is aangeduid als beschermd monument Het Klein Park met kasteel Felixhof
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel Felixhof
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Schuur
Deze vaststelling is geldig sinds
Tot landhuis verbouwde vierkantshoeve van het voormalige Hof ten Poele, vermoedelijk voor het eerst aangepast omstreeks 1810 en bijkomend verbouwd in het vierde kwart van de 19de eeuw, omgeven door park van bijna 11 hectare in vroege landschappelijke stijl, met groentekelder en tot vijvers opgestuwde beek, voorzien van cascade met waterspuwers; belangrijke aanplantingen rond 1860; diverse oude en zeldzame bomen.
Het Hof ten Poele
Het kasteeltje ten oosten van de dorpskerk van Lovenjoel, op de Ferrariskaart (1771-1775) vermeld onder "château de Lovenjoel", gaat terug op het "Hof ten Poele", voor het eerst vermeld in 1580-1590. De toenmalige eigenaar vroeg vermindering van cijnslasten omdat zijn eigendom vlakbij de grote heerbaan lag en daardoor veel te lijden had van "passerende en repasserende" soldaten. Het was op dat moment cijnsplichtig aan het godshuis van de "arme vrouwkes van Sinte Barbelen" te Leuven. Tussen 1616 en 1640 behoorde "het pachthof geheten 't hof te Poele tot Lovenjoel", toe aan jonker Jan van Pulle. Omstreeks 1700 en tot aan het einde van de 18de eeuw was het cijnsplichtig aan het godshuis van Sint-Maartensdal te Leuven. Op 13 december 1752 werd het hof ten Poele openbaar verkocht. Het omvatte: "huys, hoove, schuere ende stallinghe met een woonhuys, append. ende depend. boomgaarden, heussels ende vijvers, t'samen groot twee bunderen, twee dachmaelen ende 55 roeden". De koper was ook de bouwer en de eigenaar van het kasteel ten westen van de kerk:"Mher Carolus-Christianus-Joannes van Spoelberch, ridder ende here van Louenioul, voor de som van 2200 gulden coopsom".
In 1770 werd François-Philibert-Joseph Van Bemmel (1725-1807), secretaris van de stad Leuven en ontvanger van de Staten van Brabant, de tiende heer van Lovenjoel. Hij verwierf niet alleen de heerlijke rechten, maar kocht te Lovenjoel ook de meeste onroerende bezittingen uit de nalatenschap van de reeds genoemde Karels Christiaan-Jan de Spoelberch (1709-1772) op. Tot deze eigendommen behoorden zowel het kasteel in het Groot Park als het Hof ten Poele met het omgevende park. Pas in 1813, na het huwelijk van François Jean Joseph de Spoelberch d'Eynthouts met de weduwe Van Bemmel, kwam het Hof ten Poele met het Klein Park opnieuw in het bezit van de familie de Spoelberch. Op welke wijze de erfopvolging na de Spoelberch d'Eynthouts gebeurde is vooralsnog niet duidelijk: overleed hij kinderloos en kwam het domein zo toe aan zijn neef Jan-Hendrik-Jozef of aan de zoon van laatstgenoemde, burggraaf Felix-Xavier de Spoelberch, broer van Maximiliaan-Antoon-Theodoor, de aanlegger van het Groot Park? Felix-Xavier, volgens de kadastrale gegevens van 1830 eigenaar van het Klein Park, overleed ongehuwd in 1868. Na enkele verervingen en een ruiling werden beide kastelen van Lovenjoel met de bijbehorende parken in 1890 opnieuw verenigd onder één eigenaar: Karel-Victor de Spoelberch.
