erfgoedobject

Paraboolduinen met eikenhakhout en konijnenwarande in het stuifzandcomplex op de heuvelrug tussen Lichtaart en Kasterlee

landschappelijk element
ID
300880
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300880

Juridische gevolgen

  • is deel van de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Hoge Mouw
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

1. Paraboolduinen in het stuifzandcomplex op de heuvelrug tussen Lichtaart en Kasterlee

Aansluitend bij de smalle heuvelrug tussen Kasterlee en Herentals op de rand van de Kleine Netevallei ligt een 67 ha groot stuifzandcomplex met een uitgesproken reliëf. Het meest uitgesproken zijn de paraboolduinen die zich hier op het einde van de (voorlopig) laatste ijstijd hebben gevormd. Zij vormen dominante landschappelijke elementen. Mogelijk heeft de akkerbouw hier en daar wel kleinere stuifzandvormen uitgewist.

Er kunnen drie reliëfvormen in het stuifzand worden onderscheiden:

  • paraboolduinen zoals de Hoge Mouw (hoogste punt 37,5m TAW) en de Zwarteberg (35m), maar er zijn er nog – ze dragen alleen geen naam, omdat ze minder prominent zijn;
  • een langgerekte stuifzandrug, de Kabouterberg (hoogste punt 34m);
  • een sterk geaccidenteerd stuifzandreliëf dat bestaat uit een ensemble van kleinere, onregelmatige koppen, ruggen en depressies, met hoogteverschillen tot maximaal enkele meter.
Ontstaan

De Hoge Mouw, de Zwarteberg en de Kabouterberg zijn grote, massieve structuren, honderden meter lang en met hoogteverschillen van meer dan 10m met de directe omgeving. De Hoge Mouw (de hoogste), de Zwarte berg en de Kabouterberg zijn sinds de 19de eeuw enkele meter lager geworden. Mogelijk redenen hiervoor zijn winderosie en betreding. Deze types stuifzandreliëf zijn ontstaan op het einde van de laatste ijstijd, in de jonge dryas, ongeveer 12.000 jaar geleden. In deze laatste koude periode lag de vallei van de Kleine Nete er droog en kaal bij. Daardoor kon er een massa zand opwaaien uit de vallei. Zo wil de klassieke theorie het toch. Bij de herkomst van het zand uit de vallei van de Kleine Nete is onder andere de bedenking te maken dat de paraboolduinen daar niet juist voor georiënteerd lijken te zijn. De jonge dryas-datering van de Kabouterberg betekent meteen dat hij niet kan beschouwd worden als een randwalduin, ondanks zijn kruin met eikenhakhout en zijn ligging pal op de grens met het oude akkerland van Kasterlee, zoals dat elders wel het geval is. Randwalduinen ontstonden (post-)middeleeuws op de rand van de akkers waar men het stuivende zand met houtkanten probeerde tegen te houden, vooraleer het over de akkers trok. Het eikenhakhout op de Hoge Mouw, De Zwarteberg en de Kabouterberg wijzen mogelijk wel op problemen met de beteugeling van zandverstuivingen in de (post-)middeleeuwse periode, maar de bulk van het volume stamt dus van het einde van de laatste ijstijd.

Wanneer het derde type -het sterk geaccidenteerd stuifzandreliëf met hoogteverschillen tot maximaal enkele meter- moet worden gedateerd, is nog onduidelijk. Wel is het zo dat archeologisch onderzoek en lopend OSL-onderzoek aantoont dat in het gebied meerdere middeleeuwse en post-middeleeuwse verstuivingsfases aanwezig zijn. OSL of optically stimulated luminescence is een techniek waarbij het stuifzand zelf gedateerd wordt. Ook de jonge arenosolen en de matig ontwikkelde podzolen, soms meerdere boven elkaar, wijzen op een herhaalde en vrij recente verstuivingsgeschiedenis. Het ontbreken van oude, goed ontwikkelde podzolen kan mogelijk mee te wijten aan het feit dat ze opgeruimd zijn door zandverstuivingen.

