erfgoedobject

Dorpskern 's Gravenvoeren

bouwkundig element
ID
300307
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300307

Juridische gevolgen

Beschrijving

's Gravenvoeren bestaat uit een kern met geconcentreerde bebouwing op de oevers van de Voer, waarrond zich de dorpskern ontwikkelde. Deze oude dorpsstructuur met dorpsplein en een kleiner pleintje aan Kinkenberg, met de Voer tussen beide in, werd vanaf de tweede helft van de 19de eeuw aangevuld met de eerste echte burgerwoningen.

’s Gravenvoeren hoorde tot het graafschap Dalhem en was vanaf 1257 in bezit van de hertogen van Brabant (drossaardschap Dalhem). Door het Partagetractaat valt ‘s Gravenvoeren in 1661 toe aan de Spaanse koning. De heerlijkheid wordt in 1626 in pand gegeven aan Arnold de la Margelle, vervolgens aan de families de Bocholt (1671), de Hoensbroeck (1675), van den Berghe genaamd Trips (1749) en de Geloes (1755). De Sint-Lambertuskerk was moederkerk van verschillende omliggende kerken. In 1083 schenkt de graaf van Luxemburg ze aan het Benediktijnermunster van Luxemburg. In 1620 verkoopt deze abdij patronaat en tienden aan de jezuïeten van Maastricht. Wanneer de orde in 1773 wordt opgeheven, wordt het bedehuis gekocht door de Antwerpse bankier J.B. Cogels die de huidige kerk liet bouwen.

’s Gravenvoeren is van oudsher een landbouwgemeente met voornamelijk veeteelt (3/4 van het landbouwareaal wordt ingenomen door weilanden). Tot het einde van de 18de eeuw (Ferrariskaart 1774-1775), vertoont de gemeente, samen met Moelingen behorend tot het Maasterrassenland, een typisch Haspengouws landbouw- en nederzettingspatroon, met geconcentreerde bebouwing in de dorpskern op de oevers van de Voer, omgeven door huisweiden en boomgaarden geïsoleerd liggend te midden van het uitgestrekte akkerland. Deze toestand blijft gehandhaafd tot circa 1865. Daarna stijgt het percentage grasland gestaag (Vergrünländung) tot 57-67 procent van de landbouwgronden in het midden van de 20ste eeuw. Het volledig ontbreken van industrie had in beide laatste eeuwen een sterke emigratie tot gevolg.

Het dorp wordt gekenmerkt door een typisch valleilandschap met steile, beboste helling ten noorden van de Voer, die de gemeente van oost naar west doorkruist. Het straatdorp ontwikkelde zich aan weerszijde van de Voer, met een sterke concentratie van de bewoning in het centrum. De hoofdstraat wordt gevormd door volgende straten: Onderdorp-Kloosterstraat–Pley–Bovendorp-Dr.J.Goffinstraat en Schietekamer. Een groot gedeelte van de woningen zijn of waren gesloten hoeven (zie de Ferrariskaart, 1771-1775), met een aan de straat gelegen boerenburgerhuis voorzien van een inrijpoort naar de achterliggende dienstgebouwen. De overige, meer verspreide bewoning strekt zich uit langsheen de weg van Moelingen naar Sint-Martens-Voeren, die de smalle, 75 meter diepe vallei van de Voer volgt.

Het nederzettingspatroon - lintbebouwing op de oevers van de Voer - is zeker gedeeltelijk te verklaren door het feit dat de bewoners tot het einde van de 19de eeuw voor drinkwater volledig aangewezen waren op het Voerwater en regenwater; door het ontbreken van de ondoorlaatbare lagen Vaalser Groenzand in de ondergrond van 's Gravenvoeren is de bodem hier immers zeer doorlaatbaar, zodat het grondwater op een vrijwel onbereikbare diepte stagneert; waterputten waren onbestaand. Pas in 1891-1893 wordt een waterleiding aangelegd die bronwater uit Sint-Martens-Voeren aanvoerde; de nog bestaande gietijzeren kranen op verschillende plaatsen in de gemeente getuigen hiervan.

Hoeves

Zoals op de Ferrariskaart weergegeven bestond het grootste gedeelte van de bebouwing in de dorpskern uit gesloten hoeves. De typische, gesloten Haspengouwse hoeve komt in twee varianten voor.

