erfgoedobject

Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei

landschappelijk geheel
ID
300398
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300398

Juridische gevolgen

Beschrijving

'Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei' is een 819 ha grote, groene ruimte in het overgangsgebied tussen Kempen (zandstreek) en vochtig Haspengouw (zandleemstreek), gelegen tussen de woonkernen van Munsterbilzen, Waltwilder, Hoelbeek, Eigenbilzen, Gellik en Zutendaal. Het gebied omvat 1) een deel van de zuidwestelijke rand van het Kempisch plateau waar de oude heidegebieden zich situeren, 2) het Munsterbos en 3) een cluster van kastelen en parken in en langs kleine beekvalleien. Het verschil in beplantingen markeert de grens tussen het vroegere heidegebied (naaldbos) en het samenvloeiingsgebied van de beken (populier en hooiweiden).

Fysische geografie

In het gebied met de kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei en Munsterbos ontmoeten de Kempen, de zandleemstreek en de leemstreek elkaar. Het gebied situeert zich geologisch en geomorfologisch in het dalhoofd van de Demervallei, vlakbij de waterscheiding tussen het Schelde- en het Maasbekken. Het ligt geprangd tussen Vochtig Haspengouw in het zuiden (zandleem en leem op Tertiaire klei- en zandlagen) en het Plateau van de Kempen in het noorden en het oosten (zand op Midden-Pleistocene grindafzettingen van de Maas), met op de rand daarvan het glacis van Diepenbeek (een periglaciair pediment, een hellend vlak met verweringsmateriaal). De genoemde morfologische eenheden komen samen in of raken aan het gebied. Het glacis van Diepenbeek en de rand van het Plateau van de Kempen, ten noorden en ten oosten van de ankerplaats, zijn versneden door de valleitjes van de Zutendaalbeek, de Bezoensbeek en de Munsterbeek/Molenbeek); in het glacis van Diepenbeek zijn de beken nauwelijks ingesneden. Ook langs het zuiden, op de overgang naar de heuvels van Vochtig Haspengouw komen valleitjes voor (Krombeek/Meersbeek en Wilderbeek). De ondergrond daar met ondoorlaatbare tertiaire klei is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van bronnen, het dichte netwerk aan waterlopen en natte bodems.

Het hoogteverschil tussen de Demervallei en de net buiten het gebied gelegen hoogten van Vochtig Haspengouw en de het Plateau van de Kempen bedraagt enkele tientallen meter. De noordelijke helft van de ankerplaats loopt geleidelijk naar op naar het plateau van de Kempen. De zuidelijk helft is veel sterker versneden, met duidelijke hoogteverschillen tussen de beekvalleien en de interfluvia. Centraal in de ankerplaats liggen de laagste delen. Die lage delen worden gekenmerkt door alluvium, de flanken ervan door dekzanden en in het zuiden komt leem voor. De grens van de leemstreek loopt door het gebied. Al deze gradiënten zorgen voor een zeer gevarieerde bodemkundige gesteldheid van het gebied: in de noordelijke helft van de ankerplaats, op de zand- en lemig zandgronden domineren podzolen. Ze zijn doorgaans vochtig, maar ook droge en natte plekken komen voor. Podzolen zijn bodems typisch voor de zandstreek. In het Munsterbos komen er anthrosolen voor (plaggenbodems). Langs de Bezoensbeek in het noorden en een zijtak van de Munsterbeek komen umbrisolen voor, met een donkere bovenlaag van meer dan 20 cm, rijk aan organisch materiaal. De Zutendaalbeek daarentegen ligt helemaal ingebed in podzolen. Langs de centrale en zuidelijke beken (Munsterbeek/Molenbeek, Meersbeek/Krombeek en Wilderbeek) komen veel cambisolen voor, alluviale bodems met een beginnende profielontwikkeling, en een beetje phaeozems (net als de umbrisolen bodems met een donkere bovenlaag maar rijker). Op de zuidelijke interfluvia langs de Meersbeek/Krombeek en Wilderbeek komen naast podzolen ook retisolen, stagnosolen en een weinig luvisolen voor. Retisolen worden gekenmerkt door een een aanrijkingshorizont van klei doorsneden door gebleekte tongen, stagnosolen hebben een tijdelijke grondwatertafel die stuwt op een slechte doorlatende laag en luvisolen, met een aanrijkingshorizont van klei, zijn de typische bodems van de landbouwgronden in de leemstreek. In het zuidelijke deel van het gebied zijn de bodems vochtig tot nat, ook op de uitgesproken interfluvia.

Hydrologie: mens en natuur

In en rond het gebied ontspringen verschillende beken op de flanken van de omgevende hellingen. Gelegen op de oostelijke flank van de waterscheidingskam van de Maas en Schelde behoren ze alle tot het stroombekken van de Schelde. Bronbeken vloeien over in de Munsterbeek die kort voorbij Munsterbilzen in de Demer stroomt. De huidige Munsterbeek (historische naam Krikartbeek (Vandermaelen 1845)) werd gevoed door bronnen en vennen op 5 uiteenlopende plaatsen op heuvels en op de rand van het Kempische plateau waar de huidige beek ook nu nog haar brongebied heeft. Een van deze bronnen heette op de Vandermaelenkaart de ‘Zwarteput’ (heden ven op de Grote Heide in Eigenbilzen). Een andere bron die op de Scherpenberg ontspringt is door het Albertkanaal afgesneden geraakt van haar natuurlijke loop.

