omvat de aanduiding als beschermd monument Belgische militaire begraafplaats Halen
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Hoeve en poortgebouw abdij Mariëndal
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Hoeve en poortgebouw abdij Mariëndal met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Rotemse molen en omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Rotemse molen met molenhuis en aanhorigheden
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Laathof
Deze bescherming was geldig van tot
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Laathof en omgeving
Deze bescherming was geldig van tot
Het slagveld van Halen is gelegen op de overgang tussen het reliëfrijke Hageland en de depressie van het Halensbroek waar de Velpe, Gete, Herk en Demer samenvloeien. Het landschap is er zacht glooiend door de aanwezigheid van heuvels en ingesneden beekvalleien. De Mettenberg die mee bepalend is geweest voor de ligging van dit slagveld bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, is één van de uitlopers van de keten van restheuvels – ook getuigenheuvels genoemd- in het noordoosten van Vlaams-Brabant tot in Limburg. Kenmerkend voor deze rug is zijn zuidwest-noordoost georiënteerde structuur. Hij dankt zijn ontstaan aan een ZW-NO lopende geul, die ruwweg 10 miljoen jaar geleden door de opkomende Diestiaanzee met glauconiethoudende zanden raakte opgevuld. Een ijzerzandsteenkap beschermde de zandlaag tegen erosie door afspoelend regenwater. Wat ooit een geul was, kwam daardoor in reliëf te staan (Borremans 2015; Dusar e.a. 2014).
Geografisch behoort Halen tot vochtig Haspengouw, qua bodemsamenstelling tot de zandleemstreek. Afhankelijk van de ligging en onderliggende geologische lagen zijn deze bodems droog op de hogere gronden of juist vochtig en nat in de valleien. Een groot deel van de slag bij Halen speelde zich af in en rond de vallei van de IJzerenbeek, van grosso modo de Ketelbeek in het noorden tot de Velpe in het zuiden. Al deze beeklopen behoren tot het stroombekken van de Demer. De 19de-eeuwse Asbron bij de IJzerwinningshoeve is in de loop van de 19de-20ste eeuw in onbruik geraakt. Het hoogteverschil tussen de Mettenberg en de IJzerenbeekvallei nabij de IJzerenwinninghoeve is ca. 30m over een afstand van ca. 500m. Bij de slag om Halen werden de kenmerken van het landschap benut: de hoogteposities, de nabijheid van een brede riviervallei die door het vijandelijke leger eerst moest worden overschreden, holle wegen die beschutting boden, een hoeve waarin troepen zich verschansten..., ze speelden allemaal een rol bij de slag om Halen, die later als de slag der Zilveren Helmen de Belgische militaire geschiedenis zou ingaan.
De slag bij Halen van 12 augustus 1914 vond heel in het begin van de oorlog plaats, amper acht dagen na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in België. Het militaire conflict nam toen nog de vorm van een bewegingsoorlog aan. Pas in een latere fase, vanaf november 1914, kwam de oorlog volledig tot stilstand in de loopgraven van de Westhoek. Nadat de Duitse keizer België voor een ultimatum op een vrije doortocht had gesteld en prompt een weigering terugkreeg, overschreden zijn troepen op 4 augustus 1014 de grens met België (Vandeweyer 2004). Van in den beginne was het Belgisch Leger, dat in alle opzichten een maatje te klein was tegenover die massale Duitse troepenmacht, op verdedigen aangewezen. Tijdens de verdediging zetten de Belgische legerleiding in op vier punten of linies: de Luikse fortengordel, de Getelinie, de forten rond Namen en Antwerpen (Verboven 2014). Het dichtst bij de Duitse grens lag de onneembaar gewaande fortengordel rond Luik. Terwijl Duitse troepen de stad al op 7 augustus binnen marcheerden, ging de belegering van de forten nog ruim een week verder. Dat belette het keizerlijke leger niet om ondertussen al verder te trekken. Via een bres in de fortenlinie ging de doortocht verder in de richting van Brussel.
De Belgische staf had het veldleger rond de Getelinie bij Diest-Tienen-Jodoigne opgesteld, als buffer tussen de fortengordels van Luik, Namen en Antwerpen (Tasnier & Van Overstraeten 1923). Eerder had een Belgisch officier opgemerkt dat dit gebied bij de Gete vanuit militair opzicht interessante verdedigingsmogelijkheden bood (Donvil 2012). Het leger kon er zich opstellen achter een noord-zuid lopende waterlinie, de Gete, die bij de rivierovergangen aan een brug puntsgewijs kon worden verdedigd. Bruggen waren belangrijk voor infanterietroepen omdat het leger zich over de weg bewoog. In het noorden was het gebied gebufferd door de Demer. De westelijke oever waarop het Belgische veldleger stelling zou nemen, lag hoger dan de oostelijke kant langs waar de Duitse troepen naderden. Dat gaf een voordeel aan de artillerie, zowel naar bereik als naar observatievermogen.
