omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Windmolen Artemeersmolen: omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
Dit gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van open zandleemruggen en smalle beekvalleien gelegen op de flank van de cuesta van Tielt. In het gebied zijn talrijke kouter-toponiemen bewaard. Windmolens getuigen van een oud cultuurlandschap.
Het gebied is gelegen op de zachthellende flank van de cuesta van Tielt, soms ook aangeduid als het laagplateau van Tielt. Het cuestafront, ten zuiden en ten zuidwesten van het gebied, verloopt als een grillige lijn van Koolskamp, over Egem, Pittem, Tielt, Kanegem (De Flesse), Aarsele en Vinkt en is overwegend naar het zuidwesten gericht. Deze lijn vormt hier de waterscheiding tussen het (Mandel)- Leiebekken en het Poekebeekbekken. De Neringbeek-Reigerbeek die het gebied doorstroomt van zuidwest naar noordoost, behoort tot het Poekebeekbekken, een deelstroombekken van de Gentse Kanalen.
De cuestaflank is naar het noordoosten gericht en heeft een lange, zachte helling. De onderliggende teriaire laag wordt hier gevormd door het erosiebestendige Lid van Pittem met overwegend kleihoudend zand tot zandhoudende klei, plaatselijk met veldsteenbanken. Onder deze laag liggen meer erosiegevoelige zandige lagen, met name het Lid van Egem en het Lid van Kortemark. In de cuestaflank zijn verschillende beken ingesneden waarvan het dalhoofd soms tot nabij het cuestafront doordringt. Dit is duidelijk het geval met de vallei van de Neringbeek-Reigerbeek. Deze beek vormt één van de belangrijkste zijbeken van de Poekebeek en kon zich insnijden tot in de Tertiaire kleihoudende laag van de cuesta. Doordat de onderliggende zandlagen erosiegevoeliger zijn, kon een insnijding met steile hellingen gevormd worden. Vanaf de weg Aarsele-Kanegem is het grote hoogteverschil duidelijk merkbaar. Over een lengte van 800m, tussen het dorp Kanegem en de vallei van de Neringbeek-Reigerbeek, wordt een hoogteverschil van 15m overbrugd.
Op de cuestaflank is bovenop het Tertaire erosieoppervlak een matig dik kwartair dek afgezet in een zuidwest-noordoost patroon van opeenvolgende zandleemruggen afgewisseld door smalle beekvalleien. De ruggen bestaan overwegend uit droge tot matig natte zandleem- en licht zandleembodems, soms met klei- of klei-zandsubstraat op geringe diepte. In de beekvalleien domineren natte zandleembodems en natte tot zeer natte alluviale kleibodems.
Op een smalle uitloper van het cuestafront van Tielt ligt het dorp Kanegem. Het ontstaan van het dorp gaat minstens terug tot de vroege middeleeuwen, hoewel vroegere bewoning zeker niet wordt uitgesloten. In tegenstelling tot enkele losse vondsten (vuurstenen artefacten) zijn voorlopig geen vroegere archeologische nederzettingssporen bekend. Plaatsnamen eindigend op ‘–gem’ (afgeleid van ‘-inga haim’ en voorafgegaan door een persoonsnaam) worden geassocieerd met een Frankische oorsprong. Kanegem, voorheen ‘Caningahem’, betekent dan ‘woning van de lieden van Cano’. De vroege landbouwontginning is vermoedelijk te situeren tussen de huidige dorpskern en het Groot Goed ten Broucken. In de loop van de 7de tot 12de eeuw wordt meer en meer grond in cultuur gebracht en ontstaan aaneengesloten akkercomplexen bij het dorp of bij grote hoeves. Deze complexen in een gemeenschappelijk landbouwgebruik worden kouters genoemd. In het gebied vinden we vijf van deze kouters terug: de kouter van Sint-Baafs, de kouter ‘boven de soete vrauwe’, de Lindekouter van Vlinderghem en de Eeckhoutmeulenkouter en de Oost-Vlaamse Artemeerskouter. Aan de westzijde van het dorp, buiten de afbakening, waren nog een drietal kouters gelegen. Niet toevallig liggen alle kouters op de zandleemruggen van de cuestaflank, die vruchtbaar en goed bewerkbaar zijn. De bebouwing was verspreid in grote hofstedes behorend tot een heerlijkheid, die elk hun eigen kouter bewerkten. De Sint-Baafskouter hoorde bij het Groot Goed ten Broucken, de tweede kouter bij het Kasteelhof van Hames, de Lindekouter bij Goed te Vlinderghem, de Eeckhoutmolenkouter bij de Eeckhoutmolen die in de 19de eeuw verloren ging en de Artemeerskouter bij de Artemeersmolen. Middeleeuwse koutergronden werden oorspronkelijk aan het einde van het seizoen, wanneer het gewas geoogst was, nabegraasd door de veestapel van de dorpsgemeenschap. Afscheiding in de vorm van hagen was daarom niet nodig en zelfs hinderlijk. Daardoor behielden deze gronden een zeer open karakter.
