Mijnkrater ontstaan op 7 juni 1917 als gevolg van de ontploffing van één van de dieptemijnen uit de mijnenslag. De krater is nu als vijver geïntegreerd bij een landhuis. Tegen de westelijke rand van de krater bevindt zich een Britse bunker.
Een onooglijk gehuchtje ten zuiden van Ieper werd tussen 1914 en 1917 het toneel van één van de ondergrondse conflicten die het internationale front rond Ieper en Wijtschate kenmerkten: St-Elooi. Via de Rijselsepoort en –weg trokken een eeuw geleden geallieerde troepen naar het front tussen Ieper en Wijtschate. Het landschap was er zacht glooiend, zonder uitgesproken hoogteverschillen. Veel was te doen om een oud molenrelict, the Mound geheten, een aarden lichaam van een 18de-eeuwse windmolen, dat in november 1914 pal op de frontlijn kwam te liggen.
St-Elooi raakte in een vroeg stadium tijdens de oorlog berucht voor zijn talloze schermutselingen aan het front van 1914-juni 1917. Op een kleine oppervlakte tussen de Armentierseweg en de Rijselseweg lag een fel betwist front van 700m breed (oost-west), het mikpunt van aanvallen afwisselend door geallieerden en Duitsers. Daardoor bevond het landschap zich al rond midden 1916 ‘in verregaande staat van ontbinding’. Sinds 3 februari 1915 kwamen de eerste mijnen hier tot ontploffing. Maar ook de daaropvolgende artilleriebeschietingen zorgden voor beschadigingen aan het loopgravensysteem en maakten het landschap geleidelijk aan onherkenbaar. Van de wegen was alleen nog een bescheiden spoor af te lezen. Het gehuchtje zelf, of de bebouwing, was volledig van de kaart geveegd.
Een doorn in het oog van de Duitsers was de Mound of death, de aarden hoop bij St-Elooi die de eerste oorlogsmaanden in de geallieerde frontlinie was geïntegreerd. Hij bood een goed uitzicht op de omgeving, tevens een ideale plaats voor scherpschutters. De positie was daardoor een prioritair mikpunt voor de Duitse artillerie én ondermijners. Na een gecoördineerde actie op 14 maart 1915 namen de Duitsers de loopgraven op en rond de Mound in. Ondanks Britse tegenaanvallen de dag nadien, ging de positie verloren en bleef de intussen fel gehavende hoogte in Duitse handen.
De eerste Britse mijnen bij St-Elooi explodeerden pas op 10 juli 1915. Maar in augustus 1915 gooiden de Britten het over een andere boeg. Ze begonnen aan de ondertunneling van het front op grote diepte, tot op 12 à 18m, wat tot dan toe ongezien was. Daarmee werd St-Elooi een belangrijk testgebied. In St-Elooi kwam men op 27 maart 1916 al tot actie.
Toen het plan voor de mijnenslag rijpte, kozen de geallieerden St-Elooi opnieuw uit als één van de locaties door de plaatsing van een dieptemijn. In augustus 1916 begon de Canadese 1ste Tunnelling Company aan het schachthuis. De schacht werd ingeplant in de ondersteuningsloopgraven op ruim 100m achter de frontlinie, wat de kans op ontdekking bij een Duitse raid verkleinde. Na een maand was de “Queen Victoria schacht” tot op 30m diepte gezakt en begonnen de graafwerken aan de 400m lange horizontale galerij. De mijnkamer van grofweg 10 op 10m werd met de grootste springlading ooit van 43,4 ton ammonal uitgerust. Toen deze op 7 juni 1917 samen met de andere 18 dieptemijnen explodeerde, veranderde de zone tussen de Armentierse- en de Rijselseweg in één groot gapend gat. Merkwaardig genoeg was de krater van de dieptemijn uit 1917 –ondanks de diepte en de grootte van de lading- in verhouding tot andere dieptemijnen relatief ‘beperkt’, ongeveer 54m doorsnede en 5m diep. De tunnellers waren teleurgesteld in het effect van de mijn, mogelijk te wijten aan de extra diepte van de mijnkamer (38m). Toch kon de 41ste Britse Divisie meteen nadien vooruitgang boeken. Na de mijnenslag schoof de frontlijn een paar kilometer oostwaarts op, waardoor St-Elooi voor een bepaalde periode in de tweede of derde geallieerde lijn kwam te liggen en het er dus relatief kalm was in vergelijking met vroegere periodes.