Na het kinderloos overlijden van Karel-Victor in 1907, erfde mevrouw Gilbert-Ernst uit Leuven als algemeen legataris zowel het Groot als het Klein Park. In 1915 schonk zij beide parken aan de Universiteit van Leuven, die in 1923-1924 het recht van gebruik en bewoning overdroeg aan de v.z.w. Zusters van Liefde van Gent. Het medisch-pedagogisch instituut 'Ave Regina' nam in 1938 zijn intrek in het Klein Park. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de geplande nieuwbouw in de zone tussen het kasteel en de kerk voor meer dan de helft voltooid, maar door de oorlogsomstandigheden liet de definitieve voltooiing tot 1949 op zich wachten. Uit een figuratieve kaart van de bezittingen van het godshuis Sint-Martens te Leuven, opgemaakt tussen 1744 en 1754, blijkt dat er binnen de perimeter van het huidige park, in de oostelijke spievormige uitloper tussen de steenweg Leuven-Tienen en de oude baan naar Tienen (nu Kerselaarlaan genoemd) toen nog een tweede hoeve was, het Vrijthof genaamd, voor het eerst vermeld in 1484. Het is ons niet bekend wanneer en onder welke omstandigheden dit hof verdween.
De gegevens over het uitzicht van het kasteel vóór 1905 zijn beperkt tot datgene wat uit de Ferrariskaart, de kadasterkaart en en een schilderij in privé-bezit (circa 1880) kan worden afgeleid. Op al deze documenten en zelfs nu nog – na ettelijke verbouwingen – blijft de oorsprong van het gebouw duidelijk zichtbaar: een gesloten vierkanthoeve, die mettertijd in de richting van de kerk wordt opengewerkt. De U-vormige plattegrond beantwoordt aan het in de 18de eeuw vigerende model "vivre entre cour et jardin". Na de bouw van het instituut 'Ave Regina' werd het metalen sierhek dat rond 1900 de koer afsloot, verplaatst naar de toegang bij de Stationsstraat. Het kasteel onderging een belangrijke verbouwing in 1885 door de toevoeging van twee hoektorens die de zijvleugels met het hoofdgebouw verbinden. Daardoor ging het er ook meer als een kasteel uitzien. Na een laatste grondige verbouwing en vergroting in 1905, verkreeg het zijn huidig neotraditioneel uitzicht. De S-vormige muurankers verwijzen uiteraard naar de naam van de bouwheer.
Ontstaan van het 'Klein Park'
Zoals in het Groot Park was aan het einde van de 18de eeuw ook hier de aanleg beperkt tot de onmiddellijke omgeving van het kasteel en voornamelijk utilitair bedoeld: een moestuin, een grote (min of meer trapezoïdale) en een kleine, langwerpige vijver en een boomgaard. Op de plaats van het huidige park, ten oosten van het kasteel, geeft de Ferrariskaart (1771-1775) akkers en hooilanden weer omgeven door houtkanten en bomenrijen. De oeverzones van de Molenbeek waren bebost. Een laantje verbond het kasteel met de dorpskerk, haaks op de noord-zuid gerichte laan die vlak naast het kasteel liep en de oude Tiensebaan verbond met de nieuwe steenweg Leuven-Tienen. Op een kadastraal 'plan géométrique' uit 1807 is het beeld van de Ferrariskaart nog intact, maar een kadasterkaart van 1810 toont het Klein Park in een nieuw kleedje, als een vroeg-landschappelijk park, een 'jardin à l'anglaise'. De landschappelijke heraanleg zal in het Groot Park pas in 1836-1837 worden geregistreerd, maar diverse tuinen en parken in de regio – de Biolley-T'Serclaes en Gellenberg te Lubbeek, het domein van Kwabeek te Vertrijk, het Vijverhof te Korbeek-Lo... – ondergaan al tijdens het eerste decennium van de 19de eeuw een vergelijkbare metamorfose. In de zone ten noorden en ten oosten van het kasteel verschijnt een embryonale vorm van een vroeg-landschappelijke, romantische tuin. Het trapepzoïdale vijvertje ten noorden van het kasteel is minstens verdubbeld in oppervlakte, heeft amoeboïde contouren gekregen en versmalt stroomopwaarts geleidelijk tot een kanaalvormige trechter die over pannen wordt door een brug, ongetwijfeld de boogbrug waarvan de bakstenen aanzetten nu nog te zien zijn.