In de lager gelegen gronden langs de Neringbeek-Reigerbeek waren geen kouters. Het landgebruik in deze valleigronden is hier een stuk kleinschaliger en wordt overheerst door graslanden, afgewisseld met relatief kleine akkers en bosjes rond verspreide hoeves. De percelen worden in dit gebied wel begrensd door hagen of knotbomen. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is het verschil tussen de twee gebieden duidelijk afgetekend en valt ook de grotere dichtheid aan bebouwing op in het zuidelijke deel langs de Neringbeek-Reigerbeek. In de loop van de 20ste eeuw komen er steeds meer weilanden voor, zowel in de beekvallei als op de open zandleemruggen.
Eén van de meest bepalende sites in het gebied is het Groot Goed ten Broucken. De naam verwijst naar de broeken, de lage natte gronden langs de beek waar het goed gelegen was. Het goed was het Kanegemse centrum van de Sint-Baafsheerlijkheid die zich uitstrekte over delen van Aarsele, Kanegem, Oostrozebeke en Lendelede. De abdij van Sint-Baafs werd rond 639 in Gent gesticht door Sint Amandus. Om in haar onderhoud te kunnen voorzien werd een onroerend patrimonium opgebouwd. In de loop van de 9de eeuw verloor de abdij echter een groot deel van de bezittingen door invallen van Noormannen en worden delen van de grond ingenomen door de Graven van Vlaanderen. Volgens een oorkonde uit 967 worden bij de heropbouw van de abdijbezittingen, de kerk en drie ‘mansi’ of hoeves bij Kanegem door de Graaf van Vlaanderen teruggeschonken aan de abdij. De drie hoeves waarvan sprake zijn waarschijnlijk het Groot Goed ten Broucken, het Goed te Rodekine (buiten de afbakening) en het Goed te Keukelaere. De Sint-Baafsheerlijkheid was ook de Kanegemse dorpsheerlijkheid, de heerlijkheid waarop de dorpskerk zich bevond en die, naar de abdij, de naam Sint-Bavo kreeg.
Oorspronkelijk zal het abdijbezit in Kanegem beperkt geweest zijn, maar dit is langzaam aangegroeid, eerst door schenkingen en later door aankopen. Het goed werd eerst rechtstreeks door de abdij uitgebaat en vanaf de 14de eeuw werd het verpacht. De Franse Revolutie (1794-95) maakte een eind aan het bestaan van de heerlijkheden en de ermee samengaande instellingen. De kerkelijke goederen zoals het Groot Goed ten Broucken worden verkocht als nationaal goed. De hoeve werd gekocht door Philippus De Brabandere en zijn schoonvader Barthelomeus Goeminne. Het geheel had toen een oppervlakte van 34 bunder 583 roeden (bijna 50 hectare).