Na de oorlog zijn enkel de grootste mijnkraters bij St-Elooi overgebleven, met name de grote krater van de dieptemijn van 7 juni 1917 en twee kraters van maart 1916 langs de Eekhofstraat. Een topografische kaart van 1959 bevestigt deze situatie. Alle kleinere kraters zijn in de naoorlogse jaren geëffend. Door de uitbreiding van bebouwing is de grote krater helemaal ingesloten geraakt. Vόόr de oorlog bevond de bebouwing zich meer ten noorden van het kruispunt. Sinds de jaren 1960 is die prominent naar het zuiden uitgebreid, vooral langs wegen. Daardoor is de krater niet langer vanaf de straatkant zichtbaar.
Bodem en ondergrond rond St-Elooi vormen een rijke archeologische vindplaats. In 2010-11 toonde het waarderend archeologisch onderzoek van Onroerend Erfgoed met vier proefsleuven in weilanden en akkers rond St-Elooi aan dat de terreinen er niet gediepgrond zijn, hooguit genivelleerd. Sommige graslanden vertonen een opvallend microreliëf, o.a. het grasland ten zuiden van de krater van juni 1917 in voormalige Duitse frontzone. Een proefsleuf nabij de veronderstelde ligging van de Queen Victoria shaft legde de aanzet van een ondiepe ondergrondse constructie bloot. De constructie kan in verband worden gebracht met de Victoria mijnschacht en tunnel, die na 1917 als een ondergrondse schuilplaats Victoria street tunnel (deep dugout) werd gerecupereerd. De constructie werd niet verder geëxploreerd, maar de vondst toont wel aan dat de ondergrondse systemen die bij het mijnkratercomplex horen, nog zijn bewaard.
Auteurs: Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verboven H. 2016: Mijnkratersite Sint-Elooi met geallieerde mitrailleurpost [online], https://id.erfgoed.net/teksten/193994 (geraadpleegd op ).
Site met een geallieerde betonnen mitrailleurpost, een grotendeels gedempte mijnkrater van 25 maart 1916 en een bewaarde krater van een dieptemijn die op 7 juni 1917 tot ontploffing is gebracht.
Het gehucht Sint-Elooi ligt tijdens de Eerste Wereldoorlog lange tijd pal aan de frontlijn. In november 1914 (Eerste Slag bij Ieper) kunnen Franse eenheden de Duitsers hier tot staan brengen. De Fransen graven zich in op ongeveer 250 meter ten zuiden van het kruispunt van de Rijselseweg met de Armentierseweg, net voorbij de Eekhofstraat. Nauwelijks enkele tientallen meters naar het zuiden toe bestendigen de Duitsers hun posities.
Sint-Elooi is één van de weinige posities in de Ieperboog waar de geallieerden (tijdelijk) over het strategische voordeel van een hoogte beschikken, met name een kleine verhevenheid op een hoogtelijn van 45 meter die op Britse militaire stafkaarten met The Mound (“aarden wal”) wordt aangeduid. Deze hoogte, in oorsprong een reliëfrelict van een vroegere molensite, vormt een ideale locatie om de lagergelegen Duitse posities te observeren en om van hieruit een mogelijke aanval te lanceren. Een strategisch belangrijke en dus felbevochten positie.
Bij Sint-Elooi wordt voortdurend zwaar gevochten, ook tijdens zogenaamde ‘rustige’ periodes. Hier bekampen de tegenstrevers elkaar vooral met ondermijningsacties, die gevolgd worden door dodelijke infanterieaanvallen.