Kenmerkend voor de oorlogsvoering in die dagen was de opstelling van infanterietroepen op een vaste positie, terwijl daarrond de cavalerie vrij bewoog. Troepen te paard hadden een grotere actieradius en beweeglijkheid en verkenden het gebied rond het leger te velde. Kleine hindernissen als gevechtspatrouilles ruimden ze meteen op. Hoewel het Duitse leger al wel –zij het beperkt- vliegtuigen inzetten voor de verkenning van de streek, waren de legerstaven voor hun informatiegaring veelal op verkenners te land aangewezen (Von Kluck 1920). Waar bevond het vijandelijke leger zich, hoe groot was het, welke marsrichting volgde het en aan welke snelheid? Bij de Duitse troepen snelde een voorhoede van ruiters aan de oprukkende infanteriecolonnes vooruit. Vroeg of laat kwamen de vooruitgeschoven cavalerietroepen met elkaar in botsing, nog vooraleer de twee reguliere veldlegers met elkaar slaags geraakten. Het is in deze context dat de slag bij Halen moet worden bekeken. Halen was één van de plaatsen waar Duitse cavaleristen op de meest noordelijke post aan de Getelinie botsten. Een eerste keer was dat al gebeurd op 10 augustus bij Orsmaal-Gussenhoven. Daar hadden Duitse troepen uitgerust met mitrailleurs snel komaf gemaakt met een Belgische voorpost bij de Kleine Gete. Een tweede keer zou minder gunstig voor hen aflopen. Dat werd Halen op 12 augustus 1914. Daar boekte het Belgische Leger zijn eerste en eigenlijk ook enige succesje.
Het Duitse leger volgde voor de doortocht door België een oost-west georiënteerde route, gericht op het zuidelijke en centraal België (Von Kluck 1920, kaart als bijlage). Tijdens de eerste maanden was het niet geïnteresseerd in de verovering van het noordelijke deel, omdat het zo snel mogelijk in Parijs wilde staan, met de bedoeling daar de Franse troepen vanuit het noorden te overvleugelen en ze vervolgens in de rug aan te vallen. Dat was zo voorzien in het von Schlieffenplan. De bezetting van heel België zou tijdverlies zijn en de aandacht van het echte doel afleiden. De grens van de doortocht lag ten zuiden van de Demer. Alleen de cavalerie waaierde tijdens haar verkenningstochten naar het noorden uit. Op hun verkenningstochten merkten ze grote concentraties Belgische ruiterij bij Diest en Tienen op. Mocht het Belgische veldleger zich daarachter bevinden, dan wou de Duitse legerleiding de kans niet laten liggen komaf te maken met het Belgische leger. Maar daarvoor waren nog meer verkenningen nodig. Op 10 augustus stuurden Duitse generaals een cavaleriegroep naar Tienen. Nog meer verkenningstochten zouden zich vanuit Hasselt op de regio richten, vooral in de richting van Diest, omdat daar een geringere verdediging werd vermoed. Tijdens één van die tochten kwam het op 12 augustus 1914 in Halen tot een confrontatie tussen de Duitse cavalerie en Belgische troepen. Een dag eerder was er al een eerste kleinschalige botsing in Halen geweest, waarbij enkele doden vielen. De dag erop stuurde de Duitse cavaleriegeneraal Von der Marwitz op een grotere confrontatie aan. Het doel was Diest, maar daarvoor moesten de ruiters eerst via Halen over de Getebrug.
Op die plek kwam het op 12 augustus tot een eerste confrontatie. Ongeveer 200 Belgen installeerden hun verdediging in de omgeving van de brug, maar beschietingen door de Duitse artillerie maakten hun positie in het dorp onhoudbaar (Donvil 2012, p. 79-80). Omdat de dynamitering van de Getebrug mislukte, konden Duitsers Halen gemakkelijk innemen. Aangewezen op verdedigen, trokken de Belgische troepen (wielrijders-carabiniers) zich aan de westelijke rand van Halen terug, afgeboord door de spoorwegberm waar ze mitrailleurs installeerden. Intussen beschoot de Belgische artillerie vanaf de Mettenberg het centrum, wat de aanwezige Duitse troepen tot een uitval in de richting van de spoorwegberm dreef. Een tweede keer trokken de cyclisten zich terug, in de richting van de IJzerwinningshoeve, waar de hoofdmacht van de Belgische troepen zich bevond. Net nadat ze de holle weg van de Betserbaan (cfr. monument van de zwarte duivels hadden overgestoken, voerde de Duitse cavalerie een charge uit, waardoor de wielrijders klem kwamen te zitten tussen de Belgische verdediging in de IJzerwinningshoeve en de aanstormende Duitse cavaleristen. De cyclisten vielen letterlijk tussen twee vuren en leden heel wat verliezen.
