is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Singelberg
Deze bescherming is geldig sinds
De Singelberg is een motteheuvel ten noordwesten van Beveren, opgericht in de eerste helft van de 12de eeuw. Het Singelbergkasteel werd in de 17de eeuw ontmanteld. Vandaag rest er nog een circa 8 meter hoge motteheuvel met een diameter van ongeveer 60 meter aan de basis. De motteheuvel wordt omgeven door een smalle gracht. Een andere smalle gracht omgeeft de motteheuvel en het verdwenen neerhof. Deze gracht sluit langs de noordzijde aan op een afwatering langs de Kasteelstraat.
De kasteelstraat en polderdreef verbinden het kasteel met de dorpskern van Beveren. Het dorp ligt 500 meter verderop op het hoogland. De percelering en de wegen- en waterwegen in de directe omgeving van het mottekasteel zijn van jongere datum. De huidige Verregracht, Melselebeek en Melseledijk zijn nog relicten van het laatmiddeleeuwse polderlandschap. Bodemkundig tekent zich een tweedeling op de bodemkaart af tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte. Het noordelijke is uniformer met vaak zware klei en slechte drainering. In dergelijke condities treedt er weinig bodemvorming op. Op de hoger gelegen zones, in het oosten, waar eolische zand dagzoomt is de bodem grondig gewijzigd door antropogene activiteiten.
Het mottekasteel uit fase 2 (12A-1158) was tweeledig met een motteheuvel met een diamater van 40 m aan de basis. De heuvel was 6 meter hoog. De omvang en vorm van het neerhof is moelijk te bepalen. Vermoedelijk gaat het om een eerder niervormig areaal. Er is sprake van een aarden wal van 8 meter breed en 1 meter hoog. De gracht errond was op de meeste plekken 6 meter breed maar slechts 1 meter diep. Opvallend is de ruime afstand tussen het neerhof en motteheuvel. Bijna 30 meter. Vermoedelijk was hier de grachtpartij aanzienlijk breder. Bij fase 3 (1158-1192) wordt de moteheuvel met 50 cm verder opgehoogd. Bij fase 4 (1192-14B) wordt vooral het neerhof met 1 meter verder opgehoogd. De wal verdwijnt wel en de gracht wordt met 1 meter versmald.
De bouwchronologie van het mottekasteel is te relateren aan een aanhoudend conflict tussen de Vlaamse graven en de heren van Beveren. Het Land van Beveren was een onderdeel van het oude Land van Waas. Aanvankelijk genoot het Waasland weinig interesse van de graven van Vlaanderen omwille van de perifere ligging en de marginale gronden. Dit veranderde gaandeweg wanneer de ontginning van hoog- en laagland op gang kwam. De aanwezigheid van de Schelde was zeker ook een belangrijk aspect in de ontwikkeling van het Beverse. Het blijft echter onduidelijk in welke mate de omgeving van de Singelberg al was bedijkt ten tijde van de opwerping. Hier de volledige bouwchronologie:
Antonius Sanderus stelde de volgens hem indrukwekkende waterburcht voor in zijn werk ‘Flandria Illustrata’ (1641). Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) wordt een cirkelvormige verhevenheid weergegevenheid, aangeduid als “Singelbergh”. De motte wordt ook op de Popp-kaart (1842-1879), kaart van Vandermaelen (1846-1854) en de Atlas der Buurtwegen (1840) aangeduid als “Cingelberg”.
De Singelberg kent een relatief rijke onderzoeksgeschiedenis. Tussen 1974 en 1977 werden er grootschalige opgravingen uitgevoerd door de toenmalige Nationale Dienst voor Opgravingen. Bij de eerste campagne in 1974 werd een doorsnede door de motte gemaakt. In 1975 en 1977 werd de motteheuvel verder onderzocht. In 1976 en 1977 werd er gegraven op het neerhof. Kort samengevat leverde het onderzoek de bovenstaande bouwchronologie op. De evolutie van het opperhof biedt de meeste detailinformatie. Het onderzoek op het neerhof bleef al bij al beperkt en leverde zeker voor de ‘mottefasen’ van het kasteel minder concrete informatie op. Ook was er weinig informatie over de grachtpartijen en de relatie met het landschap. Reden hiervoor was de hoge grondwatertafel waardoor er niet gegraven werd tot op de moederbodem.