De overstort van de vijver naar de Molenbeek krijgt een monumentaal karakter: een dubbele arduinen drempel geflankeerd door twee stèles met elk twee waterspuwende bronzen leeuwenkoppen, een medaillon met een sierlijk bas-reliëf van brons of terracotta en een boogvormige opening onderaan. Deze constructie is bewaard gebleven, weliswaar zonder de medaillons en zonder de leeuwenkoppen op de rechtse stèle. Achter de stèles gaan volumes schuil die recent met beton werden versterkt, zodat de oorspronkelijke vormen en materialen niet meer zichtbaar zijn, maar in de achteruitbouw van de linkse stèle is wel nog een rudimentair sluisje aanwezig. In de bocht van de oude Tiense weg, op ongeveer 50 meter ten zuiden van het kasteel, wordt op een kadasterkaart van 1810 een hoeve aangeduid die nog niet op het 'plan géométrique' van 1807 voorkomt. Dit zou erop kunnen wijzen dat, op het ogenblik dat het landschappelijk park werd aangelegd, de oorspronkelijke agrarische functie van het Hof ten Poel op de nieuwe hoeve (die al in 1840 gedeeltelijk wordt afgebroken en in 1864 volledig verdwijnt) werd overgedragen.
De zone ten westen van het kasteel bestond in 1810 nog altijd uit landbouwgronden, doorkruist door de twee voornoemde dreven. Tot ongeveer 200 meter ten oosten van het kasteel, een zone die vanaf 1830 op de kadasterkaarten als "Kasteel Blok" werd omschreven, strekte zich de "jardin V[eu]ve Van Bemmel" uit, waarschijnlijk moestuin of een combinatie 'nut en sier'. De plataan (Platanus x hispanica) bij het kasteel heeft een stamomtrek van 481 centimeter (gemeten op 150 cm hoogte) en behoort tot de vroeg-19de-eeuwse aanplanting, samen met enkele haagbeuken (Carpinus betulus), enkele gewone beuken (Fagus sylvatica) en de Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipiferum) tussen het kasteel en de vijver, die in 1894 reeds 240 centimeter omtrek had en die in 1988, toen hij gerooid werd, was aangegroeid tot circa 400 centimeter.
De tweede aanlegcampagne
Afgaande op de historische kadastergegevens, de stafkaart van 1864 en, vooral, de leeftijdsopbouw, de verspreidingspatronen en de samenstelling van het bomenbestand, kan een tweede fase in de ontwikkeling van het Klein Park worden omschreven. Die valt ongeveer samen met grootscheepse heraanleg van het Groot Park door Maximiliaan-Antoon de Spoelberch en werd uitgevoerd door zijn broer Felix-Xavier (1808-1868), die in 1830 als eigenaar wordt vermeld en rond 1860 alle percelen bezat tussen de steenweg Leuven-Tienen, de oude Tiense weg, de kerk van Lovenjoel, de huidige Stationsstraat (voorheen Keizerstraat) en de voormalige Larestraat, dus ook van het "Tuin Blok" ten noorden van de Molenbeek. De (nu op diverse plaatsen onderbroken maar op een luchtfoto uit 1990 nog duidelijk merkbare) rijen bruine beuken met een tussenruimte van 10 meter langs de oude Tiense weg (Kerselaarlaan) en de Molenbeek, hebben een leeftijd van 130 à 140 jaar en zijn ongetwijfeld een relict van een domeinafbakening uit die periode. Dit geldt ook voor de lange bakstenen muur met de (in 2001 verdwenen) tuinvaas langs de voormalige Larestraat, die de moestuin omsluit. Ten zuidoosten van het kasteel, vlakbij de oude Tiense weg (Kerselaarlaan), bevindt zich een met aarde, klimop en vlierstruiken bedekt, bakstenen tongewelf van 10 bij 3 meter en in het midden 1,40 meter hoog, met vier verluchtingsgaten in de noordelijke flank en een met arduin omlijste deuropening. Deze groentekelder, een uitzonderlijke constructie (met een aarden vloer) die we ook in het goed van Peten te Boutersem (Roosbeek) hebben aangetroffen, werd waarschijnijk ook door Felix-Xavier gebouwd. De uitbouw van het park gebeurde uitsluitend in het gedeelte ten oosten van het kasteel en het blijft inderdaad bij een 'klein park'. Dat geldt niet alleen voor de oppervlakte (11 hectare tegen 23 in Salve Mater), maar ook voor de schaal van de aanleg, de verscheidenheid van soorten en de esthetische kwaliteit. De bestellingen die de gebroeders de Spoelberch plaatsten bij de dorpssmid Van Schoonbeeck zijn tekenend voor verschillen in aanpak, ingesteldheid en, misschien ook, financiële draagdracht: spijkers en andere elementaire bestanddelen voor het 'Klein Park', volledig afgewerkt siersmeedwerk voor het 'Groot Park'.