Aangemoedigd door de relatief gemakkelijke inname van de Getebrug en de spoorwegberm in Halen, besloot de Duitse ruiterij over te gaan tot cavaleriecharges oude stijl in de open velden ten westen van Halen (Donvil 2012). Te paard en met getrokken sabel liepen ze storm op de Belgische posities in niet minder dan acht opeenvolgende charges, verspreid over de ruimte tussen grosso modo de Kanonierstraat en de Liniestraat (Tasnier & Van Overstraeten, 1923, 88). Hun opdracht was de Belgische tegenstand te velde en de artillerie op de heuvels uitschakelen. De Belgische troepen hadden stellingen ingenomen tussen de IJzerenbeek en de Velpe, langs de IJzerwinningstraat, de Gidsenstraat, Liniestraat (Verhelst 1997, 268-286). Telkens reden de Duitse cavaleristen zich te pletter op mitrailleursnesten of werden ze door de Belgische artillerie beschoten. Hun gebrekkige terreinkennis en vooral de onverwacht diepe holle wegen bleken voor ruiters te paard moeilijk te nemen hindernissen. De Duitse koplopers moesten bij holle weg van de Betserbaan vertragen om de diepe weg over te steken. Dat haalde niet alleen de snelheid uit de charge, ruiters struikelden ook over elkaar en vanaf de hoger gelegen berm namen Belgische karabiniers-wielrijders de ruiters onder vuur. Eens voorbij deze hindernis bloedden de verschillende opeenvolgende stormlopen bij de IJzerwinningshoeve dood.
Na een gevechtspauze in de late namiddag arriveerden verse Belgische troepen vanuit Sint-Margriete-Houtem. De strijd veranderde van karakter, want de Duitse troepen hadden besloten voortaan te voet aan te vallen. En bovendien richtten de operaties zich meer naar het zuiden, op Velpen en op de IJzerwinningshoeve, die aan de Duitse troepen verloren ging. ’s Avonds ontbrandden nieuwe hevige gevechten, die ook onder de Belgen vele slachtoffers maakten. De IJzerwinningshoeve werd heroverd, maar de Duitse eenheden hielden bij Velpen goed stand (Donvil 2012). Cavaleriecharges werden niet meer uitgevoerd en de Duitse troepen hadden rond Velpen artillerie en mitrailleurs aangevoerd. Tot het avondschemer hielden de troepen stand, maar dan vielen de gevechten stil. De Duitse hoofdgroep trok terug naar Herk-de-Stad, de Belgische naar Loksbergen. Een Duitse doorbraak was (tijdelijk) afgeweerd.
De opeenvolgende aanvalsgolven had aan beide zijden slachtoffers gemaakt. De dodentol werd op 300 geschat, waarvan 160 Belgische manschappen (Donvil 2012). Maar er werden ook een 200-tal Duitse cavaleristen en loslopende paarden gevangen genomen. De daaropvolgende dag begon men met het begraven van de gesneuvelden en de 400 paardenkadavers. Het achtergebleven legermateriaal werd als souvenir of trofee door militairen en plattelandsbevolking buitgemaakt, waaronder de met een kap bedekte zilverkleurige Duitse pinhelmen, waaraan de slag zijn naam zou verlenen. Het inspireerde de Loksbergse priester August Cuppens op 14 november 1914 tot een gelegenheidsgedicht dat de Belgische overwinning, naar analogie met de middeleeuwse Guldensporenslag, tot de slag der Zilveren Helmen omdoopte. “En’k sprak: wij hadden reeds de Slag der Gulden Sporen, doch ook van dezen kamp zal de eeuw na de eeuwe hooren. Voortaan, door alle tijden, zal tot België’s Roem, met hoog geschal, de mare van “den Slag” weêrhelmen “der zilv’ren Helmen” (Verhelst 1997, 280-283). De “zilveren helmen” verwijzen naar de gevechtsuitrusting van de ruiterij –lansen, sabels, stalen helmen, sporen...- die na 12 augustus massaal op het slagveld te vinden waren en als souvenirs werden meegenomen. Een mythe was geboren.