In 2020 werd er door Erfpunt met een magnetometer een geofysische prospectie uitgevoerd ter hoogte van het neerhof van het kasteel. De resultaten zijn nog niet gepubliceerd.
In kader van voorliggende syntheseonderzoek werd er een landschappelijk booronderzoek en een geofysische prospectie (GPR en EMI) uitgevoerd. De bedoeling daarvan was om meer informatie te werven rond het landschappelijk verhaal van de Singelberg. Vraagstellingen situeerde zich vooral op vlak van de relatie met het natuurlijk en cultureel landschap van de 12de tot 14de eeuw. Een periode waarvoor er weinig concrete informatie voorhanden is. Dit komt mede doordat het middeleeuws landschap in de 16de eeuw vrijwel werd uitgewist bij de strategische inundaties van de Scheldepolders door Farnese bij het beleg van Antwerpen.
Uit het geofysisch onderzoek werden er verschillende bodemvariaties onderzocht die wijzen op oudere perceelsgrenzen, circulaire grachten, mogelijke getijdengeulen en moderne verstoringen. De circulaire grachten bestaan uit een binnen-en buiten-cirkel die aansluiten op de nog aanwezige grachten. De boorcampagne op de Singelbergsite bestond uit 34 boringen. De boorpunten werden uitgezet langs twee grote transecten, aangevuld met drie kleinere transecten. In het studiegebied zijn verschillende niveaus van antropogene oorsprong vastgesteld. Dit zijn over het algemeen vermengde of soms homogene bruine sedimenten, die meestal fragmenten van artefacten (baksteen, enz.) bevatten. De verschillende interpretaties van deze niveaus hangen af van hun ligging en stratigrafische positie. Op enkele plaatsen koos men ervoor om stalen voor paleo-ecologisch onderzoek en 14C-datering te selecteren. Deze stalen bevatten een dik pakket marien sediment dat afgezet is geweest door het getij op de Schelde. Alle onderzochte stalen bevatten matige tot (zeer) hoge concentraties pollen met goede tot zeer goede bewaring. Het gaat enerzijds om veen en anderzijds om afzettingen uit getijdenomgeving. De resultaten van de palynologische analyses en bleken zeer complex om te interpreteren, aangezien het getij niet alleen materiaal aanvoerde uit de periode van afzetting, maar ook herwerkte pollenkorrels en microfossielen uit oudere veenlagen die aangesneden werden door getijdengeulen en -kreken.
Van het in de 17de eeuw gesloopte kasteel is enkel nog een restant bewaard gebleven onder de vorm van een circa 8 meter hoge motteheuvel met een diameter van ongeveer 60 meter, aangeduid met het toponiem Singelberg. De met gras begroeide motteheuvel wordt omgeven door een smalle gracht, die langs de noordzijde aansluit op de gracht langs de Kasteelstraat. Landbouwgronden omgeven de motteheuvel. Vanuit de voorgaande onderzoeken weten we dat de motteheuvel en het neerhof nog een zeer goede bewaringstoestand kennen.
Auteurs: Lommelen, Lies; Demey, Anthony; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De Singelberg maakte tot de jaren 1980 deel uit van de Polder van Beveren die zich uitstrekte ten zuidoosten van het dorp Kallo en afgesloten werd door de west-oost georiënteerde Beverse Dijk. Met de aanleg van de E34 in de jaren 1950 werd de historische polder doorsneden en kwam de Singelberg geïsoleerd te liggen.
Tot vandaag wordt de motteheuvel omgeven door uitgestrekte landbouwgronden met een open karakter zodat de Singelberg een visueel baken vormt in het overwegend vlak agrarisch landschap.
Is deel van
Beveren
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Singelberg [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302085 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.