Historiek en context
Appartementsgebouw in art-decostijl gebouwd in opdracht van de heer P. Hoskens, naar een ontwerp door de architect Edward Van Not uit 1925.
Het appartementsgebouw Hoskens behoort tot het rijpe oeuvre van Edward Van Not, die vanaf de jaren 1920 zijn privépraktijk combineerde met de functie van gemeentearchitect van Deurne. Waar hij vóór de Eerste Wereldoorlog in zijn talrijke woningontwerpen de neostijlen afwisselde met de art nouveau, paste hij tijdens de jaren 1920 simultaan de beaux-arts-, de cottage- en de art-decostijl toe, om vervolgens te evolueren naar een gematigd modernisme. De flat maakt met de aanpalende appartementsgebouwen Cassiers en Van Not, het appartementscomplex Cassiers, de "Résidence Plantin" en het appartementsgebouw Van der Avoort, deel uit van een groep art-decoflats, die een belangrijk aandeel van het bouwblok beslaat gevormd door Plantin en Moretuslei, Van Den Nestlei en Baron Joostensstraat, en waarvoor de architect tussen 1922 en 1927 voor eigen rekening en vier verschillende opdrachtgevers de plannen tekende. Zij behoren in Antwerpen tot de eerste generatie hoogbouwflats van hoge standing, opgetrokken na de Eerste Wereldoorlog.
Het op de burgerij gerichte appartement kende een voorzichtig debuut in de Scheldestad omstreeks 1910, met als meest opvallende vroege voorbeeld de Residentie Carlier op de hoek van de Britselei en de Mechelsesteenweg, ontworpen door architect Jos Goeyvaerts in 1913. Begin jaren 1920 legden vooral de architecten François Dens en Alfred Portielje zich toe op de ontwikkeling van deze typologie, aanvankelijk in beaux-arts- en later in art-decostijl. Op de definitieve doorbraak van het appartementsgebouw was het wachten tot de jaren 1930, na de wet op het mede-eigendom uit 1924.
Architectuur
Met een gevelbreedte van twee ongelijke traveeën, omvat het gebouw vier bouwlagen onder een plat dak. Zoals opgelegd heeft het gevelfront een parement uit witte natuursteen, met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint. Asymmetrisch van opzet, beantwoordt de compositie aan een nadrukkelijk verticale geleding, waarbij beide traveeën worden gemarkeerd door kolossale pilasters en postamenten, en driehoekige frontons met getrapt topstuk als bekroning. Een over twee verdiepingen oplopende bow-window met doorgetrokken posten en smeedijzeren balkon, legt de klemtoon op de brede rechter travee. Verder is de opstand opgebouwd uit registers van rechthoekige deur- en vensteropeningen, waarbij het art-decokarakter komt vooral tot uiting in de getrapte, uitgelengde console van de bow-window, de getrapte spuwer, de vormgeving van de frontons, de discreet geïntegreerde spiraal- of tandfriezen, en het smeedwerk van de inkomdeur, deurwaaier en borstweringen. Van het oorspronkelijk houten vensterschrijnwerk zijn enkel de benedenvensters bewaard; gietijzeren voetschraper.
Het programma omvat volgens de bouwplannen vier flats, die ondergronds over een individuele kelder beschikken, ontsloten door zijdelings ingeplante traphal met bovenlicht. De appartementen bestaan uit een suite van drie dooreenlopende vertrekken, waarbij een zitkamer en een veranda met terras aansluiten, met in de achterbouw de keuken annex badkamer. De gelijkvloerse flat boet aan ruimte in vanwege de inkomhal.
- Stadsarchief Antwerpen ,bouwdossier 1925#21473.