Historiek en context
Appartementsgebouw in art-decostijl op de hoek van Plantin en Moretuslei en Van Den Nestlei, naar een ontwerp door de architect Edward Van Not uit 1923. Opdrachtgever was Emile Van der Avoort, notaris van 1889 tot 1924, die kantoor hield op de Sint-Jacobsmarkt. Het programma omvatte oorspronkelijk elf appartementen van hoge standing bestemd voor verhuur, en een conciërgewoning. Van der Avoort zou in 1925, na de overdracht van zijn notariaat, samen met de architect François Dens investeren in nog een tweede appartementsgebouw van een gelijkaardig concept en programma, op een nog prominenter locatie hoek Belgiëlei en Mechelsesteenweg, tegenover het Koning Albertpark en het Harmoniepark. Beide art-decogebouwen behoren mede dankzij hun beeldbepalende inplanting, tot de meest opmerkelijke flatgebouwen uit de jaren 1920 in Antwerpen.
Het appartementsgebouw Van der Avoort behoort tot het rijpe oeuvre van Edward Van Not, die vanaf de jaren 1920 zijn privépraktijk combineerde met de functie van gemeentearchitect van Deurne. Waar hij vóór de Eerste Wereldoorlog in zijn talrijke woningontwerpen de neostijlen afwisselde met de art nouveau, paste hij tijdens de jaren 1920 simultaan de beaux-arts-, de cottage- en de art-decostijl toe, om vervolgens te evolueren naar een gematigd modernisme. Het monumentale hoekgebouw maakt met de aanpalende "Résidence Plantin", het complex Cassiers en de appartementsgebouwen Cassiers, Van Not en Hoskens, deel uit van een groep art-decoflats, die een belangrijk aandeel van het bouwblok beslaat gevormd door Plantin en Moretuslei, Van Den Nestlei en Baron Joostensstraat, en waarvoor de architect tussen 1922 en 1927 voor eigen rekening en vier verschillende opdrachtgevers de plannen tekende. Zij behoren in Antwerpen tot de eerste generatie hoogbouwflats van hoge standing, opgetrokken na de Eerste Wereldoorlog.
Het op de burgerij gerichte appartement kende een voorzichtig debuut in de Scheldestad omstreeks 1910, met als meest opvallende vroege voorbeeld de Residentie Carlier op de hoek van de Britselei en de Mechelsesteenweg, ontworpen door architect Jos Goeyvaerts in 1913. Begin jaren 1920 legden vooral de architecten François Dens en Alfred Portielje zich toe op de ontwikkeling van deze typologie, aanvankelijk in beaux-arts- en later in art-decostijl. Op de definitieve doorbraak van het appartementsgebouw was het wachten tot de jaren 1930, na de wet op het mede-eigendom uit 1924.
Architectuur
Met een gevelbreedte van in totaal elf ongelijke traveeën, omvat het afgeschuinde hoekgebouw een souterrain en zes bouwlagen onder een steil mansardedak. Zoals opgelegd heeft het gevelfront een parement uit witte natuursteen, met gebruik van graniet voor de plint en zink als dakbedekking. Volkomen symmetrisch van opzet, beantwoordt de rijzige opstand aan een nadrukkelijk verticaal geleed compositieschema, bepaald door kolossale pilasters die de hoekpartij en de flankerende zijpartijen afbakenen, en levendig geritmeerd door oplopende erkers en bow-windows. De klemtoon ligt op de hoger opgetrokken hoektravee, gemarkeerd door een driezijdige erkerpartij met balkon, en over de volledige hoogte geflankeerd door bow-windows. Een klokvormig dakvenster met sluitsteen, waterlijst en bloemenguirlande vormt de bekroning. De zijpartijen worden telkens gemarkeerd door twee driezijdige erkerpartijen, ter hoogte van de vijfde verdieping gekoppeld door een balkon met balustrade, en centraal bekroond door een kleiner dakvenster van hetzelfde type. Met een decor beperkt tot discreet geïntegreerd lijstwerk en enkele florale ornamenten, berust het art-decokarakter vooral op de verticale dynamiek van de opstand, de gelede en getrapte profilering van pilasters, consoles en postamenten, de typische vormgeving van balustraden en dakvensters, en het patroon van het smeedwerk. De smeedijzeren vleugeldeur van het portaal, volgens het merkplaatje vervaardigd door Atelier de Contructions Pierre Meeuws uit Antwerpen, en de keldertralies zijn bewaard. Oorspronkelijk uit hout is het vensterschrijnwerk vernieuwd.
Het hoekgebouw beslaat het volledige bouwperceel, in de kern opengebroken door een lichtschacht. Volgens de bouwplannen groepeert de plattegrond twee types appartementen van verschillende oppervlakte per verdieping, ontsloten door een gemeenschappelijke, centraal ingeplante inkom- en traphal met gescheiden liften voor bewoners en huispersoneel. De elf appartementen, waarvan de grootste de oostvleugel zijde Plantin en Moretuslei innemen en de kleinste de westvleugel zijde Van Den Nestlei, beschikken in het souterrain over een individuele kelder, en op de mansarde over een meidenkamer. Zij omvatten een hal met vestiaire, een woonkamer en keuken, een badkamer, vier slaapkamers voor het grote type en twee slaapkamers voor het kleine type. Het grootste appartement van het complex, dat het 'schoon verdiep' deelt met de inkomhal en conciërgeloge, bestaat uit een hal met vestiaire, een salon en eetkamer, een keuken met office, en vijf slaapkamers met badkamer. Verbouwd interieur.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1923#14946.