Ook voorafgaand aan de aanleg van het Albertkanaal greep de mens op het hydrologisch systeem in. Verschillende beken ondergingen in de loop van de geschiedenis vergravingen: hun loop werd verlegd o.a. om molens van water te voorzien, om kasteelvijvers te voeden of om gronden te draineren. Dat is duidelijke het geval voor de Meersbeek, die even ten oosten van Waltwilder ontspringt. Deze beek zorgt voor de watertoevoer naar de omgrachting rond Jonckholt en is verderop afgeleid in de richting van de vijvers van het Groenendaalkasteel. De Dieprootbeek die voorheen de grens tussen Groenendaal en Jonkholt vormde, is zelfs helemaal gedempt (Gereduceerd kadaster rond 1845).

Opvallend zijn de nog aanwezige en verdwenen vijvers in of aangrenzend aan dit gebied. De vaak hoekige vormen en de afdamming verraden hun antropogene aanleg. De vijvers ontstonden door beekjes af te dammen of door handig gebruik te maken van kwel voor de permanente voeding van de vijvers. Vaak liggen ze als een snoer van opeenvolgende waterplassen in een beekvallei, zoals de Bezoensbeek en de Munsterbeek. De meeste verdwenen in de tweede helft van de 20ste eeuw, waarschijnlijk onder invloed van drainage en de aanleg van het Albertkanaal. Enkele restanten bleven bestaan.

Slaus in Munsterbos

Van het vijvercomplex ‘Grote en Kleine Sluis of Slaus’ in Munsterbos op de samenloop van de Bezoens- en Zutendaalbeek komen de oudste cartografische vermeldingen voor op het gereduceerd kadaster en de Vandermaelenkaart, beide rond het midden van de 19de eeuw. Ook de 18de-eeuwse cartografen Villaret en Ferraris situeerden de vijvers in de nabijheid van de Bezoensbeek, maar door cartografische vertekeningen zijn deze moeilijk te identificeren. In de 18de eeuw lag het vijvercomplex nog op de rand van de Munsterbilzense heide. Enkele decennia behoorden ze tot de bezittingen van de abdij van Munsterbilzen, dat het door aankoop in 1759 van graaf d’Aspremont de Lynden verwierf. Het stond toen bekend onder de naam ‘Grote en Kleine Sluis of Slaus’ (RAH, Munsterbilzen, Oorkonden nr. 288). Maar door de nationalisering van de kloostergoederen op het einde van de 18de eeuw werden ze verkocht en kwamen ze in privé bezit (Kadasterarchief). Waarschijnlijk werden ze als visvijvers gebruikt. Bij de opmaak van de Vandermaelenkaart rond 1850 waren de meeste percelen rond de vijvers al naar naaldbos omgezet. Elke vijver was door dijkjes omgeven. Merkwaardig is dat het vijvercomplex in de tweede helft van de 19de eeuw nauwelijks op topografische kaarten zichtbaar is. Raakte het in onbruik in die periode? In elk geval verscheen het complex in volle glorie op de topografische kaarten van de 20ste eeuw.

Hossetvijvers in Munsterbos

Een tweede vijvercomplex in Munsterbos, ten noorden van de Oude Beek (Koekoekstraat 4, Munsterbilzen) hoorde oorspronkelijk bij een U-vormige hoeve met tuin, hoeve Hosset genaamd. Het complex bestond uit vier vijvers, die hun water via een noordelijk gelegen waterloop uit de Munsterbilzense heide kregen.

Cultuurhistorisch landschap: Bewoningsgeschiedenis

Hoewel het gebied maar beperkt archeologisch onderzocht is, omvat het toch heel wat potentieel archeologische vindplaatsen. Verwonderlijk is dat niet, zo in de nabijheid van de Maasvallei. Tijdens het neolithicum diende die al als route voor (handels)contacten en verkeer (Gorissen e.a. 1989, 11). Bovendien is ook de zuidwestelijke rand van het Kempisch plateau een zone met grote archeologische potentie. Omwille van het reliëf, stenige materialen in de ondergrond en overgangslandschappen vormde die rand een aantrekkelijke locatie voor prehistorische bewoners. Tot dusver werd dat in dit gebied nog niet bevestigd door archeologisch onderzoek. Wel registreerde de Centraal archeologische inventaris (CAI) losse of toevalsvondsten, zoals munten uit de Karolingische periode en uit de 17de-18de eeuw of kogels.

Om het archeologisch potentieel op een juiste manier te kunnen inschatten, werpen we een blik op de iets ruimere omgeving. Op de hoogte die de waterscheiding tussen Maas- Scheldebekken vormt, werd in Rosmeer een neolithische nederzetting uit de periode van de vroege bandceramiek onderzocht (Gorissen e.a. 1989). Prospecties elders in Rosmeer, in Rijkhoven, Groot- en Klein Spouwen brachten nog meer locaties van deze vroege landbouwgemeenschappen aan het licht. Na 5400 v.C. verspreidden ze zich langs rivieren, bouwden hun nederzettingen bij voorkeur op hellingen en in de buurt van water. Tot de Romeinse overblijfselen tussen Tongeren en Maastricht behoren ook de genivelleerde tumuli in Waltwilder en Rosmeer. Een toevalsvondst bij straatwerken in Rosmeer in 1951 leidde tot een systematisch onderzoek gedurende de daaropvolgende decennia. Sporen van een ijzertijdnederzetting, een Romeinse villa en een merovingisch grafveld met niet minder dan 118 begravingen waren er het resultaat van. De toevalsvondsten nabij de Fietenstraat in Eigenbilzen (op de rand van dit gebied) leverden ook een combinatie van Romeinse resten en een merovingische begraving op, maar die werden vooralsnog niet onderzocht.