In maart 1915 laten de Duitsers een eerste mijn onder de geallieerde stellingen tot ontploffing brengen. Tijdens de daaropvolgende infanterieaanval kunnen Duitse eenheden een deel van de frontlijn innemen. In de mijnkraters richten ze nieuwe stellingen in. De volgende maanden ontploffen er langs beide zijden nog vele springladingen: tegen eind 1915 zouden er door de Britten in het totaal 13 mijnen en 29 camouflets (tegenmijnen) tot ontploffing gebracht zijn, door de Duitsers 20 mijnen en 2 camouflets.
In een poging om de patstelling in de Ieperboog te doorbreken, brengen de Britten de ondergrondse oorlogsvoering naar een dieper niveau. Deze graafwerkzaamheden gebeuren volgens de nieuwe inzichten van de Britse ingenieur John Norton-Griffiths. Terwijl de tunnels onder vijandelijke stellingen aanvankelijk op een diepte van vijf à tien meter worden gegraven, worden deze nu op een diepte van vijftien tot veertig meter gegraven, in een dieper gelegen droge kleilaag. Bovendien worden de uiteindes van de tunnels opgesplitst in meerdere munitiekamers, waar op hun beurt nog eens zwaardere springladingen geplaatst worden. Deze inzichten culmineren uiteindelijk in de ondermijning van de heuvelrug tussen Zillebeke (Hill 60) over Wijtschate en Mesen tot aan het bos van Ploegsteert, wat leidt tot de Mijnenslag van 7 juni 1917. Het plaatsen van dergelijke dieptemijnen wordt voor het eerst uitgetest bij Sint-Elooi.
Op 27 maart 1916 (begin Slag bij Sint-Elooi) laten de Britten 37 ton aan springladingen op grotere diepte tot ontploffing brengen, in een poging om The Mound te heroveren. Tunnellers van de 172th Tunnelling Company zijn hiervoor sinds augustus 1915 in de weer met het uitgraven van tunnels. Over een breedte van 540 meter worden vervolgens mijnladingen onder de Duitse posities geplaatst, waarvan de twee diepste tot op 18 meter onder het maaiveld. De ontploffing van deze mijnladingen op grotere diepte resulteert in zes mijnkraters in de Duitse lijn. Mijnkrater nr. 3, het resultaat van de grootste springlading, heeft hierbij The Mound weggeblazen.
De daaropvolgende aanval van de Britse 3de divisie, gesteund door de 7th Belgian Field Artillery, levert een kleine terreinwinst op. De nieuwe 2de Canadese divisie, die op 4 april de 3de Britse divisie aflost, is tegen 16 april evenwel teruggedreven tot aan de startpositie van 27 maart 1916. De ganse operatie heeft dus niks aan terreinwinst opgeleverd, het menselijke verlies is enorm. Aan geallieerde zijde zouden er tijdens deze slag 634 doden gevallen zijn, naast 1750 gewonden en 160 vermisten. Aan Duitse zijde telt men naar schatting 480 doden, 600 gewonden en 490 krijgsgevangenen. Naar schatting 300 Duitsers raken op 27 maart 1916 door de mijnontploffingen bedolven.
De Slag bij Sint-Elooi (27 maart – 16 april 1916), opgezet door de geallieerden, bezorgt de Duitsers zelfs een terreinvoordeel op, want zij bouwen de kraters als versterkingen uit in hun eerste linie, op Duitse stafkaarten aangeduid met Neuer Trichter Riegel. Ter hoogte van Sint-Elooi maakt de Duitse frontlijn een uitstulping, waardoor hun posities veel dichter bij de Britse frontlijn komen te liggen.
De intensiteit van de ondergrondse oorlogsvoering wordt na de ontploffingen van de diepe mijnladingen bij Sint-Elooi sterk opgedreven. Ondanks de inzet van Mineure (Duitse tunneleenheden) zullen de Britten overduidelijk deze ondergrondse oorlog winnen, met als ‘hoogtepunt’ de ontploffing op 7 juni 1917 van 19 dieptemijnen tussen Hill 60 en The Birdcage (Waasten). Eén van deze dieptemijnen is bij Sint-Elooi geplaatst.