De stafkaart van 1864 geeft een beeld van deze tweede aanlegfase, die gekenmerkt wordt door een ongeveer 200 meter lange zichtas. Aan de noordzijde wordt die begrensd door de vijver met de cascade en het stroomopwaarts versmallende 'kanaal' met de stenen brug. Aan de vorm van de vijver zoals hij wordt weergegeven op de Primitieve kadasterkaart werd sinds 1810 weinig veranderd, afgezien van de aanleg van een eilandje dat al op de kadasterkaart van 1830 voorkomt. De opgestuwde Molenbeek en de kanaalmonding gaan schuil onder hoogstammig groen. De oostelijke flank van de vista bestaat uit aaneengesloten bosplantsoen dat via een drievoudige lus ontsloten wordt. Het grootste gedeelte van het huidige bomenbestand rond het kasteel, de vijver en de vista werd aangeplant rond 1860: enkele platanen (Platanus x hispanica), witte paardekastanjes (Aesculus hippocastanum), Oostenrijkse dennen (Pinus nigra subspecies nigra), een groot aantal gewone beuken (Fagus sylvatica), zomereiken (Quercus robur), maar ook een moseik (Quercus cerris) met een stamomtrek van 411 centimeter (gemeten op 150 cm hoogte), een varenbeuk (Fagus sylvatica 'Laciniata', 337 centimeter) en – zoals in Salve Mater en ongeveer van het zelfde formaat – een mispelbladige wintereik (Quercus petraea 'Mespilifolia' 425 centimeter). In het oostelijke uiteinde van het bosplantsoen ligt een 3 meter hoog, met zomerlinden (Tilia platyphyllos) beplant heuveltje. Het gaat om een belvédère, die vroeger uitzicht bood op een vijver. Deze vijver komt alleen voor op de topografische kaart van 1908, maar de situering en de omvang ervan worden op het terrein nog aangegeven door een natte ruigte met riet, moerasspirea en moesdistel. Met het oog op de aanleg van deze vijver werd de Bruulbeek boogvormig in oostelijke richting omgelegd.
De laatste fase in de uitbouw van het park zet in wanneer Karel-Victor de Spoelberch in 1890 het park overneemt. Aan deze fase kan eveneens een generatie parkbomen verbonden worden: een zomereik met lijnvormig blad (Quercus robur 'Strypemonde'), een mammoetboom (Sequoiadendron giganteum), enkele Oostenrijkse dennen, een zuilvormige zomereik (Quercus robur 'Fastigiata'), een zomerlinde met ingesneden blad (Tilia platyphyllos 'Laciniata'), een Spaanse aak (Acer campestre), een in het begin van de jaren 1980 verdwenen treurhoningboom (Sophora japonica 'Pendula'), twee ginkgo's (Ginkgo biloba), een treurbeuk (Fagus sylvatica 'Pendula'), bonte Engelse iep (Ulmus procera 'Argenteovariegata') die nog steeds in de vorm van uitbundige wortelopslag aanwezig is. Nabij de noordelijke ingang van het park, bij het hek aan de Dreefstraat, staat één van de weinige oudere iepen (Ulmus glabra) die in de regio de diverse golven van iepenziekte overleefd hebben. De meest opmerkelijke toevoeging uit die periode is de beplanting van de huidige Dreefstraat die de Tiensesteenweg verbindt met het kasteel: een dubbele rij zwarte walnotelaars (Juglans nigra) met stamomtrekken tot 250 centimeter. De stafkaart van 1908, één jaar na het overlijden van Karel-Victor de Spoelberch, geeft het Klein Park weer in optima forma. De aanleg strekt zich uit tot in de oostelijke spie tussen de Tiensesteenweg en de Kerselaarlaan, ongeveer 200 meter ten oosten van het kasteel. Pas na het doorlopen van het pad langs de vijver en het 'kanaal' of vanop het belvédèreheuveltje krijgt de bezoeker een uitzicht op de oostelijke helft van het park, niet adembenemend maar toch aantrekkelijk: een niervormige vijver aan de voet van een open helling, omkaderd met hoogstammig groen (waaronder een treurbeuk). Eindpunt van het perspectief is een rij bruine beuken uit de 'Felix-periode', aangeplant op het hoogste punt van het domein, op de plaats waar waarschijnlijk ooit het Vrijthof heeft gestaan.