De hoeve Groot Goed ten Broucken bestond uit verschillende losse gebouwen op een begraasd erf. De omwalling dateert vermoedelijk van voor de 15de eeuw. De toegang tot de hoeve werd verkregen door een weg noordelijk naar de Oosthoekstraat en zuidoostelijk richting Aarsele. Door de aanleg van de Neringstraat (na 1856) tussen Kanegem en Aarsele, kon men een snellere verbinding maken naar de dorpen via een weg van de hoeve naar het westen. De oudste beschrijving van het gebouwenbestand dateert uit 1562: woonhuis, tiendeschuur, schuur, stallen, wagenhuis, varkenskot, ovenbuur (bakhuis) en washuis. Een hoeve van dergelijke omvang kon veel personeel te werk stellen. De hoeve was een zogenaamd ‘schaapgoed’ met in 1786 130 schapen, ook 6 werkpaarden en een rijpaard, 8 veulens, 15 melkkoeien, een aantal kalveren, 1 stier, 5 ossen, 5 varkens en nog wat kleinvee zoals ganzen, duiven, honden en kippen.
In de loop van de tijd werden nieuwe gebouwen toegevoegd en in steen opgetrokken. In de 18de eeuw was er tevens een steenbakkersoven gebouwd. In het huidige landschap zijn de sporen van deze activiteiten nog te zien aan een uitgegraven perceel, ten noorden van de hoeve, oostelijk van de Sint-Baafskouter. In de 19de eeuw werd er een stokerij op de hoeve gevestigd. Eind 20ste eeuw waren er een aantal van de hoevegebouwen vervallen en afgebroken, enkel de zuidelijke stal met wagenhuis wordt behouden. In 1990 en 2009 werd het woonhuis gerenoveerd, in 2010 werd ook het vervallen stalgebouw gereconstrueerd. De walgracht bleef evenwel goed bewaard.
Het Goed te Keuckelaere, ook wel het ‘Cleen Goet van Sint Baefs’ genaamd, gelegen aan de Vinktse binnenweg is ook één van de hoeven die in 967 weer in handen van de Sint-Baafsabdij komt. Deze hoeve is gelegen in de beekvallei, dicht tegen de Neringbeek, maar was oorspronkelijk wellicht iets westelijker gelegen. De gebouwen gaan in kern terug tot minimaal midden 18de eeuw. Later werd de hoeve vergroot en werden bijgebouwen toegevoegd.
Het Kasteelhof van Hames aan de Kasteelhoevestraat is een restant van een voormalige omwalde historische kasteelhoeve ten noorden van de dorpskern. Tussen de hoeve en de weg bevindt zich ook de verdwenen site van het ‘Gravekasteel’. In 2001 zijn het 17de-eeuwse poortgebouw van de hoeve, het woonhuis en een oud stalvolume afgebroken. De resterende gebouwen dateren uit het begin van de 20ste eeuw. De kasteelhoeve was de centrale hoeve op het foncier van de Heerlijkheid Hames. De vroegste vermelding van de heer van Hames dateert uit 1290. Over het bezit van de heerlijkheden Hames en ’t Beexchen en de titel ‘heer van Kanegem’ werd in de 17de eeuw een onderlinge strijd gevoerd tussen de Families de Hane en de Preudhomme d’Hailly. Deze laatste familie bezat de baronie van Poeke en beheerde heel wat bezittingen binnen het gebied. Het kasteel van Kanegem, vermoedelijk kort voor 1629 gebouwd of verbouwd en de hoeve hadden een aanleg met een achtvormige omwalling. Het geheel was toegankelijk via een inrijpoort, de omgeving bestond uit dreven, bossen en enkele vijvers. De familie de Preudhomme d’Hailly laat het kasteel in 1750 afbreken en recupereert een aantal bouwmaterialen voor de verruiming van het Kasteel van Poeke. De omwalling wordt in de loop van de 20ste eeuw gedempt en het opperhof afgegraven. In 2001 worden het 17de-eeuwse poortgebouw, het woonhuis uit 1830 en het oude stalvolume (voormalig woonhuis) afgebroken.