De zandverstuivingen uit de jonge dryas zijn louter klimatologisch bepaald, voor de (post-)middeleeuwse zandverstuivingen ligt de oorzaak grotendeels of uitsluitend bij de mens. Door overbegrazing, overbeplagging en overbetreding raakte de ecologische draagkracht van de op zich al redelijk fragiele gebieden overschreden, met zandverstuivingen tot gevolg. Uit archiefonderzoek is gebleken dat hier zeker sinds de late-middeleeuwen (en wellicht vroeger) uitgestrekte heidegebieden lagen. Door overmatig gebruik kunnen zij tot opeenvolgende zandverstuivingen aanleiding hebben gegeven.

Bebossing en open plekken

Sinds de bebossing van het gebied in de 19de-20ste eeuw zijn de zandverstuivingen stil gevallen. Tegelijk neemt de vrij dichte naaldhoutbebossing het zicht op de reliëfvormen in het stuifzandgebied weg. Waar de voeling met de oorsprong van het gebied wel duidelijk aanwezig is, zijn de her en der verspreid liggende, open plekken. Op deze open plekken groeit weinig vegetatie of is een ontwikkeling naar heidevegetatie volop aan de gang. Terwijl op andere locaties de bodem is begroeid of bedekt met allerhande strooisel, ligt het licht gekleurde zand hier bloot aan de oppervlakte. Het herinnert duidelijk aan de oorsprong van het gebied als stuifzandcomplex. Op het moment van inventarisatie bestaan zeven open plekken op de heuvelrug: 2 op de Kabouterberg; 1 aan de voet van de Zwarteberg, 1 op de Hoge Mouw, 1 op een naamloze duintop in het stuifzandgebied, 1 op de Venusberg en 1 nieuw gecreëerde open plek in een vroeger met naaldhout bebost perceel tussen de Hoge Mouw en de Venusberg. Op deze plek werden de bomen gekapt, geplagd en met heidemaaisel bestrooid. De heidevegetatie krijgt hier opnieuw een kans. De totale oppervlakte open plekken bedraagt 2,5 ha.

Toponiemen

Het toponiem Hoge Mouw is al eeuwenlang in gebruik. De oudste ons bekende, schriftelijke vermelding dateert van 1443 en is sindsdien onveranderd gebleven. De benaming zou van ‘molde’ of mul zand op een hoogte zijn afgeleid. Veel recenter zijn de toponiemen Zwarteberg en Kabouterberg. De ‘Kabouterberg’ is een creatie van de laatste decennia om toeristische redenen. Oudere benamingen zijn de Hoge Berg of Eikenrijs (1443), wellicht een verwijzing naar de laatmiddeleeuwse konijnenwarande op deze stuifzandrug. Eigenaardig genoeg heette de Zwarteberg voorheen de ... Wittenberg of Winterberg (1443), mogelijk een verwijzing naar de lichte kleur van het zand.

Alle paraboolduinen samen behoorden tot het einde van de 18de eeuw tot het domein van de hertog van Brabant. Het gebied kreeg de naam ‘bos van Gestele’, ook al overwoog sinds de late middeleeuwen de heide als vegetatie. Lokaal was 'Koningsbos' of 'Majesteitsbos' gebruikelijk.

2. Eikenhakhout op duintoppen

Boven op enkele paraboolduinen in het stuifzandcomplex op de heuvelrug van Lichtaart en Kasterlee komen relicten van oud hakhoutbeheer voor. Grillig tegen de horizon steken de vormen van het wijd uitlopende eikenhakhout af. Eikenhakhout komt vooral op de toppen van de Zwarteberg en het meest uitgesproken op de Kabouterberg (Hoge Berg, tot in 19de eeuw Eikenrijs genoemd) voor. Daar zijn de uitlopers uit de stoven het grootst en vallen ze het breedst uiteen. De ouderdom van het hakhout is niet bekend. Maar de omvang en de historiek van het gebied doen vermoeden dat die het best van voor de jaren 1800 zouden kunnen dateren en dat het restanten zijn van het ‘bos van Gestele’, een domein van de hertog van Brabant bij Kasterlee. Uit de hertogelijke domeinrekeningen blijkt dat dit bos als hakhout werd beheerd, met een omlooptijd die in de 15de eeuw van 20 jaar over 10 tot 7 jaar werd herleid. Op een 17de-eeuwse getekende kaart is goed te zien hoe over het hele gebied verspreide hakhoutstruiken of struwelen staan, die qua vorm duidelijk van opgaande bomen verschillen.