De oudste schriftelijke vermeldingen zijn van de 11de eeuw (Coun 2001). In de onmiddellijke omgeving zijn er de woonkernen van Munsterbilzen, Waltwilder, Hoelbeek, Eigenbilzen en Gellik, die een oudere oorsprong hebben. Munsterbilzen wordt geïdentificeerd met de vestiging van het adellijke damesstift dat zeker tot de Karolingische tijd kan worden teruggevoerd. Volgens de legende zou de abdij van Munsterbilzen in de tweede helft van de 7de eeuw door de Heilige Landrada zijn gesticht (Koninckx e.a. s.d.), maar het recente archeologisch onderzoek van 2006 kon dat op geen enkele manier bevestigen. Een 10de-eeuwse oorsprong is waarschijnlijker. In Eigenbilzen zijn vele prehistorische en Romeinse vondsten gedaan, ondermeer een uitzonderlijk rijk vorstengraf uit de late ijzertijd op de Cannesberg, sporen van Romeinse villa’s, een Romeinse begraafplaats op de Hommelenberg, een merovingisch vlakgraf. Dat wijst op een vroege, maar voor Haspengouw geen uitzonderlijk vroege menselijke occupatie. In de late middeleeuwen bestonden op het grondgebied van Eigenbilzen twee belangrijke leengoederen, met name Hommelen, een monumentale dubbele omgrachte versterkte hoeve waarvan nu alleen een deel van de omgrachting en een 19de-eeuwse boerenburgerhuis bewaard is gebleven, én het Haenengoed, de voorganger van het latere kasteel Zangerhei. Zangerhei was sinds de 16de eeuw de residentie van de pandheer van Eigenbilzen (Nijssen 2012, 12-13). Nog een bekend leengoed is Jonkholt, waarvan de eigenaars sinds de 14de eeuw ook heer van Hoelbeek waren. Hoelbeek zelf werd voor het eerst in 1178 vermeld, maar vormde geen zelfstandige parochie (Pacquay 1929). De oudste schriftelijke vermeldingen voor Gellik en Waltwilder dateren van 1096 (Coun 2001), maar enkele archeologische vondsten waaronder de genivelleerde Romeinse tumuli, wijzen op een veel vroegere bewoning. In de 17de eeuw kwamen de heerlijke rechten van Gellik in handen van dezelfde familie de Heusch die ook de heerlijkheid Zangerhei in Eigenbilzen bezat.

Bekijken we de ligging van de nu nog bestaande historische woonkernen in relatie tot de fysische omgeving dan blijkt dat deze zich ontwikkelden buiten de Demervallei, bij voorkeur op de relatief hogere gronden, telkens in de nabijheid van water dat er overvloedig aanwezig was. Hier is de laagst gelegen woonkern die van Munsterbilzen (50m TAW), die waarschijnlijk pas in de Karolingische periode tot ontwikkeling kwam, terwijl de andere woonkernen een oudere oorsprong lijken te hebben. Het lijkt erop dat de lagergelegen gebieden hier pas vanaf de middeleeuwen blijvend in gebruik zijn genomen voor bewoning. De vestiging van kastelen wijst in die richting. Maar ook het gehucht Heiken past in dat verhaal. Op de rand van het in cultuur gebrachte landbouwareaal en de heide ontstond een kleine kern van ‘heiboeren’ die op de heide aan de kost kwamen door bijvoorbeeld vee in de heide te herderen. Mogelijk kwam die kern pas in de 17de eeuw (of later) tot stand.

Nog opvallend is de vestiging van middeleeuwse adellijke residenties of kastelen in de lager gelegen delen van het landschap, waar verschillende bronbeken van de Demer samenvloeiden. Van het water maakten ze gebruik om de prestigieuze verblijven of versterkte sites vorm te geven: voor de omgrachtingen of aanleg van waterpartijen rond waterkastelen. Op korte afstand van elkaar lagen Groenendaal (oude benaming Croenendaal), Zangerhei (oude benaming Sangerij) en Jonkholt. Zij vormen belangrijke getuigenissen van de middeleeuwse feodale geschiedenis en machtsverhoudingen: lokale heren die hun macht veruitwendigden en een residentie bouwden in de door hen verworven heerlijkheden of lenen. Door die indeling in heerlijkheden en lenen was het publiekrechtelijke gezag erg versnipperd. Jonkholt was zeker al van in de 14de eeuw door de graaf van Loon aan leden van de traditionele landadel in leen gegeven (eerst aan de heren van Jonkhout, later de Merode). Groenendaal groeide uit tot de residentie van de heer van Waltwilder, terwijl Zangerhei tot de eigendommen van de heer van Eigenbilzen behoorde.