In het hele gebied komen nog andere historische hoeves voor, waaronder de hoeve Strichtensgoed, het Goed te Olsene, het Goed te Vliederghem (cf. Vlinderghem) de hoeve Hollewalle en het Goed te Boris. Het woonhuis van hoeve Strichtensgoed gaat terug tot 1773, maar heeft een oudere kern. De hoeve stond op een motte en was dubbel omgracht met twee onderbrekingen voor de erftoegang. De buitenste walgracht werd grotendeels gedempt in 1976, maar bleef herkenbaar in de percelering. De landgebouwen dateren uit het begin van de 19de eeuw. Deze site was een middeleeuwse heerlijkheid met als oudste benaming ’Hof van Caeneghem’, oorspronkelijk een achterleen van het Kasteelhof van Hames, en ze klimt minimaal op tot 1290. De naamswijzing naar Strichtensgoed ontstaat wanneer de hoeve eigendom wordt van advocaat Vanderstricht. Net als het Kasteelhof van Hames met locatie van het verdwenen Kasteel van Kanegem of ‘Gravekasteel’, had het Strichtensgoed een link met baronie van Poeke. Een voormalige toegangsdreef tot de hoeve, in de richting van Poeke, is heden verdwenen.
Dichtbij het Groot Goed te Broucken ligt het Goed te Olsene, opklimmend tot de 16de eeuw. Deze hoeve was ook een leengoed van de baronie van Poeke. De site was oorspronkelijk volledig omwald, echter in de loop van de tijd werden de grachten grotendeels gedempt. Momenteel is slechts het meest zuidelijke deel van de gracht nog aanwezig. De gebouwen dateren uit het einde van de 19de eeuw. Het Goed te Vliederghem (zie Vlinderghem) of ook wel ‘Vossebrugghe’ of ‘Goed ter Leyen’ heeft een voorgeschiedenis die minimaal teruggaat tot het begin van de 17de eeuw, maar bestaat heden uit 19de-eeuwse bestanddelen. De hoeve Hollewalle tenslotte is eveneens een historische hoeve met oudere kern minimum teruggaand tot het einde van de 16de eeuw. Het Goed te Boris, aan de Reigerbeekstraat op het grondgebied Poeke, is het vroegst vermeld in 1448 en draagt ook nog sporen van een vroegere omwalling. Nog andere, kleinere hoeven met 17de en 18de-eeuwse kernen en enkele landarbeiderswoningen, voormalige herbergen en een voormalige smidse komen verspreid in het gebied voor.
Zeer kenmerkend erfgoed voor deze streek zijn evenwel de verschillende molenlocaties. Op de kouterarealen rond Kanegem zijn in totaal vijf windmolens in bedrijf geweest: de Axpoelemolen (buiten de afbakening), de Eeckhoutmolen, de Mevrouwmolen, de Artemeersmolen en de Plaetsemolen. Deze molens maalden niet alleen voor het eigen dorp, maar zeker ook voor het naburige Poeke (de eigenaar van de Eeckhoutmolen was de heer van Poeke) en mogelijk ook voor het nabijgelegen Aarsele. Om voldoende wind voor de molen te garanderen werden opgaande bomen in de ruime omgeving van de molens geweerd (windrecht). De kouters waren uitermate geschikt als locatie voor windmolenbedrijven vanwege hun open karakter en hoge landschappelijke ligging. Deze context is ook nu nog voor de twee overgebleven molens gaaf bewaard. De vroegste vermelding van een molen in Kanegem dateert van 1357 en betreft de ‘Caneghemmeulene, later de Axpoelemolen of ‘Dekkersmolen’ aan de westzijde van het dorp (heden verdwenen, molenberg bewaard). Op een kaart van circa 1600 wordt een tweede molen weergegeven, de Eeckhoutmolen, een houten standaardmolen opgetrokken op de gelijknamige kouter. Deze molen werd rond 1800 afgebroken en iets ten oosten ervan werd in 1810 een nieuwe korenwindmolen, de Artemeersmolen, opgetrokken in baksteen op een molenberg. In het begin werd deze molen gebruikt voor het malen van graan en het slaan van olie. In de loop van de 19de en 20ste eeuw werden aanpassingen uitgevoerd. In 1975-77 werd de op dat moment vervallen molen gerestaureerd en in 1986 werd de molen en zijn omgeving beschermd als dorps- en stadsgezicht.