Het instituut 'Ave Regina'
In tegenstelling tot het Groot Park, betekent het einde van het de Spoelberch-tijdperk ook het einde van de dendrologische verrijking. De jongere aanplantingen bestaan uitsluitend uit zeer algemene soorten. Tekenend is ook dat de hierboven beschreven oostelijke helling vrij snel (zie stafkaart van 1930) beplant wordt met productiebos (momenteel Amerikaanse eik, Douglasspar, hemlock...). De bouw van het instituut werd oorspronkelijk overwogen in dat gedeelte van het domein, maar uiteindelijk werd gekozen voor de ruimte tussen het kasteel en de dorpskerk. Om het laag gelegen terrein bouwrijp te maken werden grote hoeveelheden bouwpuin aangevoerd. In het begin van de jaren 1950, na de voltooiing van het instituut en in een periode waarin de lokale verbindingswegen enthousiast verbreed en gebetonneerd worden, toont de Koninkijke Commissie voor Monumenten en Landschappen voor een tweede maal belangstelling voor de domeinen de Spoelberch te Lovenjoel (de eerste maal was honderd jaar vroeger, bij de verbouwing van de dorpskerk). Naar aanleiding van een ontwerp voor de heraanleg en de verbreding van de Statiestraat, "weg van groot verkeer nr. 56", stelt de Commissie in 1952, op aandringen van de Universiteit van Leuven, de 'rangschikking als landschap' voor van "één der mooiste beukencomplexen van het land", met name de 32 bruine beuken en 2 zomereiken die de westelijke begrenzing van het Klein Park markeren. De bezieler van het beschermingsvoorstel was de nog steeds actieve professor Victorien Antoine [zie het artikel over het Groot Park]. Het gaat om bomen die deel uitmaken van de reeds besproken afbakeningsaanplanting met bruine beuken die door Felix-Xavier de Spoelberch omstreeks het midden van de 19de eeuw werd uitgevoerd. Op 14 april 1955 werden "om redenen van hun esthetische waarde (de) 32 rode beuken wassende langs de Stationstraat te Lovenjoel" bij koninklijk besluit gerangschikt als landschap. Nagenoeg een halve eeuw later is deze rij via een bijna geruisloos eliminatieproces, waarbij de reuzenzwam (Meripilus giganteus) doorgaans een nieuw sterfgeval aankondigt, uitgedund tot dertien exemplaren.
Merkwaardige bomen (opnamen 26 en 30 augustus 1991, stamomtrek gemeten op 150 cm hoogte)
Bron: DENEEF R., 2004: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Bierbeek, Boutersem, Glabbeek en Oud-Heverlee, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Dewinter, Jos
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De laatste elf bomen van de rij bruine beuken die de westelijke begrenzing van het Klein Park markeerden, werden in 2005 gekapt.
Omvat
Dreef
Omvat
Kasteel Felixhof
Omvat
Schuur
Is gerelateerd aan
Medisch pedagogisch instituut Ave Regina
Is deel van
Klein Park
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Het Klein Park [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300774 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.