Zangerhei

Dit heden als natuurgebied beheerde kasteelpark heeft een middeleeuwse oorsprong. In de 15de eeuw was het een leengoed, dat sindsdien regelmatig van eigenaar veranderde. De naam Zangerhei gaat terug op de 16de-eeuwse eigenaar die zanger in het Sint-Servaaskapittel van Maastricht was. Wanneer de eerste constructie werd gebouwd, is onbekend. De oudste iconografische en cartografische weergave dateert van 1744, waarbij het kasteel van ‘Zangery’ als een waterkasteel met hoeve in de waterrijke omgeving van de vallei van de Munsterbeek werd afgebeeld, omgeven door vijvers, beboomde dijken, dreven, boomgaarden, hooiweiden en bos (De Saumery 1744, Kaart van Villaret). De toegang was naar het noorden georiënteerd, langs een boomgaard, een (moes)tuin en de molen van Zangerhei. In die periode was Zangerhei de verblijfplaats van de heer van Eigenbilzen (Nijssen 2012). Op de nieuwbouw van het kasteel in classicistische stijl in 1814 volgde een heraanleg van het park in landschappelijke stijl. Een groot deel van de vijvers werd gedempt, en heraangelegd op een andere locatie ten westen en ten noorden van het nieuwe kasteel. Uit deze periode dateert de aanleg van de lange, rechte dreef naar Zangerhei (Zangerheidstraat), die voorheen een veel grilliger parcours volgde. Het huidige natuurreservaat Bonijtersbos behoorde waarschijnlijk ook tot het landgoed van Zangerhei. Voor de jaren 1930 breidde het park in zuidelijke richting uit. Een dreef verbond Zangerhei met de dubbel omgrachte hoeve Hommelen en de nabijgelegen vermoedelijke donjon, die rond 1950 als zandwinning is gebruikt (Centraal archeologische inventaris) .

In 1955 brak de nieuwe eigenaar het kasteel af. De aanhorigheden in classicistische stijl bleven staan, maar de restauratiewerken werden rond 2000 stilgelegd, omdat ze niet vergund en zonevreemd waren. Een bescherming als monument in 2010 effende sindsdien het pad voor de vergunning van de herbestemming van de dienstgebouwen van Zangerhei. Het park is intussen verruigd en als natuurgebied beheerd. De nog overblijvende relicten van de oudere parkstructuur zijn: de verlandschappelijkte vijvers uit de eerste helft van de 19de eeuw met de brug met drie bogen van rotsblokken, de omgrachting van de kasteelsite, sporen van het waterbekken tussen het kasteel en dienstgebouwen, de oranjerie van 1857, de ijskelder.

Groenendaal

Het landgoed Groenendaal kreeg zijn eerste invulling als park in landschappelijke stijl in de 19de eeuw (De Maegd 2010). Voorheen bestond de omgeving van het Groenendaal uit visrijke vijvers rondom het kasteelgebouw, strak vorm gegeven dreven, boomgaarden nabij de kasteelhoeve, een moestuin, graslanden, met houtkanten omgeven akkers en een domeinbos ‘Bois de Krondal’ (Kaart van Villaret 1745; gereduceerd kadaster 1844). De bebouwde site zou teruggaan op een middeleeuwse burcht, die begin 18de eeuw tot een residentieel gebouw werd omgevormd, meer aangepast aan de noden van die tijd (De Maegd 2010). Het waterkasteel onderging in de tweede helft van de 18de eeuw aanpassingen, waarbij de scheiding tussen het kasteel en de nabijgelegen hoeve de meest opvallende was. Die bracht een einde aan de middeleeuwse opperhof- neerhofstructuur van de site. In die periode was de inrichting van het landgoed op het zuiden georiënteerd, wat o.a. zijn uitdrukking kreeg in een lange met een dubbele bomenrij omzoomde dreef richting Waltwilder, tegelijk de belangrijkste toegangsweg tot het kasteel. De familie die Groenendaal in leen hield, was ook heer van Waltwilder (Nijssen 2012, 4). In de revolutionaire jaren op het einde van de 18de eeuw werd het kasteel geplunderd (Nijssen 2002, 55). Waarschijnlijk was dat de aanleiding om vernieuwingen door te voeren, ook in de parkaanleg. Voor 1813 volgde een geometrische aanleg. Drie dreven vormden zuidwest, zuid, zuidoost georiënteerde zichtassen, die samenkwamen aan de voorgevel van het kasteel. De centrale as lag in het verlengde van de voorhof, die vermoedelijk in Franse stijl was ingericht.

Tegen het midden van de 19de eeuw volgde een heraanleg van de omgeving tot een park in landschappelijke stijl: rond de gebouwen kwam een lusttuin, de waterpartijen werden ingekrompen, de vijver kreeg een grillige vorm. Daardoor verdween ook het oorspronkelijke karakter van het ‘waterkasteel’. De percelen rond de hoeve werden opener doordat ze van bos of boomgaard naar schaapsweide werden omgezet. Geheel eigen aan de stijl werden de gazons rond Groenendaal door schapen begraasd. Tijdens de daaropvolgende decennia kreeg de tuin ten noorden van het kasteel vorm door de aanleg van paden, grasvelden en boomgroepen. Deze heroriëntatie van de tuin heeft mogelijk te maken met de aanleg van de spoorweg Hasselt-Maastricht in 1853-1856. De spoorlijn doorsneed het landgoed Groenendaal, waardoor het Groenendaalbos en de ruïne Jonkholt van de rest van het landgoed afgescheiden raakte.

Gebrekkig onderhoud had de verruiging van het park tot gevolg, maar vooral de verkoop van het landgoed in 1992-2007 versnelde de achteruitgang: ingrepen op de gebouwen waaronder de ontpleistering van de gevels, de afbraak van de classicistische dienstgebouwen voor een garage voor oldtimers, de verbossing van het park... De nog overblijvende relicten van oudere parkstructuur en kasteeldomein zijn: a) uit de periode van voor 1813, waaronder kasteelgebouwen, de kelder in baksteen in de voormalige boomgaard, enkele restanten van paden waarvan de oostelijke en westelijke ganzenteen de belangrijkste zijn; b) uit de 19de-eeuwse landschappelijke heraanleg, waaronder de vijvers, een verwaarloosde loofgang van haagbeuk langs de noordelijke toegang (bersauw), boomgroepjes, dreef van zomereik, solitaire bomen waaronder een zelkova bij de vijver, oude leipeer tegen de noordelijke muur van boerderij als getuige van de tijd dat elk kasteel zijn fruitmuren bezat (De Maegd 2010).