De 1st Canadian Tunneling Company start in augustus 1916 met graafwerkzaamheden voor een tunnel, die naar Queen Victoria is genoemd. Deze tunnel, gestart vanop 250 meter van de Britse frontlijn (in een veld nabij huidig Sint-Elooisweg nr. 60), dwarst het niemandsland, gaat onder de Armentierseweg door en stopt voorbij de Duitse eerste linies. Uiteindelijk zou de volledige galerij onder Sint-Elooi 408 meter lang zijn en tot op 38 meter diepte lopen. Hiermee is deze galerij meteen de diepste galerij in de Ieperboog. Reden voor deze diepte is de door eerdere ondermijningsacties reeds fel omgewoelde ondergrond. De munitiekamers worden vervolgens volgestouwd met ruim 43.000 ton aan explosieven, wat op zijn beurt ook de grootste springlading in de Ieperboog vormt.
Dit resulteert op 7 juni 1917 in een mijnkrater van ongeveer 53,6 meter diameter en 5,2 meter diepte. De Royal Engineers, naar verluidt ontgoocheld door het resultaat, wijten de eerder geringe grootte van de Victoria Crater aan de zeer grote diepte en de stugge kleilaag die niet zo gemakkelijk meegaf bij de ontploffing.
Na de ontploffing van deze dieptemijn kan de 41ste Britse divisie meteen vooruitgang boeken. De frontlijn verschuift ook hier een paar kilometer in het voordeel van de geallieerden, waardoor Sint-Elooi tot aan het Duitse Lente-Offensief verder van de frontlijn komt te liggen. Tijdens het Duitse Lente-Offensief worden Sint-Elooi en Voormezele op 26 en 27 april veroverd. Op 30 augustus 1918 vallen Sint-Elooi en Voormezele dankzij de Amerikaanse 30ste divisie opnieuw in geallieerde handen.
Mijnkrater nr. 3, daterend van 27 maart 1916, bevond zich in het weiland naast het toegangspad naar de mijnkrater van 7 juni 1917. Deze krater is grotendeels gedempt, vandaag de dag rest enkel nog een ondiepe depressie in het maaiveld.
De mijnkrater van 7 juni 1917, ook wel Victoria Crater genoemd, is nu geïntegreerd als vijver bij het landhuis. De krater heeft een diameter van ongeveer 46 meter. De afmetingen van deze krater waren oorspronkelijk groter. In de mijnkrater zou zich volgens de eigenaar nog een betonnen militaire post bevinden.
Tot aan de Derde Slag bij Ieper zou het Britse leger eerder weinig betonnen militaire posten optrekken. Door hun lager gelegen posities in de Ieperboog dienen ze namelijk voortdurend in het zicht van de vijand te opereren, wat de bouw van betonnen verdedigingsconstructies sterk bemoeilijkt. De Britse legerleiding is er trouwens van overtuigd dat het front niet lang stil zou staan, waardoor sterke betonnen constructies overbodig zouden zijn. Het dramatische verloop van de Derde Slag bij Ieper toont evenwel aan dat de Duitse bunkers dodelijk efficiënt kunnen zijn. Na de Derde Slag bij Ieper begint het Britse leger dan ook met een veralgemeende aanleg van betonnen posten. Het oude Britse systeem van ononderbroken loopgraven wordt grotendeels verlaten ten gunste van een verdedigingssysteem met voorposten met zogenaamde elephant shelters om in te schuilen. Kenmerkend voor deze constructies is het gebruik van zware gebogen golfplaten, de zogenaamde elephant plates, waarop een gebogen dak uit al dan gewapend beton gegoten wordt.
