Herenhuis in beaux-artsstijl gebouwd in opdracht van Albert Claessens, naar een ontwerp door de architect Jan De Vroey uit 1928. De bouwheer valt vermoedelijk te identificeren met de ondernemer Albert Claessens (1900-1993), verbonden aan het bedrijf Claessens Frères en C°, een fabriek van verven en vernissen dat in 1887 was opgericht door zijn vader en oom Albert en Francis Claessens. Albert Claessens junior, gehuwd met Marthe Bolsée en vader van twaalf kinderen, kocht later het kasteel Cappenberg te Hove. Van 1947 tot 1959 bekleedde hij het ambt van burgemeester van deze gemeente. De katholieke Claessens, actief in het Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers, liet in 1935 tegen de gevel van zijn hotel door de architect Louis De Vooght een Mariabeeld aanbrengen.
Het hotel Claessens behoort tot het latere oeuvre van Jan De Vroey, wiens loopbaan midden jaren 1890 van start was gegaan. Hij realiseerde kort vóór de Eerste Wereldoorlog de neogotische Sint-Hubertuskerk in Berchem. Waar hij in de residentiële architectuur uit zijn beginjaren zowel het conventionele neoclassicisme, het eclecticisme als de art nouveau beoefende, laveerde hij tijdens het interbellum tussen de beaux-artsstijl en een behoudende art deco. Na het hotel Claessens, ontwierp De Vroey in hetzelfde jaar het door de Lodewijk XVI-stijk geïnspireerde hotel Voet aan de Jan Van Rijswijcklaan. De architect bleef actief tot zijn overlijden in 1935, en werd opgevolgd door zijn zoon Léon.
Met een gevelbreedte van vijf traveeën, omvat de rijwoning twee bouwlagen onder een pseudo-mansarde. De statige lijstgevel heeft een parement uit witte natuursteen, met gebruik van doorspekt, rood baksteenmetselwerk voor de penanten van de bovenverdieping, blauwe hardsteen voor de plint en leien als dakbedekking. Symmetrisch van opzet, en nadrukkelijk geleed door de puilijst en het klassieke hoofdgestel, legt de compositie de klemtoon op het middenrisaliet. Ontleend aan de midden-18de-eeuwse régencestijl, is dit laatste als frontispice uitgewerkt. Het bestaat uit een portaal met Dorische pilasters, een deurvenster met Ionische halfzuilen, en heeft als bekroning een gebroken fronton en een dakvenster met klauwstukken en gebogen fronton. Verder is de opstand opgebouwd uit registers van steekboogvensters, op de bovenverdieping in geriemde omlijsting met oren en voorzien van een Frans balkon met bewerkte voluutconsoles en smeedijzeren borstwering. Korfbogige koetspoort in kwartholle omlijsting, met smeedijzeren neorégence-smeedwerk in de rechter travee; Mariabeeld met Kind en vergulde stralenkrans op de penant erboven. Een klassiek hoofdgestel met kroon- en tandlijst op voluutconsoles vormt de gevelbeëindiging; getoogde houten dakkapellen met waterlijst en jaloeziekapjes. Het gevernist houten schrijnwerk van de inkomdeur en vensters is bewaard.
De plattegrond is georganiseerd rond de ruime traphal met bovenlicht, die een centrale inplanting kreeg in de woning, ontdubbeld door de diensttrap. Volgens de bouwplannen biedt de begane grond in de linkerflank ruimte aan de gebruikelijke enfilade van ontvangstsalon, eetkamer en veranda. Achter de traphal strekken zich de vestiaire, de office en de keuken uit, en rechts ervan de doorgang naar de garage in de tuin, horend bij het oorspronkelijke bouwprogramma. De eerste verdieping omvat een suite van slaapkamer met ‘cabinet de toilette’ en privé-salon, een ontbijtkamer met office, een tweede slaapkamer, een linnenkamer en een kantoor. Op de tweede verdieping bevinden zich drie grote en twee kleine slaapkamers, een speelkamer en een zolder.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 961#9382 en 1275#3590.