Jonkholt – Hommelen

Opvallend zijn enkele structuren in de samenvloeiing van de Krombeek en de Meersbeek op grondgebied Hoelbeek en Eigenbilzen. Daar liggen op de korte afstand van elkaar drie versterkte sites: Jonkholt, de resten van de versterkte en dubbel omgrachte hoeve Hommelen en de sporen van wat mogelijk ooit een donjon is geweest (Kaart van Villaret). De versterkingen wijzen op een militaire verdedigingsfunctie of mogelijk op een oud grensgebied (graafschap Loon, Karolingische gouw?). Alleen Jonkholt is archeologisch onderzocht. Over deze site is dus de meeste informatie beschikbaar. Deze site ontstond rond 1225-50 als omgrachte en omwalde nederzetting met vijf houten gebouwen op een kunstmatig plateau in de vallei van de Meersbeek (Centraal archeologische inventaris). Waarschijnlijk diende die in de 13de-14de eeuw als verblijfplaats voor de administratie van de heren van Hoelbeek, nadien als zetel voor hun leenhof. Rond 1325-50 kreeg Jonkholt een stenen ommuring met ronde, holle hoektorens en een poortgebouw in het zuiden. Onverwacht kreeg de site in de tweede helft van de 16de eeuw een bestemming als militaire vesting tijdens de opstand van Willem van Oranje tegen de Spaanse Nederlanden (Wouters 2013). Daarna zette het verval in. Na een archeologisch onderzoek in 1986 kreeg de site haar huidige uitzicht.

Op 500 m lag de versterkte hoeve Hommelen, waarbij de dubbele omgrachting door de Krombeek werd gevoed. Waarschijnlijk hoorde Hommelen niet bij Jonkholt, maar helemaal zeker is dat niet, want bij de 14de-eeuwse leenverheffingen van Jonkholt was sprake van ongeveer 100 ha grond en twee molens dicht bij Jonkholt (Wouters 2013, 19). Hommelen ligt langs de Krombeek en kan dus ooit wel een molen zijn geweest. Maar Hommelen en Jonckholt waren de zetels van verschillende leengoederen, de ene op het grondgebied Eigenbilzen, de andere in Hoelbeek. Verschillende lokale heren zwaaiden er de plak, resp. de heren van Hommelen (RAH, Hof van Ordingen, Oorkonden) en de heren van Hoelbeek. Even verder -400 m ten oosten van Hommelen- lag bovenop een natuurlijke hoogte tot in de 18de eeuw iets wat op de sporen van een donjon lijkt. Tot eind 19de eeuw waren deze sporen nog zichtbaar op topografische kaarten. Toen daar in de jaren 1950 een zandwinning actief was, wezen vondstmeldingen in de richting van een Romeins vlakgraf en een mogelijk merovingisch grafveld nabij de donjon (Centraal archeologische inventaris). De oorsprong van de site zou dus verder kunnen teruggaan dan de vermoede middeleeuwse. De locatie, met name op de rand van een natuurlijke hoogte, uitkijkend op de samenvloeiing van twee waterlopen, maakte er een militair-strategisch aantrekkelijke plek van.

Behoorden Jonkholt, het versterkte Hommelen en de donjon tot een grote complex of tot rivaliserende versterkingen met de beken als grens? Het blijft onduidelijk.

Landgebruik

Overgangsgebied tussen Kempisch plateau en vochtig Haspengouw

In meerdere opzichten is dit gebied een overgangsgebied. Tot begin 19de eeuw bestond een duidelijk grens tussen het (private) landbouwareaal en de heide die meestal extensief werd beheerd en/of gemeenschappelijk was voor de lokale dorpsgemeenschappen. In dit gebied liep de grens bij de Demer. Ten noorden van de Demer lagen uitgestrekte heidegebieden met daarin kleine heigehuchten of dorpen. Rondom deze dorpen lag het akkerareaal en perifeer de gemeenschappelijk beheerde heide (Kabinetskaart de Ferraris, 1771-78). Het gebied ten zuiden van de Demer (Haspengouw) vormde aaneengesloten akkers, rijke bodems, reliëfrijk, met natte beekvalleien en hooilanden die als langgerekte snoeren de akkerzones doorsneden; in vele opzichten verschillend dus van de noordelijk gelegen Kempische heide. De uiteenlopende landschapstypes moeten ook visueel erg verschillend geweest zijn, qua vegetatie, landgebruik en openheid. De historische kernen van Munsterbilzen, Waltwilder, Hoelbeek, Eigenbilzen bevonden zich op de rand van Haspengouw. In het noorden grensde hun grondgebied tegen het Kempisch plateau aan: de grens en het verschil in landschapstype was scherp. Voorbij de laatste akkers met houtkanten en veekeringen begon abrupt de heide. Wie in noordelijke richting stapte, overschreed eerst de rand van het Kempisch plateau om dan de heidedorpen, zoals Zutendaal, gelegen op het plateau te bereiken.