Bij het oudste type ligt het woonhuis met aanpalende stal met de nok loodrecht op de straat, de voorgevel naar het erf gericht. De vleugel aan de straatzijde wordt ingenomen door de inrijpoort, geflankeerd door dienstgebouwen; in één ervan bevond zich meestal de paardenstal. Typisch voor de streek zijn de in Limburgs Haspengouw eerder zeldzame voetgangersdoorgangen naast de inrijpoort; zij zijn wel gebruikelijk in Nederlands-Limburg. Tegenover de inrijpoort, achteraan het erf, ligt de dwarsschuur. Tegenover het woonhuis tenslotte bevindt zich een tweede stalvleugel. Voorbeeld hiervan zijn de restanten van de (vakwerk)hoeve Mennekesput nummer 8.

In de tweede helft van de 18de eeuw komt een variant van dit type in gebruik, waarvan het ontstaan samenhangt met de behoefte tot ordening en symmetrie van gevelordonnantie en distributie van de vertrekken, wat zich naar buiten toe vertaalt in een "façade". De aanleg blijft gesloten, maar het woonhuis richt zich met zijn gevel naar de straat. Het wordt een boerenburgerhuis, de hoevefunctie, het erf en de dienstgebouwen, wordt verdoezeld achter een façade, die een stadswoning imiteert. Het huistype is meestal een dubbelhuis. De inrijpoort wordt naast het woonhuis in de gevel geïntegreerd. De thans onzichtbaar geworden elementen rondom het erf blijven onveranderd. Een aantal fraaie voorbeelden van dit type in dorpskern van ’s Gravenvoeren zijn: Mennekesput nummer 1 (kern van 1754), Pley nummer 4/1-3 (1907, met oudere 18de-eeuwse kern), Pley nummer 18 (1777 en 1922), Pley nummer 26 (1783) en Pley nummer 29 (1766). Pley nummers 6 en 8 behoorden oorspronkelijk tot één geheel, met het woonhuis haaks op de straat, maar evolueerden na de opsplitsing (waarschijnlijk in 1791) naar twee woonsten waarbij het oude woonhuis van nummer 6 van een façade aan straatzijde werd voorzien en nummer 8 een nieuw woonhuis kreeg in een waarschijnlijk voormalige stalvleugel.

Burgerwoningen

De eerste echte burgerhuizen, die niet fungeerden als woonhuis voor een bijhorende hoeve, dateren pas uit de tweede helft van de 19de eeuw of later. Voorbeelden hiervan zijn het burgerhuis Mennekesput nummer 6 (midden 19de eeuw), de eclectische dorpswoning Pley 4 (1891), het bepleisterde en beschilderd hoekhuis Mennekesput nummer 2 (eind 19de - begin 20ste eeuw), het neobarok gecementeerde boerenburgerhuis Pley 4/1-3 (1907) en uit het interbellum Bovendorp 1 en Mennekesput 4.

Stijlontwikkeling

De traditionele stijl van het Maasland, waartoe grosso modo de huidige provincies Luik, Limburg, Nederlands Limburg en het uiterst westelijke gedeelte van Duitsland behoren, wordt in de 17de - en de eerste helft van de 18de eeuw met de term ‘Maasstijl’ aangeduid (soms ook met ‘Maaslandse renaissance’ wat echter verwarrend kan werken wegens het anachronisme). De stijl vertoont drie duidelijke verschillen met de Brabantse en Vlaamse traditionele stijl uit dezelfde periode, met name: het materiaalgebruik (mergel/maastrichtersteen en kalksteen), de huisopstelling (breedhuisopstelling) en de sobere, vlakke afwerking van de gevels waarbij geprofileerde lijstwerk aan vensters en gevels ontbreken. De reeds vroeg uitgesproken voorkeur voor de breedhuisopstelling blijkt niet zo sterk in dit bestudeerde, landelijke gebied, waar aaneengesloten bebouwing tot de tweede helft van de 19de eeuw vrijwel onbestaande was.

De eerste helft van de 18de eeuw wordt gekenmerkt door de voortzetting van de traditionele stijl van de vorige eeuw waarbij de traditionele kruis-, klooster- en bolkozijnen op het platteland bleven doorleven. De deuren zijn rechthoekig, en voorzien van een bovenlicht.