Deze militaire post is van Australische makelij. De constructie is in de winter van 1917-1918 opgetrokken tegen de westelijke rand van de Victoria Crater. Door deze kraterrand zijn de manschappen enigszins beschut. Het betreft een typische Britse constructie in de vorm van een halve cilinder, die is opgetrokken met gebruik van zware gebogen golfplaten (zogenaamde elephant plates). De rechtopstaande betonnen (voor- en achter-)muren zijn gegoten tegen recht gegolfd plaatijzer. Deze golfplaten vormen enerzijds een verloren bekisting, maar beletten evengoed het afbrokkelen van het beton bij voltreffers. Bewaarde bouwplannen tonen aan hoe het beton gelijkmatig gewapend zou moeten zijn met ronde ijzers.
De militaire post is gezien de schietsleuf bedoeld als mitrailleurpost. Vanwege de ligging en de hoogte van de constructie (op een hoogte van 47 meter), kan de constructie eveneens fungeren als observatiepost over de Duitse stellingen richting het dal van de Diependalebeek.
Iets ten westen van deze Britse constructie bevond zich oorspronkelijk nog een Duitse militaire post, die vlak op de frontlinie lag. Deze constructie is in 1991 verwijderd.
Bron: Onroerend Erfgoed West-Vlaanderen, Beschermingsdossier 4.001/33011/114.1, Mijnkratersite Sint-Elooi met geallieerde mitrailleurpost WOI (DECOODT H., 2015)
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2015: Mijnkratersite Sint-Elooi met geallieerde mitrailleurpost [online], https://id.erfgoed.net/teksten/437948 (geraadpleegd op ).
In de tuin van het landhuis “Le chalet de la mine” langs de Rijselseweg 214 is een grote mijnkrater van 7 juni 1917 met aan de westrand een Britse bunker. In de mijnkrater zou zich volgens de bewoner nog een betonnen constructie bevinden. De site is toegankelijk gemaakt met aangelegde paden en wordt geduid met informatieborden van het netwerk “Oorlog en Vrede in de Westhoek”. In de onmiddellijke omgeving zijn nog diverse mijnkraters, die dateren van 27 maart 1916 en die herdacht worden op het monumentje aan het kruispunt van de Rijselseweg met de Armentierseweg.
Mijnkrater die nu als vijver geïntegreerd is bij landhuis. Tegen de westrand van de krater bevindt zich een Britse bunker. In de krater zou zich volgens de bewoner nog een betonnen constructie bevinden. In de omgeving van Sint-Elooi zijn nog diverse mijnkraters uit 1916 aanwezig.
De eerste ‘volwaardige’ ondergrondse mijnen werden in de Ieperboog wellicht door de Duitsers tot ontploffing gebracht eind januari 1915 tussen de weg Menen-Ieper en Sint-Elooi. Hiermee was de aanzet gegeven voor een mijnenoorlog, die de volgende jaren de ondergrond van de Ieper- en Wytschaeteboog heel regelmatig omwoelde en dood en vernieling zaaide, met als ‘climax’ de Mijnenslag van 7 juni 1917.
Sinds de Tweede Slag om Ieper (voorjaar 1915) was de frontlinie vrij stabiel gebleven, waarbij de Duitsers ‘vrij comfortabel’ vanuit de hoger gelegen posities de geallieerden domineerden en in het oog konden houden. Een strategisch voordeel van jewelste, dat de Britten in hun voordeel trachtten om te buigen...
Stuwkracht achter de idee om de vijand op grote diepte te ondergraven, was de vrij excentrieke Brit Norton Griffiths. De eerste graafwerkzaamheden startten in de zomer van 1915 bij Hill 60, met het uitgraven van de zogenaamde Berlin Tunnel door de 175th Tunnelling Company. Zonder dat hij weet had van de plannen van Griffith, zou ook Major Cropper van de 250th Tunnelling Company in december 1915 gestart zijn met graafwerkzaamheden voor dieptemijnen rond Wijtschate. Ondertussen werden deze ideeën overgenomen door de legerstaf en geïntegreerd in de plannen om een doorbraak rond Ieper te forceren.. Uiteindelijk zouden er op 7 juni 1917 tussen Hill 60 en The Birdcage (ten zuiden van Warneton) negentien dieptemijnen tot ontploffing gebracht worden. Britten, Australiërs en Nieuw-Zeelanders slaagden er in de heuvelkam Wijtschate-Mesen te veroveren. Maar de geallieerden maakten geen gebruik van de bres die ontstaan was, en wachtten zoals gepland af tot eind juli om aan hun groots offensief te beginnen (Derde Slag om Ieper).