Die scherpte is intussen wel wat vervaagd. Alleen toponiemen zoals ‘Heiken’, een gehucht in de heide en ‘Zangerhei’ verwijzen nog naar het vroegere landgebruik. Vroeger heidegebied is ingenomen door lintvormige bebouwing langs wegen of door industrieterreinen langs het Albertkanaal. Naaldbossen op voormalige heidegronden laten een veel minder open landschap zien. De zone van de vroegere kasteeldomeinen Groenendaal en Zangerhei, het Munsterbos, de valleitjes van de Bezoens- en Munsterbeek lijken het minst onder invloed van de versnippering te hebben gestaan. Ze hebben in zekere zin stand gehouden. De vele bronbeekjes op de rand van het Kempisch plateau en op de hellingen van de Haspengouwse heuvels kenmerken dit gebied. Zeker naar Haspengouwse normen is hier relatief veel bos, maar dat is een recent fenomeen. De meeste bossen zijn vrij jong, ontstaan na 1850 of na 1930 (De Keersmaeker e.a. 2001). De oudste twee boskernen bevinden zich op de terreinen van de vroegere kasteeldomeinen, met name het bos van Groenendaal ten zuiden van de voormalige spoorweglijn (Waltwilder) en het bos van Jonkholt (Hoelbeek). Beide bossen bestonden zeker al in de 17de eeuw (RAHasselt, Schepenbank Hoelbeek, nr.9; Kaart van Villaret 1745).

Het Munsterbos, t.t.z. het gebied dat nu Munsterbos wordt genoemd, was lang een open gebied, bestaande uit heide, vijvers, gras- en hooilanden (Villaretkaart; gereduceerd kadaster). Opvallend waren de hooiweiden van Hoelbeek, de Helsterbeemden genoemd, tussen de Munsterbeek en de dreef naar Zangerheide. Verschillende waterlopen, zoals de Munsterbeek, de Helsterbeek, de Wilderbeek en kunstmatige vertakkingen, zorgden met behulp van sluisjes voor de watertoevoer naar de hooiweiden (topografische kaarten 1882 en 1937) . Terwijl vanaf de 19de eeuw het Munsterbos door dennenaanplant stilaan zijn vorm aannam, bleef de zone met hooilanden lange tijd open. Historisch-topografische kaarten tonen achtereenvolgens een aaneengesloten naaldhoutbos. In de jaren 1930 ging het grootste deel verloren door de aanleg van het Albertkanaal. Gedurende de daaropvolgende decennia nam de bebossing weer toe. Heden is het Munsterbos een gemengd loof-naaldhoutbos met afwisselend graslanden en vijvers. De vijvers zijn een belangrijk biotoop voor watervogels, en dus belangrijk voor de realisatie van natuurdoelen, maar tegelijk zijn het ook relicten van een oud vijvercomplex van de abdij van Munsterbilzen (RAH, Munsterbilzen, Oorkonden nr. 288). Het oude hooilandgebied vertoont nog de sporen van de vroegere greppels en bevloeiingssystemen. Heden bevinden die zich onder bos.

In het Munsterbos zijn verschillende historische wegen bewaard gebleven, zoals de oude verbindingsweg tussen Munsterbilzen en Zutendaal die tot in de 19de eeuw over de heide ging; de vertakking vanuit deze verbindingsweg naar Zangerhei en bovenal de lange afstandsweg van Munsterbilzen naar Maastricht (Lange Bollkstraat – Weerstandspad). De dreef naar de kastelen Groenendaal en Zangerhei kreeg eind 18de eeuw zijn rechte traject (kabinetskaart de Ferraris). Ook (lokale) paden voor circulatie in het hooiweidegebied van de Helsterbeemden liggen er (gedeeltelijk) nog, zoals de Helsterdijk. De belangrijkste waarde is dat ze hun functie en uitzicht van trage, onverharde wegen behouden hebben. Beplantingen langs wegen komen hier voor, hetzij als bomenrij, dreef of individuele, dendrologisch waardevolle bomen. Soms zijn de houtkanten het enige restant van een vervaagde weg. Het gedeelte tussen de Zangerheistraat en het Albertkanaal is gevrijwaard gebleven van de opschaling van wegen, die in de loop van de 20ste eeuw op vele plaatsen elders in Vlaanderen wel plaatsvond.

Natuurreservaat Bonijtersbos was tot midden 18de eeuw een grasland (hooiweide). Tegen 1870 was het al tot parkbos omgevormd, dat deel uitmaakte van het landgoed Zangerhei (Kadasterarchief). Bij de aanleg van het Albertkanaal in de jaren 1930 werd een deel van de uitgegraven aarde op een deel van Bonijters gedeponeerd. De kunstmatige ophoging is goed zichtbaar op de topografische kaart van 1935, maar ook nog op het digitale hoogtemodel. Wat eerst een kale hoop aarde was, is nu met naaldhout begroeid. De Hoefaartweg maakt gebruik van de ophoging om vanuit de hogere ligging het kanaal gemakkelijker te overbruggen.

Recente ontwikkelingen

Terwijl in midden-Limburg de steenkoolindustrie een stimulans aan de economische ontwikkeling gaf, bleef dit deel van de provincie daarvan verstoken. De aanleg van de spoorlijn Hasselt-Maastricht in 1853-56 bracht daar weinig verandering in. Landbouw bleef de belangrijkste bron van inkomen. Tussen 1880-1930 stond de streek bekend voor de kweek van winterplanten, koolgewassen e.d., die een aanvulling vormde op het karige loon van kleine boerenbedrijven (Peeters s.d.). Door het ontbreken van industriële bedrijvigheid waren bewoners tot 1960 veelal aangewezen op tewerkstelling in de Genkse steenkoolmijnen (Houtman 1980). De woonkernen bleven relatief klein, maar daar kwam tijdens de laatste decennia van de 20ste eeuw verandering in door de inwijking vanuit Maastricht dat voor vele mensen ook hun werkgebied is. De bevolkingstoename leidde ook tot een uitbreiding van residentiële woonwijken.