Na 1750 dringt de uitgesproken Franse invloed ook tot de kleine architectuur en het platteland van het Maasland door. De belangrijkste kenmerken van deze classicistische stijlstromingen worden aanvankelijk ontleend aan de Lodewijk XV-stijl, in een door regionale interpretatie aangepaste uitdrukkingsvorm. De gevels vertonen een dergelijke eenvormigheid, dat men van een gestandaardiseerd type kan spreken, met een sterk symmetrische ordonnantie. Hieraan beantwoorden het symmetrisch en gestructureerd grondplan en binnenindeling van het enkel- en dubbelhuis. Wat betreft de decoratie vertonen de gevels een grote soberheid. Hierin volgen zij de Franse Lodewijk XV-traditie, en niet de rococo-traditie der Zuidelijke Nederlanden en het Duitse gebied. De vensters met onderverdelingen verdwijnen definitief, om plaats te maken voor Franse ramen; alle muuropeningen zijn nu voorzien van een gebogen bovendorpel, afgewerkt met een licht uitspringende trapezoïdale sluitsteen, soms onversierd, soms voorzien van een geprofileerd druiplijstje. Voorbeelden hiervan zijn Pley nummer 10: de pastorie van 1774, Pley nummer 18 (1777) en Pley nummer 29 (1766).

Het einde van de 18de eeuw wordt gekenmerkt door een terugkeer naar strenge, klassieke vormen. De gebogen vormen worden verlaten, rechte lijnen en rechthoeken genieten de voorkeur. De gebouwen uit deze periode evolueren dan ook naar een grote soberheid. Er is een terugkeer naar de rechthoekige muuropeningen, thans gevat in een vlakke, kalkstenen omlijsting, aanvankelijk soms nog versierd met een smalle druiplijst, bijvoorbeeld Pley nummer 26 (1783) en later zonder enige versiering aangewend. Dit huistype, dat in het Maasland het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw kenmerkt, wordt hier laatclassicistisch genoemd, behalve daar waar duidelijke stijlkenmerken een identificatie met de Lodewijk XVI-stijl mogelijk maakt. Dit type blijft in het Maasland vrijwel onveranderd het eerste kwart van de 19de eeuw bepalen; soms zelfs tot het midden van de eeuw.

Van het historicisme dat in de eerste helft van de 19de eeuw reeds de toenmalige internationale stromingen kenmerkt, is weinig te merken. De overgang naar het neoclassicisme wordt in de meeste gevallen slechts gesuggereerd door het toevoegen van lekdrempels aan de rechthoekige vensters, en door het gebruik van andere kalksteen dan de Naamse, die in de loop van de eerste helft der 19de eeuw in onbruik raakt. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw kan er sprake zijn van een aansluiting bij de internationale stijlstromingen. De eclectische architectuurvormen die de eeuwwisseling kenmerken concentreren zich in de dorpskernen, die zich verdichten en waar de eerste gesloten straatwanden ontstaan.

In 's Gravenvoeren wordt in 1883 de Hoogstraat (nu Bovendorp) verbreed en in 1891-1893 van waterleiding voorzien (conform de gietijzeren waterkranen geplaatst in het centrum). De straat wordt vanaf dan bebouwd met echte burgerhuizen die niet meer als woonhuis van een hoeve fungeren.


Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier 4.001/73109/110.1, Voeren ('s Gravenvoeren): dorpskern.
Auteurs: Pauwels, Dirk; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Boerenburgerhuis

  • Omvat
    Boerenburgerhuis

  • Omvat
    Boerenburgerhuis

  • Omvat
    Boerenburgerhuis

  • Omvat
    Boerenburgerhuis

  • Omvat
    Boerenburgerhuis gedateerd 1907

  • Omvat
    Boerenburgerhuis gedateerd 1922

  • Omvat
    Burgerhuis

  • Omvat
    Burgerhuis

  • Omvat
    Burgerhuis

  • Omvat
    Eclectisch burgerhuis

  • Omvat
    Gesloten hoeve

  • Omvat
    Hoeve Jezuïetenhof

  • Omvat
    Huis De Posthoorn

  • Omvat
    Oorlogsmonument en vredesboom

  • Is deel van
    's-Gravenvoeren


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Dorpskern 's Gravenvoeren [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300307 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.