Sint-Elooi vormde het meest vooruitgeschoven punt van de Duitse frontlinie rond de stad Ieper.
De 1st Canadian Tunnelling Company slaagde er in augustus 1916 in om een diepe schacht, met de naam Queen Victoria bedacht, uit te graven ten zuiden van de weg van Sint-Elooi naar Voormezele. De werkzaamheden werden gehinderd door een harde kleilaag en talrijke instortingen. Toch kon aansluiting gevonden worden met een reeds eerder gegraven tunnel (door de 172nd Tunnelling Company), die relatief weinig schade had opgelopen. Uiteindelijk bereikte de galerij bij Sint-Elooi een lengte van 408 meter op een diepte van 38,1 meter. Dit zou de diepste galerij van de Ieperboog worden. Hier werd de grootste mijnlading uit de Eerste Wereldoorlog geplaatst: 95.600 pond (43.364 kg) ammonal. Na het plaatsen van de ladingen werd de galerij nog ruim 100 meter verder uitgegraven met de bedoeling een tweede lading te plaatsen, maar door tijdsgebrek werd hier uiteindelijk van afgezien. De Duitsers begonnen in april 1916, na de verovering van de reeds gevormde mijnkraters bij Sint-Elooi, onmiddellijk maar tevergeefs te graven op zoek naar de galerij.
De krater die ontstond na de ontploffing van de lading op 7 juni 1917 had een diameter van 53,6 meter en een diepte van 5,2 meter. De 41ste Britse divisie kon hier tijdens de gevechten na de ontploffing vooruitgang boeken.
Ook voor de Mijnenslag van 7 juni 1917 waren reeds diverse mijnen tot ontploffing gebracht op het gehucht Sint-Elooi. De Duitsers lieten hier reeds in maart 1915 hun eerste mijn tot ontploffing brengen. In de volgende twaalf maanden zouden de Britten maar liefst dertien mijnen en 29 camouflets tot ontploffing laten brengen, de Duitsers twintig mijnen en twee camouflets. Op 27 maart 1916 werden zeven Britse mijnen tot ontploffing gebracht, het begin van de Slag om Sint-Elooi (die duurde tot 16 april 1916). Aanvankelijk konden de geallieerde troepen vooruitgang boeken, maar uiteindelijk zouden ze, twintig dagen later, naar hun oorspronkelijke posities teruggedreven worden. Tijdens deze slag, die uiteindelijk geen terreinwinst opleverde, zouden er 320 doden, 1750 gewonden en 160 vermisten zijn aan Britse zijde, 480 doden, 600 gewonden, 460 vermisten en 490 krijgsgevangenen aan Duitse zijde. Aan de overzijde van de Rijselseweg bevinden zich nog twee mijnkraters van 27 maart 1916, die als privé-vijver gebruikt worden.
De site rond de mijnkrater van 7 juni 1917 en de Britse bunker werden opengesteld op 25 mei 2003, ‘Dag van het Park’. Het initiatief ging uit van Stad Ieper (In Flanders Fields Museum) en de site werd geïntegreerd in het provinciale netwerk van ‘Oorlog en Vrede in de Westhoek’.
Bron: WOI Relict (826): Mijnkrater 7/6/1917 St. Elooi (Voormezele - WOI)
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2005: Mijnkratersite Sint-Elooi met geallieerde mitrailleurpost [online], https://id.erfgoed.net/teksten/185353 (geraadpleegd op ).