Albertkanaal en de Tweede Wereldoorlog

Een belangrijke landschapsingreep kwam er met de aanleg van het Albertkanaal. Door de bouw van het Albertkanaal (1930-1939) kwam een verbinding tussen de Maas en de Schelde tot stand. Tijdens de jaren 1930 kwamen wereldwijd verschillende grote infrastructuurwerken tot stand, als antwoord op de beurscrash van 1929 en de grote economische depressie die daarop volgde. Infrastructuurwerken verhoogden de werkgelegenheid op een moment dat de werkloosheid torenhoog was. Ze pasten volledig in de Keynesiaanse aanpak van de crisis door een anticyclisch beleid: overheidsinvesteringen in periodes van laagconjunctuur. Bovendien bestond in België al langer nood aan een vlottere verbindingsweg tussen het Luikse industriebekken, het Kempische steenkoolgebied en de Antwerpse haven: de toenmalige doortocht via Maastricht en de Kempense kanalen zorgde voor veel vertraging en maakte de binnenvaart afhankelijk van Nederland. In een periode van verslechterende internationale verhoudingen en tegenstrijdige economische belangen tussen Nederland en België betekende de aanleg van het kanaal de mogelijkheid om een eigen, onafhankelijke economische koers te varen.

En zelfs voor ’s lands verdediging speelde het Albertkanaal een belangrijke rol. Militaire strategen opperden al in 1905 de grote voordelen van een waterweg als verdedigingssysteem in het gebied ten noorden van Luik: de grensdekking langs de noordoostelijke grens van Luik tot Antwerpen met dekking ter hoogte van de Maastrichtse inham. Het kanaal zou dus niet alleen een belangrijke economische verkeersader worden, maar met de bouw van bunkers en versterkingen langs oevers en bruggen ook een militaire betekenis vervullen. Aan het Albertkanaal waren jaren van voorbereiding voorafgegaan, maar in de jaren 1930 was op alle vlakken de tijd rijp voor de realisatie (Ministerie van Openbare Werken s.d., 29-40).

Technisch was het kanaal een hoogstandje. Vooral het ‘overbruggen’ van de waterscheidingskam tussen Maas en Schelde bleek een moeilijk te nemen klip, maar essentieel voor de waterbevoorrading en de vlotte doorgang van het kanaal. De ligging van het Limburgse mijngebied (grondverzakkingen) en de breedte van de waterscheiding bepaalde waar die doorsnijding er kwam, met name bij Eigenbilzen op de zuidwestelijke rand van het Kempisch plateau, waar de heuvelrug het smalst is. In oostelijke richting werd de Demervallei gevolgd (Ministerie van Openbare Werken s.d., 43). Bij de graafwerken van het kanaal werd de aarde langs de oevers gedeponeerd (Topografische kaart 1937). De gronddepots ter hoogte van de Branderij –genoemd naar de stroopfabriek uit het begin van de 19de eeuw (Kadasterarchief)- en in het Bonijterbos zijn daar nog een restant van. Toen dit deel van het kanaal onder water werd gezet in 1937 merkte men ter hoogte van de dijk aan de Bezoensbeek wateruitsijpeling, wat aanleiding gaf tot een grondverschuiving (De Beer 1946). Niet alleen beïnvloedde de aanleg van het kanaal de hydrologie van het gebied, maar het drukte ook zijn stempel op de indeling van de ruimte. Het kanaal vormt ter hoogte van Bilzen in zekere zin ook de fysieke scheiding tussen de zuidwestelijke rand van het Kempisch plateau (noord) en vochtig Haspengouw (zuid). Het park van kasteel Zangerhei werd afgesneden van het vijvergebied langs de Munsterbeek.

Het Albertkanaal was in 1939 nog maar pas in gebruik genomen, of kort daarna brak de Tweede Wereldoorlog uit. Het Duitse aanvalsplan voorzag o.a. in een snelle aanval tegen de Maasbruggen bij Maastricht met de bedoeling de bruggen over het Albertkanaal in Veldwezelt, Vroenhoven en Kanne intact te veroveren (Ministerie van Openbare Werken s.d., 59-63). Door de militaire overrompeling werden ze op korte tijd op 10 mei 1940 ingenomen. Maar ook tijdens de oorlog bleef het kanaal een mikpunt en verdedigingslinie, zoals blijkt uit de twee crashsites van Britse bommenwerpers uit 1940 en 1941 in Munsterbos (Centraal archeologische inventaris) en restanten van loopgraven in Munsterbos en in het bos van het kasteeldomein Groenendaal. In het bezette land organiseerden burgers en achtergebleven oud-militairen zich in verzetsgroepen. Eén daarvan was het Geheim Leger, dat al sinds 1942 voor militaire opdrachten contact zocht met de Belgische regering in ballingschap en het in Londen verblijvende Ministerie van Landsverdediging (Bernard e.a. 1986). Pas vanaf juni 1944 kwam het Geheim Leger voor meer acties in beeld. Met sabotageacties op spoorlijnen, langs bruggen en communicatielijnen verstoorden ze de activiteiten van de Duitse bezetter in het hinderland tijdens de slotfase van de oorlog. In september 1944 concentreerden de gevechten van het eindoffensief zich opnieuw rond het Albertkanaal. Onder druk van de snelle geallieerde opmars trokken de Duitse troepen zich terug achter het kanaal en leverden er gedurende een week slag. De kapel van het Geheim Leger in het Munsterbos herinnert aan de voormalige schuilplaats en executieplaats van leden van de verzetsbeweging.

