Appartementsgebouw in vroege art-decostijl naar een ontwerp door de architect Geo Brosens uit 1923. Opdrachtgever was Arthur Lagrange, een industrieel gevestigd in de Zwijgerstraat. Het complex dat vijf flats en een conciërgewoning omvat, behoort tot de vroege flatgebouwen van hoge standing die na de Eerste Wereldoorlog in Antwerpen werden opgetrokken.
Met zijn aanpalende architectenwoning uit 1922, behoort het appartementsgebouw Lagrange tot de vroegst gekende realisaties van Geo Brosens, wiens loopbaan pas na de Eerste Wereldoorlog van start was gegaan. De architectuur combineert een klassieke opbouw in de traditie van de beaux-artsstijl, met een geveldecor in vroege art deco. Tijdens de jaren 1920 was Brosens als atelierhoofd tewerkgesteld op het architectenbureau van Vincent Cols en Jules De Roeck. Als zelfstandig architect liet hij zich in 1933 opmerken met een vooruitstrevend wooncomplex op de hoek van de Camille Huysmanslaan en de Volhardingstraat, in baksteenmodernisme, met een expressief plastische vormgeving. Na de Tweede Wereldoorlog legde Brosens zich vooral toe op de sociale woningbouw in opdracht van de huisvestingsmaatschappij S.M. "Huisvesting-Antwerpen". Zo realiseerde hij meerdere complexen op het Kiel en de Luchtbal, zowel eengezinswoningen als collectieve hoogbouw.
Met een gevelbreedte van zes traveeën, omvat het imposante gebouw een souterrain en vijf bouwlagen onder een pseudo-mansarde. De lijstgevel heeft een parement uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, met gebruik van witte natuursteen voor de pui, de lisenen, de structuur van de erker en de lateien, blauwe hardsteen voor de hoge geprofileerde plint, de puilijst en de lekdrempels, en leien als dakbedekking. Symmetrisch van opzet beantwoordt de gevelcompositie aan een klassieke driedeling, opgebouwd uit de geboste pui met medaillons, de bovenbouw in kolossale orde, en de attiekverdieping afgewerkt met de kroonlijst. Rechthoekige lisenen ritmeren de drie hoofdverdiepingen, discreet bewerkt met florale art-decolijsten en stafwerkkapitelen. Daarbij ligt de klemtoon op de middenas, gemarkeerd door een over twee verdiepingen oplopende, driezijdige erker met afdak. Verder is de opstand opgebouwd uit registers van per twee gekoppelde, rechthoekige vensters en het portaal met bovenlicht. De oorspronkelijk smeedijzeren inkomdeur werd vernieuwd, de keldertralies en het houten vensterschrijnwerk, op de begane grond met kleine roeden in het bovenlicht, is daarentegen bewaard.
Het gebouw op een compacte, rechthoekige plattegrond omvat vijf identieke appartementen ontsloten door een gemeenschappelijke inkom- en traphal met lift. Zij beschikken in het souterrain over een individuele kelder met kolenhok, en op de mansarde over een meidenkamer. Met de loge en keuken in het souterrain, bevindt de conciërgewoning zich op de mansarde. De appartementen zijn voor die tijd vooruitstrevend georganiseerd, met een rationele groepering van de woon-, slaap- en dienstvertrekken rond de centrale hal. Zij omvatten een suite van salon en eetkamer, twee grote slaapkamers met een gedeelde badkamer, een kleinere slaapkamer, en een keuken met terras waarop een wc en een stortkoker voor huisvuil. In de gelijkvloerse flat boet het salon aan ruimte in vanwege de inkomhal.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 1923#14729.