1874 werd op deze weg tol geheven om de kosten van de aanleg terug te verdienen. In 1886 werd Deurne verbonden met Blanklaar en Meldert en tien jaar later werd de spoorweg Diest-Leopoldsburg-Mol geopend.
Een opvallend landschapselement binnen het gebied zijn de schansen. Deze schansen werden vrijwel allemaal opgericht in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) om de plattelandsbevolking te beschermen tegen plundering en geweld. De schansen werden aangelegd op gemeenschapsgrond in afgelegen, vaak natte gebieden. De geïsoleerde ligging moest ervoor zorgen dat de bevolking veilig was. Werd de schans toch ontdekt, dan moesten gracht, wal en gewapende bevolking zorgen voor bescherming. Net ten oosten van de N725 ligt de Kelbergseschans. Deze schans werd in 1629 opgericht en is nog steeds eigendom van de ‘schansgemeenschap’ (inwoners van Kelbergen, Peer en Blankaar). Van deze schans is veel archiefmateriaal bewaard gebleven. Zo weet men dat er noordelijk van de eigenlijke schans een voorschans gelegen was, waarlangs de inwoners moesten passeren met hun vee, om bescherming op de schans te vinden. De daadwerkelijke toegang werd waarschijnlijk geboden door een (ophaal)brug over de gracht. Ook wordt er tussen 1640 en 1661 gesproken over huizen op de schans. Momenteel is de verdedigingsgracht en de rechthoekige vorm nog duidelijk zichtbaar. De Goreschans of Deurnseschans ten noordwesten van Deurne werd omstreeks 1605 aangelegd. De schans is in het huidige landschap nog duidelijk te zien als bolvormig, rechthoekig weiland. De Genevenseschans ten zuiden van Deurne gaat terug tot ongeveer 1640. Op een kaart van de abdij van Averbode is deze schans te zien als een omgracht perceel met daarop dichte bebouwing en een brug. Momenteel wordt het perceel als akker gebruikt en er is nog weinig hoogteverschil te zien. De Schans te Engelbeek was er zeker in 1635, en was op dat moment bebouwd. Op de Ferrariskaart is geen bebouwing te zien maar rond 1820 (primitief kadaster) is er wel weer bebouwing, een hoeve met bakhuis en een zogenaamd 'speelhuis'. Tijdens het interbellum werd het landhuis verbouwd en kreeg het twee gezichten. Aan de tuinzijde een witgepleisterde gevel met een homogeen classicistisch karakter en een noordelijke gevel die een opmerkelijk archaïsch karakter heeft waarvan de gevel in de ringgracht staat. De grachten van de schans zijn bewaard gebleven, ook is nog hoogteverschil zichtbaar, de toegang tot het domein werd verkregen via een ophaalbrug. De tuin werd landschappelijk ingeplant door een gazon in te richten omringd met bomen die tegen de gracht staan. Een groot deel van de aanplanten dateert uit 1912. Het domein ligt in Natuurreservaat De Schans. De Schans van Engsbergen werd vergund in 1622 en is gelokaliseerd aan de rand van Asdonk tussen de verdwenen Diepevijver en Kinkesvijver. Op de historische topografische kaarten is een brede gracht rond het perceel te zien. In de jaren 1940 werd hier een kruik met honderd zilveren munten ontdekt. Momenteel wordt het perceel afgetekend door bos en werden een drietal woningen langs de weg gebouwd.
In de zuidwesthoek ligt binnen de beekvallei Kasteel Het Zand. In 1646 werd voor het eerst een hoeve vermeld op deze plaats en vanaf 1714 duikt de naam 'Het Sant' op. Gezien de waterstructuur in het noordoosten kan er sprake zijn geweest van een schans. In 1870 werd er een neoclassicistisch landhuis gebouwd waarrond een park in landschappelijke stijl werd aangelegd. In het park zijn verschillende grote bomen aanwezig, vooral bruine beuken en Amerikaanse eiken die hoogst waarschijnlijk van de oorspronkelijke beplanting dateren. Andere diverse bomen (beuk, robinia, eiken, zomerlinde, kastanje, esdoorn, ...) werden rond de Eerste Wereldoorlog aangeplant.
Bron: Ankerplaats 'Asdonk, Grote Beek en Kleine Beek'. Landschapsatlas, A27001, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: de Haan, Aukje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Duitse loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog (Dassenaarde)
Is deel van
Diest
Is deel van
Tessenderlo
Omvat
Korte Heide
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Asdonk, Grote Beek en Kleine Beek [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300291 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.