De betekenis van de slag bij Halen ligt niet bij het zegerijke militaire verhaal over de gebeurtenissen. Daarvoor was het impact op de oorlogsvoering te gering en was de slag slechts een klein, anekdotisch succesje dat niet in verhouding stond tot de reeks opdoffers die het Belgische leger sinds het uitbreken van de oorlog te incasseren kreeg. Het bracht al helemaal geen einde of zelfs maar een kleine vertraging van de Duitse opmars doorheen België. De historisch juiste toedracht van het verhaal schuilt in het feit dat de slag het einde van de traditionele rol van de cavalerie illustreert. Lijf aan lijf gevechten met paarden, lansen en sabels bleken niet meer te werken in een tijd waarin automatische gevechtswapens, zoals mitrailleurs, hun intrede op het slagveld hadden gedaan. Enkele machinegeweren waren al voldoende om aanstormende ruiters bij bosjes van op afstand neer te maaien. Bij stormlopen waren zij een gemakkelijk doelwit. Cavaleriecharges oude stijl kwamen na Halen niet meer voor. De rol van de cavalerie in het leger veranderde nadien grondig.
Het slagveld van Halen wordt uiteraard het meest met de Eerste Wereldoorlog geassocieerd. Maar het draagt ook erfgoedwaarden uit vroegere periodes met zich mee.
De streek rond Halen is vermoedelijk al vroeg bewoond. Een grote ijzertijd-nederzetting in Donk (tussen Halen en Herk-de-Stad) en de aanwezigheid van een Merovingisch grafveld in Linkhout wijzen in die richting (Van Impe 1978, 1979, 1980, 1981, 1982). In het gebied werden tot nog toe weinig archeologische vondsten of vaststellingen gedaan. Enkel op de Mettenberg werd lithisch materiaal als losse vondst, met o.a. een bladvormige pijlpunt, geregistreerd. Enkele andere percelen zijn archeologisch onderzocht, maar die leverden geen vondsten op (Borgers 2009). Uit archeologische prospecties in het Hageland is gebleken dat de toppen en de flanken van de heuvelruggen van ijzerzandsteen vindplaatsen van ijzertijdmetallurgie zijn. Bij uitbreiding veronderstellen we dat ook de Mettenberg en Bokkenberg potentiële vindplaatsen van ijzerbewerking uit de IJzertijd zijn (Claesen 2007).
De plaatsnamen Halen en Velpen komen zeker al van in de 8ste eeuw voor (Verhelst 1993, 24). In 741 droeg de graaf van Haspengouw de vroegmiddeleeuwse landbouwuitbatingen (villae) Halen en Velpen over aan de abdij van Sint-Truiden, die lange tijd één van de machthebbers in het gebied moet zijn geweest. Binnen de contouren van de villa Halen ontwikkelde na de 8ste eeuw een parochie, die in de 11de eeuw haar zetel naar de kerk van Donk verplaatste (Verhelst 1993, 27-29). Bij de vorming van het hertogdom Brabant rees een geschil over de voogdij van Halen en omgeving, dat de hertog van Brabant in zijn voordeel beslechtte. In 1189 kwam de domeingroep Halen in bezit van de hertog van Brabant (Verhelst 1993, 90-91). De band tussen Halen en het hertogdom bekrachtigde hij in 1206 met de schenking van stadsrechten aan Halen. Ook economisch kwam Halen tot bloei, in het bijzonder in de late middeleeuwen onder invloed van de wissel- en lakenhandel. Naast Halen ontwikkelden zich ook nog andere kleine kernen, zoals Velpen -oudste vermelding in 741-; Rotem dat waarschijnlijk een secundaire nederzetting was ontstaan uit de primaire woonkern Velpen rond midden 9de eeuw; Bloemendaal (1308) waar zich een met water omwalde hoeve bevond (Verhelst 1993, 46, 54).
Begin 13de eeuw vestigde een vrouwenabdij zich in de omgeving van Halen. De precieze datering, de eerste locatie en de initiatiefnemer blijven onduidelijk, maar zeker is dat Mariënrode al vόόr 1239 bestond, het jaartal waarin de abdij voor het eerst in een pauselijke bul wordt vernoemd. De stichting van Mariënrode in Rotem bij Halen past volledig binnen het West-Europese tijdsbeeld van 12de-13de eeuw (Bellen 2007). Die periode kende een religieuze herleving onder invloed van verschillende hervormingsbewegingen. Zowat overal verkozen mannen en vrouwen een leven in groep te leiden volgens de idealen van soberheid, arbeid en gebed. Daardoor ontstonden nieuwe religieuze gemeenschappen, die zich aansloten bij een bestaande orde, een nieuwe orde creëerden of na korte tijd weer verdwenen. De vrouwelijke kloostergemeenschap van Mariënrode sloot bij regel van de orde van Cîteaux aan en ontwikkelde tot een duurzame leefgemeenschap.