Naar de precieze oorsprong van het eikenhakhout blijft het gissen. Nog meer fenomenen kunnen er een verklaring aan geven. Een andere piste over de oorsprong van het eikenhakhout is dat de uitlopers relicten zijn van de afbakening van de laat-middeleeuwse konijnenwarande op de Kabouterberg en de Zwarteberg. Op de Kabouterberg (vroeger Eikenrijs genoemd) volgt het eikenhakhout op de hoogste rand van de duinrug precies de afbakening van de warande, zoals die ook op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) is ingetekend.

In vele gevallen wordt het bestaan van eikenhakhout op landduinen als bestrijdingsmiddel tegen zandverstuivingen gezien. Niet toevallig liggen de Kabouterberg en de Zwarteberg van alle landduinen op de heuvelrug het dichtst bij de dorpskern van Kasterlee. Van de regio is het bekend dat tot in de 17de eeuw opeenvolgende zandverstuivingen voorkwamen.

3. Kabouterberg, landduin en laatmiddeleeuwse konijnenwarande

Ten zuiden van het centrum van Kasterlee rijst langs de N19 een hoge, zandige opduiking op. Het is de Kabouterberg, een langgerekte stuifzandrug, die vroeger beter bekend stond als de Hoge Berg of het Eikenrijs (1443). De hoogteverschillen zijn er heel uitgesproken: van ruim 34m TAW op de top tot 24m TAW aan de voet over een afstand van 55m langs het noord-zuid georënteerde pad op de zuidelijke flank. De rug maakt deel uit van een 126 ha grote landduin en stuifzandcomplex, ontstaan op het einde van de voorlopig laatste ijstijd, in de jonge dryas (ongeveer 12000 jaar geleden). De Kabouterberg is dus in die tijd als massief volume ontstaan, door opwaaiend zand uit de vallei dat zich op die plaats tot een langgerekte stuifzandrug ophoopte. De konijnenwarande is van een veel jongere periode. Zijn oorsprong gaat tot de 12de-13de eeuw n.C. terug.

De eerst bekend schriftelijke vermelding van het bestaan van deze warande dateert van 1412, maar in oorsprong is de warande wellicht twee tot drie eeuwen ouder. In de warande bij Kasterlee werd op konijnen gejaagd en laat dat nu een dier zijn dat pas in de late middeleeuwen in onze contreien is geïntroduceerd. Vanuit Zuid-Spanje en Frankrijk bracht de mens het wellicht in de 12de-13de eeuw naar Noord-Europa, waar het in welbepaalde gebieden, warande genoemd, als jachtwild werd uitgezet (De Rijk 1988). Omdat konijnen in deze introductiefase nog weinig voorkwamen, deed men er alles aan om ze binnen de grenzen van de warandes te houden en de roofdieren die gerust wel eens een konijn durfden te verschalken buiten te houden. Daarom waren deze warandes meestal afgesloten met bijvoorbeeld een wal en een met doornen vervlochten houtkant. In deze afgesloten ruimtes werden de konijnen bovendien bijgevoederd om ze in hun voortbestaan te verzekeren.

Vooral zandige gebieden waren populair, zoals blijkt uit de verspreiding van konijnenwarandes in de ruime regio (De Rijk 1988). In de onmiddellijke omgeving van Kasterlee bestonden nog drie gelijkaardige types: de konijnenwarande van Hulsene bij Herentals, die van de voogdij van Mol en van Geel-Balen-Dessel (ARA, Rekenkamer, 5179). Het kasteel van Turnhout was tot de 14de eeuw een geliefde uitvalsbasis voor jachtpartijen door de hertog van Brabant en dat maakte de omgeving ook geschikt voor de inplanting van vorstelijke warandes. In de late middeleeuwen resideerde het hof steeds vaker in Brussel en werd het jachtrecht in de omgeving van Turnhout minder uitgeoefend door de vorst.