In 1736 wordt aan de huidige Mevrouwmolenstraat een nieuwe houten staak- of standaardmolen gebouwd door de heren van Hames. Deze molen was lange tijd in beheer van ‘Mevrouw de douairière', de weduwe van één van de heren van Hames en kreeg daarom de naam ‘Mevrouwmolen’. Bij de molen staan een aantal bijgebouwen en een molenaarshuis. De huidige molen is een gebouw van 1844, opgetrokken in baksteen nadat de houten molen in 1840 bij een brand volledig verloren ging. In de periode daarna worden diverse hoevegebouwen zoals een pakhuis en schuren gebouwd op het erf. De woning werd in 1900 heropgebouwd. De molen is sinds 1950 buiten werking gesteld.
Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is nog een molen te zien, direct aan de oostzijde van het dorp. Dit was de Plaetsemolen of Billietsmolen. Deze stenen molen werd in 1954 afgebroken en de laatste resten verdwenen in 1977. De molenaarswoning uit 1841 is echter wel bewaard gebleven en markeert deze voormalige molensite. In deze streek komen veel kapelletjes voor. In 1950 werd door Maria Van Ryckegem, echtgenote van A. Demaré, de Kapel Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes of ‘Demarés kapelleke’ opgericht. Deze kapel aan het kruispunt van de Oosthoekstraat en de Vinktse binnenweg staat in een plantsoen en wordt geflankeerd door gekandelaarde lindebomen. Op deze plek stond oorspronkelijk een grenslinde die de grenspunten van de oude tiendenwijken moest afbakenen. Onder de grensboom bevond zich de vierschaar van de Heerlijheid van Vlinderghem. Deze gerechtsplaats verdween wanneer de Heerlijkheid van Vlinderghem een leen werd van de Heerlijkheid van Hames.
Een paar kilometer naar het oosten staat in de Oosthoekstraat de Sierenskapel of ‘Mietje Dewulfs kapelleke’. Deze kapel werd gebouwd in 1888 door landbouwersfamilie Dewulf uit Kanegem.
Op het kruispunt van de Oosthoekstraat-Haantjesstraat staat een betonnen staakkapel. Deze kapel werd geplaatst rond 1945 ter vervanging van een boomkapel die mogelijk terugging tot de 16de eeuw.
Tussen Aarsele en Kanegem is de gekasseide Neringenstraat gelegen. In 1856 werd deze korte verbinding tussen Aarsele en Kanegem tot stand gebracht op het tracé van een 18de eeuwse voetweg. Er werd gekozen voor een verhoogd aangelegde verharding met kasseien gekozen aangezien een grotere beekvallei moest worden doorsneden. De wegverharding bestaat uit roodbruine Zweedse granietkasseien die plaatselijk nog afgeboord zijn met veldborduren uit blauwe hardsteen. Het wegprofiel is tonrond aangelegd en asymmetrisch ingepast in de wegzate. Zo kon aan de westelijke zijde een onverharde zomerweg gebruikt worden. Heden is deze vroegere zomerweg ingenomen als fietspad. Tot de tweede helft van de 19de eeuw werden ‘barrièrerechten’ of tol geheven op de weg om herstelwerkzaamheden te kunnen uitvoeren. In extreme winterperiodes, wanneer de ondergrond volledig bevroren was en het kasseidek bij de eerste dooiperiode kon afschuiven, werd de weg tijdelijk gesloten voor verkeer. Vanaf de Neringenstraat kan het grote hoogteverschil in het gebied goed worden beleefd.
In het gebied komen verder nog een aantal onverharde veldwegen voor, onder meer een tracé van een voetweg, deels ook buurtweg tussen de Kazernestraat en de Vinktse binneweg en van een voetweg tussen de Oosthoekstraat en de Kasteelhoevestraat. Van enkele vroegere kerk- en molenwegels zijn fragmenten bewaard.
Bron: Ankerplaats 'Kouterlandschap Kanegem met Neringebeek-Reigerbeekvallei'. Geactualiseerde Landschapsatlas, A34010, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: de Haan, Aukje; Himpe, Koen
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Artemeersmolen
Is deel van
Aarsele
Is deel van
Kanegem
Is deel van
Poeke
Is deel van
Vinkt
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kouterlandschap Kanegem met Neringbeek-Reigerbeekvallei [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300481 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.