Essentieel voor het voortbestaan van een abdij was landbezit. Het vormde de economische basis voor het overleven van de gemeenschap. In de 13de-14de eeuw groeiden de bezittingen van Mariënrode snel aan (tot 184 à 196 ha). Het kloosterdomein lag grotendeels in Halen en aangrenzende dorpen Kortenaken, Geetbets, Budingen, Donk, omgeving Kumtich (Hoksem en Oorbeek). Droeg het klooster bij tot de eerste ontginning en occupatie van haar omgeving? Dat is weinig waarschijnlijk. Daarvoor kwam de vestiging vrij laat: vijf eeuwen nadat in het nabijgelegen Velpen al sprake was van het bestaan van een landbouwuitbating (Verhelst 1993). Verhelst brengt de vestiging van de cisterciënzerinnenabdij in verband met de nog jonge stedelijke vrijheid Halen. De toenmalige hertog van Brabant voerde een impulsbeleid dat bijdroeg aan de verbetering van de economische leefbaarheid van nieuwe vrijheden. In dat plaatje paste de stichting van een abdij.
Opvallend is dat in de omgeving van Mariënrode nog vele gemene gronden bestonden. Zo blijkt althans uit een 17de-eeuwse kaart die een unieke inkijk op de toenmalige situatie biedt. Buiten een kerngebied rondom Mariënrode lagen o.a. de vroente de Sept (cfr. de huidige Zepstraat), de vroente van Loksbergen (ten westen van de IJzerwinningshoeve), sire Hendrick duinen (ten zuidoosten van Bloemendaal), de Blesbleekse heide (Kortenaken) die de abdij al sinds 1269 in haar bezit had. Nog een andere 17de-eeuwse kaart bestempelt de Sittaert als de gemeynte of gemene grond van Halen (S.n. 2012). Een vroente bestond uit gemeenschappelijk beheerde gronden van een lokale (dorps)gemeenschap, die ze vaak liet begrazen en er ook andere gebruiksrechten op liet gelden. Opvallend is dat ruim een eeuw later de terreinen van die voormalige vroentes en heides voor een groot deel waren bebost, zoals blijkt uit de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778). Het gebied zelf bleef vrij open met beemden in de beekvalleitjes en daartussen akkers.
Feit is dat Mariënrode tussen de 13de-18de eeuw heel wat gronden in het gebied had, die ze voor landbouw gebruikte. De abdijgebouwen zelf lagen in de Velpevallei op korte afstand van de Rotemse molen die ook tot het abdijbezit mocht worden gerekend. Voor de aandrijving van de Rotemse watermolen was op 700m ten zuidwesten ervan een vertakking van de Velpe aangelegd, waardoor de Velpe daar opsplitste in een natuurlijke beekloop en een gegraven molenarm (kabinetskaart de Ferraris). Midden 19de eeuw was de natuurlijke loop nog zichtbaar in de perceelgrenzen, maar nadien vervaagde die. Een klein fragment van de vertakking is nu enkel nog zichtbaar ten oosten van de Gidsenstraat. Ook de vijvers die bij de abdij hoorden –twee langs de Rotemstraat en drie ten westen van de Struikstraat in de voormalige Hooibossen- zijn intussen gedempt. De drie vijvers ten westen van de Stuikstraat die op de hoger gelegen rand van de Velpevallei lagen, waren via een afwateringsgracht met de twee vijvers langs de Rotemstraat verbonden. Terwijl de afwateringsgracht wel nog bestaat, zijn de drie vijvers enkel nog als drassige laagte onder bos in het huidige landschap zichtbaar. Andere elementen van de watervoorziening op de voormalige abdijsite, zoals de vertakkingen van de Velpe stroomopwaarts en stroomafwaarts van de kloostergebouwen zijn eveneens vervaagd. Van de volledige watervoorziening op de abdijsite zijn dus met uitzondering van de molen, een korte vertakking van de molenarm en de afwateringsgracht van het vijvercomplex, geen bestanddelen bewaard gebleven.
