In 1445 werd de zuidwestelijke zijde van het Groot Vleeshuis (1408-1417) verlengd met drie traveeën als kapelruimte (ingewijd in 1449); in 1828 geïntegreerd in de rest van het gebouw.

Muurschildering op de zuidwestelijke wand, boven de plaats waar vroeger het altaar stond, voorheen toegeschreven aan Nabur Martins (1404-1454), gedateerd 1448 (niet eenduidig). De vroegere toeschrijving werd wegens onbetrouwbaarheid van de bron verlaten.

Voorstelling van de Geboorte van Christus: centraal Maria, Jozef, Zelemia en drie engelen geschaard rond het pas geboren kind; op de voorgrond knielen links Filips de Goede en zijn zoon Karel de Stoute, rechts Isabella van Portugal en Adolf van Cleve, allen geïdentificeerd door wapenschilden boven hun hoofden. Onder het tafereel een opschrift: HEEFT DOEN MAKEN JACOB DE KETELB[OETERE INT JAER ONS HEEREN ALSM]EN SCHREEF MCCCC ENDE XLVIII, gevolgd door een draakje; (358 x 438 cm).

De opdrachtgever Jacob de Ketelboetere was een rijke vleeshouwer en visverkoper die bestuurlijke functies vervulde in de Sint-Michielsparochie en in het gilde van de vleeshouwers.

Tijdens restauratiewerken in 1855 ontdekt door F. Van Melle, conciërge van het gebouw; restauratie van de schildering door Felix De Vigne (1856), E. Briotet (1887), Cogen (1894), Theofile Lybaert (1899 en 1911), Coppejans (1937), Georges Messens (1955), Jeroom Seghers (1958), Walter Schudel (1978, 1983). In 1900 werd er een houten hokje rond de muurschildering gebouwd ter bescherming, later is het weer afgebroken.