Jagen op een nieuwe en nog vrij onbekende diersoort moet in het begin een hippe bezigheid zijn geweest, maar naarmate het konijn ook buiten de warandes verspreid raakte, verloor het wellicht een deel van zijn aantrekkingskracht (Van Dam 2000). Begin 15de eeuw gaf de vorst zijn waranderecht in leen aan vertrouwelingen en nog later verpachtte hij het aan wie er maar voor wilde betalen (Verkooren 1988, dl. 4 nr. 9624; ARA, Rekenkamer, 4954 e.v.). Werden aanvankelijk nog vanuit Kasterlee konijnen aan het Brusselse hof geleverd, dan viel ook dat helemaal weg na het begin van de 15de eeuw. Aan de status van de konijnenjacht kwam snel verandering, zeker nadat het konijn zich ruimer verspreidde en bij de vrije jacht op het klein wild werd ingedeeld (Smit 1911, 46). Jagen op konijnen was al lang niet meer exclusief. Met de handel in konijnenbont won de jacht aan commercieel belang (Van den Bremt 2010), voorwaar een weinig edele bedoening in de tijdsgeest van toen. De konijnenwarande bij Kasterlee bleef tot op het einde van de 18de eeuw bestaan, maar stelde in het geheel van de vorstelijke domeinen eigenlijk niets meer voor.

De officiële benaming van de konijnenwarande was de ‘warande van Ghestele’ bij Kasterlee. De afbakening omvatte de Kabouterberg en hoogstwaarschijnlijk ook (een deel van) de Zwarteberg. De vermoedelijke oppervlakte bedraagt bijna 2ha.

Vroegere benaming van de Kabouterberg: Hoge Berg, Eikenrijs (1443).

  • Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer (I 002), nr. 5179, 4954, 4968, 4983, 5007, 5009, 5082 e.a.: domeinrekeningen Herentals
  • Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaarten en plattegronden in handschrift. Reeks 1 (I 003), nr. 54: kaart met konijnen en holen op de flanken van de Kabouterberg en de Zwarteberg
  • Algemeen Rijksarchief Brussel, Rekenkamer (I 008) nr. 45565-45568, 45572, 45574, 45576-45577 (Cijnsboeken van Kasterlee)
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Algemeen Rijksarchief Brussel, Kaarten en plattegronden in handschrift. Reeks 1 (I 003), nr. 54.
  • DE KOK H. 1980: Lichtaart, Gemeenten van België: 1. Vlaanderen, Brussel, 576-577.
  • DE RIJK J.H. 1988: Geschiedenis van het konijn Oryctolagus Cuniculus in Nederland, Lutra 31/2, 101-131.
  • SMIT J.P.W. 1911: Het Brabantsche jachtrecht vóór de regering van Karel den Stouten, ’s Hertogenbosch.
  • VAN DAM P. 2000: De rol van de warande. Geschiedenis van de inburgering van het konijn, Jaarboek voor ecologische geschiedenis 3, Gent, 59-84.
  • VAN DEN BREMT P. & DE MEIRSMAN R. 2010: De Stroopers in het vizier!, M&L 29/4, 21-63.
  • VAN GORP J. s.d. [1946]: Kasterlee: geschiedenis, toerisme, folklore, legende. Historische verhalen, Kasterlee, 20.
  • VERKOOREN A. 1988: Inventaire des chartes et cartulaires des Duchés de Brabant et de Limbourg et des Pays d`Outre-Meuse. IIIe partie: Chartes originales et vidimées (tôme IV) (1415-1427), Brussel.
  • Digitale bodemkaart van het Vlaams Gewest, Albon Dienst Land en Bodembescherming, opgemaakt in 2014, schaal op 1:20.000, raadpleegbaar via de Databank Ondergrond Vlaanderen, Bodemverkenner, www.dov.vlaanderen.be
  • Mondelinge mededeling over de datering van de zandverstuivingen met behulp van de OSL of optically stimulated luminescence techniek, Dimitri Vandenberghe, UGent, vakgroep Geologie en Bodemkunde.

Auteurs: Verboven, Hilde; Bastiaens, Jan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Heuvelrug tussen Lichtaart en Kasterlee


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Paraboolduinen met eikenhakhout en konijnenwarande in het stuifzandcomplex op de heuvelrug tussen Lichtaart en Kasterlee [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300880 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.