Een ingrijpende verandering was de opheffing en de verkoop van Mariënrode in 1797, die het grootste deel van de kloostersite deed verdwijnen (kerk, poortgebouw, kapittelzaal, refter, ziekenhuis, stallen, schuur, brouwerij). Enkel de hoeve bleef staan. Tot op heden zijn de funderingen van de vroegere abdijsite nog goed zichtbaar in het weiland tussen de abdijhoeve en de Velpe. Ten noorden van de Velpe, tussen de Liniestraat en de Velpenstraat, kan de bodem ook nog de resten bevatten van bebouwing van de vroegere heerlijkheid Velpen, het ‘herenhuis van Velperen’ en het ‘paenhuis’.
Halen heeft zijn karakter van landbouwdorp behouden. Het patroon van beemden in de beekvalleien van de Velpe, de IJzerenbeek en de Ketelbeek met daartussen akkers bleef de hele 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw overeind. Teelten zoals granen, zaden, maïs, komen veelvuldig voor op deze vruchtbare zandleemgronden. Akkerbouw overweegt, terwijl de weilanden zich hoofdzakelijk in de beekvalleien bevinden, het meest uitgesproken in de vallei van de Velpe. Fruit in laagstamboomgaarden is een recent opgekomen teelt in dit gebied.
De grootste verandering qua landgebruik was de vermindering van de totale oppervlakte bos in de wijdere omgeving van dit gebied. Ten tijde van de Ferraris (1771-1778) was het gebied in het zuiden en het westen omringd met bossen op heuvelruggen, zoals het Holleputbos (Keiberg), het Kerkenbos, Mariëndal- en Verlorenkostbos, het Galgenbergbos (Mettenberg). Tegen het begin van de 20ste eeuw waren die bijna allemaal verdwenen. Enkele bossnippers waren er de laatste restanten van. Oud bos is in dit gebied nauwelijks aanwezig. De weinige overblijvende bosfragmenten, zijn recent: de oudste langs de Asbronstraat dateren van eind 19de eeuw of na 1930.
Houtkanten kwamen voor op bermen langs holle wegen, langs de Velpe en op scheidingen tussen graslanden in de beekvalleien. Vooral de omgeving rond Mariënrode en de percelen tussen de Rotemstraat en de Velpe was sterk beboomd tot eind 18de eeuw. De akkers zelf waren open, ook ten tijde van de Ferraris en zoals blijkt uit de “veld”-toponiemen Eykerenveld, Sweigerenveld, Velperenveld op de 17de-eeuwse tiendenkaart van de St-Trudoabdij, die als open akkercomplexen kunnen worden geïnterpreteerd.
Het wegenpatroon is tussen de 17de eeuw en het heden relatief weinig veranderd. Drie historische wegen volgen de zuidwest-noordoost georiënteerde interfluvia tussen de beekvalleien: de verbindingsweg van Leuven naar Halen (huidige Kanonierstraat) op het interfluvium van Ketelbeek en IJzerenbeek; de historische weg van Loksbergen naar Halen (huidige Lanciersstraat) en de lokale weg Halen-Kortenaken met de gehuchten Blekkom-Velpen op het interfluvium tussen IJzerenbeek en Velpe. Rond 1870 werd het traject van deze lokale weg verlegd (Topografische kaart, Krijgsdepot: Eerste editie, 1870, kaartblad 25-5): de verbinding met het gehucht Blekkom werd afgesneden (loopt nu dood in de Mannekenshaagstraat) en vervangen door een aantakking op de huidige Zilveren-Helmenstraat. Die aantakking vormt nu de Liniestraat. Het wegtracé is vervaagd. In noord-zuid richting ligt de Betserbaan, een verbindingsweg tussen Diest en Geetbets in de Getevallei, die tijdens de slag op 12 augustus 1914 door de karabiniers-wielrijders als verdedigingslijn is gebruikt. Boven op de berm van deze holle weg werd in 1976 een monument voor deze eenheid opgericht. Met uitzondering van de Kanonierstraat is het uitzicht van de genoemde wegen sterk veranderd, meestal door een verharding of verbreding van de weg. Zowel de Lanciersstraat als de Kanonierstraat hebben hun functie als verbindingsweg verloren. Zij hebben een zuiver lokale rol toebedeeld gekregen, terwijl de rol van verbindingsweg door de in de 19de eeuw aangelegde Liniestraat is overgenomen. De huidige namen van wegen in het gebied verwijzen bijna allemaal naar de Slag om de Zilvereren Helmen van 1914. Zij vormen een sterke referentie naar het slagveld uit die periode. Oude onverharde voetwegen zijn nog veelvuldig aanwezig. Interessant is de Kanonierstraat die over de volledige lengte tussen de Betserbaan en de Kauwplasstraat (1,6 km) onverhard is, een karrenspoor als basis heeft en op de helling van de Mettenberg diep ingesneden holle wegen met houtkanten op de berm telt. Deze houtkanten behoren tot de categorie ‘autochtone bomen en struiken’, met als meest voorkomende soorten robinia, eik, meidoorn. Aan de oostelijke zijde van de Mettenberg staat dwars op de Kanonierstraat een zeer diep ingesneden holle weg (sentier 72 in de ‘Atlas der Buurtwegen’) met een hoog uitgelopen houtkant van robinia, en gemengd hakhout robinia en Amerikaanse vogelkers. Ook kleinere voetwegen tussen de akkers zijn bewaard en worden nog altijd als pad gehandhaafd. Voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog werd een netwerk van wandel- en fietsroutes over het voormalige slagveld uitgezet. Speciaal voor de gelegenheid werd ook het pad langs het overstromingsgebied naar het Stenen Kruis nabij de IJzerwinningshoeve publiek toegankelijk gemaakt.