  • Kaart van Villaret, Carte topographique de la partie de la Belgique comprise entre Gand et Tournay, Maestricht et Liège, levée par Villaret, Ingénieur du Roi, 1745-1748, Institut National de l’Information Géographique et Forestière-Saint-Mandé (France), CH 292, schaal 1:14.400.
  • Carte topographique des environs de Maestricht et de Bilsen : avec une partie de ceux de Tongres et Faucquemont, dans laquelle se trouve [sic] les sources du Demer qui sont entre Tongres et l'Abbaïe de Munster-Bilsen, opname door L.E. Demarne, ingenieur-geograaf, 1748, Bibliothèque nationale de France, schaal 1:28800, http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b52507004j/f1.item.r=Tongres (geraadpleegd 9 februari 2017): slagveldkaart n.a.v. gevechten bij Maastricht tijdens de Oostenrijkse successieoorlog.
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Atlas van de Buurtwegen, opgesteld naar aanleiding van de wet op de buurtwegen van 10 april 1841, schaal 1:2500 (overzichtsplannen schaal 1:10.000) .
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven tussen 1845-1855, schaal 1:20.000
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven tussen 1842-1879, schaal 1:5000
  • Topografische kaarten van België, Krijgsdepot: Eerste editie uitgegeven tussen 1865-1880, schaal 1:20.000. Herziening, Militair Cartografisch Instituut: tweede uitgave, 1880-1884, derde uitgave 1889-1900 en herziening derde uitgave 1900-1930, schaal 1:20.000. (Lemoine-Isabeau, 1988)
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven tussen 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven tussen 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • ALLEMEERSCH L. 2010: Archeologische en paleoecologische evaluatie van de vallei van de Zwarte Beek, onuitgegeven rapport i.o.v. Inbo en Ruimte&Erfgoed, Anderlecht.
  • CLAASSEN, A. 1965: De vondsten van Eigenbilzen, Limburg, 44, 98-125.
  • COUN T. 2001: Geen losse woorden, maar context. Enkele opmerkingen in verband met de Munsterbilzendse oorkonde van 1096, Limburg Het Oude Land van Loon, 80, p. 89-93.
  • DE BEER E. 1946: De dijken van het Albertkanaal tusschen Eigenbilzen en Hasselt, Brussel.
  • DE MAEGD C. 2010: “Une solitude aimable”: het landgoed Croenendael in Bilzen, M&L 29.1, 43-61.
  • DENEWET L., JANS F. & HOLEMANS H. 2015: Zangerheimolen [online],
  • DE SAUMERY P.L. 1744: Les Délices du pays de Liège: 4, Luik.
  • GORISSEN, M. en ROOSSENS, B. (eds.) 1989: Bodemschatten. Archeologisch bodemonderzoek in Groot-Bilzen. Van de Bandceramiek tot de Merovingers, Bilzen, Brussel.
  • HOUTMAN E. 1980: Eigenbilzen, in HASQUIN H. (red.) Gemeenten van België, geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, s.l., 224.
  • HEYMANS H. 1978: De topografie van de Merovingische grafvelden in Belgisch Limburg en Maastricht, Acta Archaeologica Lovaniensia 17, 66-134.
  • NIJSSEN R. 2012: Heren en heerlijkheden in het rechtsgebied van de Buitenbank van Bilzen, 14de-18de eeuw, Limburg. Het Oude Land van Loon, 19, 1-52.
  • NIJSSEN R. & VAN LAERE R. 2005: Kastelen op papier. Aquarellen van Limburgse kastelen uit de eerste helft van de negentiende eeuw, Limburgse Studies 2, s.l.
  • PACQUAY 1929: La seigneurie de Jonckhout près de Bilsen, Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, 3, 95-101.
  • VAN DER EYCKEN J. & M. 2000: Wachten op de prins. Negen eeuwen adellijk damesstift Munsterbilzen, Bijdragen tot de geschiedenis van de Duitse Orde in de Balije Biesen 7, Bilzen.
  • WOUTERS, W. en B. ROOSENS 1986: Oude vondsten van het kasteel van Jonkholt te Hoelbeek, Archaeologia Belgica, II-1986-2, 227-240.
  • WOUTERS W., NIJSSEN R. & VANDERBEKEN T. 2013: Loonse ridders of Spaanse soldaten? Archeologisch-historische studie van de site van Jonkholt, 1200-2014, Riemst.

Auteurs: Verboven, Hilde; Bastiaens, Jan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Bomengroep van oosterse platanen

  • Omvat
    Drie gekandelaarde linden bij Kasteel Groenendaal

  • Omvat
    Eikendreef bij Kasteel Groenendaal

  • Omvat
    Imposante opgaande beuk in het Munsterbos

  • Omvat
    Japanse zelkova

  • Omvat
    Kasteel Groenendaal

  • Omvat
    Kasteelpark Groenendael

  • Omvat
    Kasteelpark Zangerhei

  • Omvat
    Loopgraaf in Munsterbos

  • Omvat
    Loopgraven in kasteeldomein Groenendaal

  • Omvat
    Opgaande linde domein Groenendaal

  • Omvat
    Opgaande Oosterse plataan als hoekboom

  • Omvat
    Versterkte site Jonckholt

  • Omvat
    Vijvercomplex in Munsterbos

  • Omvat
    Weerstandskapel

  • Is deel van
    Bilzen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300398 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.