In 1878 opende de spoorlijn Diest-Tienen. De lijn werd voor goederenvervoer ingezet, tot zijn stopzetting in 1961. Opgebroken in 1967 over het traject tussen Diest en Halen, legde de stad een weg aan op de voormalige spoorwegbedding ter hoogte van Halen. Ten zuiden van Halen fungeert de oude spoorlijn tot Tienen als toeristische fietsroute in en langs de Getevallei.
Een opvallend gegeven op de historische topografische kaart van 1870 zijn de taluds langs graslanden langs de IJzerenbeek en de Velpe. Er is weinig over geweten. Mogelijk waren ze bedoeld om de graslanden aangrenzend aan de beek te helpen bevloeien, meer bepaald om de bevloeiing tot op perceelsniveau te houden. Waarschijnlijker is dat deze taluds ontstonden door kleiwinning voor de baksteenindustrie. De percelen rond de IJzerbeek- en Velpevallei die nu nog als weiland in gebruik zijn, vertonen veel microreliëf als van een vergraven terrein. Op deze zelfde locatie is enkele jaren geleden een gecontroleerd overstromingsgebied aangelegd met stuw en overstromingsdijk langs de Betserbaan.
Tot diep in de 19de eeuw was de bewoning in Halen geconcentreerd rond de steenweg Diest-Hasselt, ten oosten en westen van de Velpe. Het gehucht Velpen had eerst een kleine kern ten westen van de Velpenstraat (en ten zuiden van de Liniestraat), waar tot in de 17de eeuw het ‘herenhuis’ van de heerlijkheid Velpen had gestaan. Eind 18de eeuw waaierde het gehucht lintvormig uit langs de Liniestraat in de richting van Halen. In de 20ste eeuw is Halen vooral naar het westen en zuiden uitgebreid. Eerst in de richting van de spoorweg (jaren 1930), maar na de Tweede Wereldoorlog ook erover. Vooral de wijk Zittaard kende een snelle uitbreiding onder de vorm van lintbebouwing langs de Lanciersstraat, Zittaardstraat, Zepstraat. Hierdoor wordt het openruimte gebied tot in het voormalige slagveld aangevreten.
Dit gebied ontleent zijn historische waarde hoofdzakelijk aan de Eerste Wereldoorlog, meer bepaald als slagveld uit de eerste fase van de bewegingsoorlog. Tijdens de Duitse doortocht door België kwam het hier op 12 augustus 1914 tot een botsing tussen de Belgische en Duitse cavalerie. Terwijl de Duitse bevelhebber voor een traditionele cavaleriecharge koos, streden Belgische eenheden afgestegen. De ‘Slag der Zilveren Helmen’ ontleent zijn betekenis vooral aan het impact van technologische veranderingen op de militaire oorlogsvoering: de slag demonstreerde hoezeer de rol van de traditionele cavalerie bij het begin van de 20ste eeuw was uitgespeeld. Er is een duidelijk verband tussen de slag en de landschapskenmerken. Bij de opstelling van de verdedigende troepen benutten de leidende officieren maximaal de terreinvoordelen. Op hoogtes werd de artillerie geplaatst, die daardoor een beter bereik en observatievermogen had. Troepen op de grond stonden achter bermen (spoorwegberm) of holle wegen (Betserbaan). De diep ingesneden holle wegen hadden een vertragende invloed op de cavaleriecharges. En de IJzerwinningshoeve bood bescherming aan ‘grondtroepen’. Het werd een mikpunt voor vele opeenvolgende stormlopen. Vanaf de Mettenberg heeft de toeschouwer ruim zicht over het slagveld. De kern van het slagveld in de ruimte tussen de Liniestraat- Betserbaan en de Mettenberg heeft een hoge contextwaarde. De landschapselementen die het verloop van de slag mee hebben bepaald, zijn nog vrij ongeschonden en in onderlinge samenhang bewaard.
Uit de periode van na de slag van Halen dateren de begraafplaatsen. Van de vier kleinere begraafplaatsen die zich oorspronkelijk op en nabij het slagveld bevonden, blijft alleen nog de Belgische militaire begraafplaats de enige over. In chronologische volgorde van ontstaan waren dit: een Duits perk ter hoogte van het kruispunt van de steenweg naar Diest en de Zelemstraat; een driehoekig perceel op de hoek van de Zilverenhelmenstraat en de Lansiersstraat (nu tuin, monument voor het 5de Regiment Lansiers); Ehrenfriedhof 223 ter hoogte van de IJzerwinningshoeve met een hardstenen kruis en de Belgische militaire begraafplaats in de Liniestraat in Velpen. Het ontwerp van de huidige militaire begraafplaats is van de hand van de architect Fernand Symons (1869-1942) uit Elsene. De bakstenen voormuur, het strak symmetrische aanlegpatroon, de paden met rode steenslag, de rechthoekige grasperken, de standaard grafsteen -eveneens een ontwerp van Fernand Symons- zijn elementen die in de 14 andere Belgische militaire begraafplaatsen van de Eerste Wereldoorlog terugkeren. Kenmerkend voor deze Belgische militaire begraafplaats zijn het hardstenen kruis en de geënte bomen als kastanje, kerselaar, rode beuk en haagbeuk. Het Ehrenfriedhof 223 was na de Eerste Wereldoorlog de nog enige overgebleven Duitse begraafplaats bij Halen. Vanaf 1938 werd het de verzamelbegraafplaats voor alle Duitse graven uit Zelk en Halen. Het perk omvatte 111 graven, tot ook deze begraafplaats werd geruimd en in 1956 naar Vladslo overgebracht. Alleen het hardstenen kruis bleef staan. Het opschrift Hier ruhen 111 Deutsche Helden gefallen am 12 aug 1914 werd in de verleden tijd gezet (Hier ruhten...) (Van den Hove 2014). Het is een voor Vlaanderen opmerkelijk en zeldzaam relict van een verdwenen Duitse militaire begraafplaats uit het begin van de Eerste Wereldoorlog.
Oorlogsmonumenten De troepen die aan de strijd hadden deelgenomen bestonden aan Belgische zijde uit de 2de cavaleriedivisie o.l.v. generaal De Witte, die op 12 augustus 1914 over vier cavalerieregimenten beschikte: 1ste en 2de regiment Gidsen, 4de en 5de regiment Lansiers, een bataljon karabiniers-wielrijders, een compagnie Pioniers Pontonniers en een groep rijdende artillerie (Donvil 2012, 68). De troepen werden versterkt met de 4de Gemengde Brigade: 4de en 24ste Linieregiment. Aan Duitse zijde vocht de 4de Cavaleriedivisie o.l.v. generaal von der Marwitz met de 9de Ulahnen, 17de en 18de Dragonders en 2de Kurassiers in de hoofdrol, een compagnie wielrijders, 7de en 9de bataljon Jagers en drie batterijen rijdende artillerie in de bijrol. Enkele oorlogsmonumenten herinneren aan de bijdrage van deze eenheden in de slag bij Halen. Het in 1976 opgerichte monument voor de karabiniers-wielrijders of de ‘zwarte duivels’ is het recentst. De anderen kwamen tijdens het interbellum tot stand: het gedenkteken voor het 4de en 24ste Linieregiment, de gedenksteen voor het 5de Lansiers. Van de Duitse aanwezigheid schiet alleen het hardstenen kruis van het vroegere Ehrenfriedhof 223 over.
De aanwezigheid van de resten van de cisterziënzerinnenabdij Mariënrode vertegenwoordigen een andere tijdlaag, van de volle middeleeuwen tot het ancien régime. De overblijvende gebouwen (hoeve, molen) en restanten van de waterhuishouding in de beekvallei van de Velp dateren vooral uit de 17de eeuw. De 17de-eeuwse boerenwoning zou een overblijfsel zijn van het voormalige laathof van de abdij.
Auteurs: Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Abdij Mariëndal
Omvat
Gedenkmonument Cyclisten
Omvat
Hoeve IJzeren Winning
Omvat
Holle weg Betserbaan
Omvat
Holle wegen
Is deel van
Halen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Slagveld van Halen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/300946 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.