erfgoedobject

Sociale woningen uit de jaren 1930

bouwkundig element
ID
302097
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302097

Juridische gevolgen

Beschrijving

Straat met 42 sociale woningen, in 1933 gerealiseerd door de Samenwerkende Maatschappij van Goedkope Woningen voor het Gewest Aalst naar ontwerp van Triphon De Smet en in 1939 aangevuld door dezelfde opdrachtgever met 12 woningen van André Van Schoote, ter vervanging van krotwoningen.

Deze twee bouwfasen passen in de terugkeer tijdens de jaren dertig naar gesloten straatwanden met arbeidershuizen. In beide gevallen trachtte de architect de eentonigheid wel te breken door het voorzien van enige variatie in het straatbeeld (bijvoorbeeld met puntgevels). Beide bouwfasen verraden ook de ambitie van de architecten om voor dit bescheiden programma aan te sluiten bij de toenmalige modieuze stijlen (respectievelijk de art deco en het zakelijke baksteenmodernisme). De achterliggende huizen sluiten qua plattegrond en comfort echter nog volledig aan op de laat 19de-eeuwse arbeiderswoning.

Bouwgeschiedenis

Van 1931 tot 1933 realiseerde de Samenwerkende Maatschappij van Goedkope Woningen voor het Gewest Aalst haar eerste project in de proletarische wijk aan de rechteroever van de Dender te Aalst. Het omvat 42 rijwoningen in de Slotstraat naar ontwerp van stadsarchitect Triphon De Smet, die bijna 500 vergelijkbare sociale woningen ontwierp tijdens het interbellum in Aalst. Zes jaar later bouwde de maatschappij in diezelfde straat – na afbraak van vijftien krotten op de Koer Backaert – nog twaalf arbeidershuizen naar plannen van de Aalsterse architect André Van Schoote uit 1938. Aannemer was Frans Van Geit. In 1969 werd naast de huizenrij van 1939, op de hoek van de Slotstraat en het Klein Begijnhof, het gemeenschapslokaal ’t Slotje opgetrokken.

Typering en beschrijving

Dit bouwkundig geheel is typisch voor de sociale huisvestingspolitiek vanaf midden jaren twintig, waarbij onder invloed van de economische crisis, het tuinwijkideaal ingeruild werd voor een terugkeer naar gesloten straatwanden met arbeidershuizen van twee traveeën en twee bouwlagen. Bij beide bouwfasen trachtte de architect de eentonigheid wel te breken door het voorzien van enige variatie, met als meest opvallend element de puntgevels. Daar waar de bouwfase van 1931 in het straatbeeld een zekere repetitieve indruk maakt, is de bouwfase van 1939 meer opgevat als één groot complex, met centraal twee puntgevels. Stilistisch is de bouwfase van 1931-1933 te typeren als art-decogetint met als decoratieve elementen de geometrische muuropeningen (schouderboogvensters in de tweede bouwlaag en zeshoekig oculus in de puntgevels) en het contrast tussen de bakstenen gevel en de decoratieve accenten in witte imitatiesteen (zoals de bovendorpels). De bouwfase van 1939 vertoont enkele formele elementen van het modernisme zoals het spel van horizontale elementen (de typerende Dudokvoeg en de doorlopende balkons) en verticale elementen (de traplichten en de uitspringende traveeën onder de puntgevel). Achter deze vrij moderne en gevarieerde gevels bevinden zich volgens de plannen echter identieke, smalle arbeidershuizen met een gespiegeld grondplan, zonder enig modern comfort (met een WC die enkel toegankelijk is vanop de koer en geen badkamer).

Evaluatie

Dit bouwkundig geheel heeft een architecturale waarde omdat het representatief is voor de sociale huisvesting van de jaren dertig (arbeidersrijhuizen) en omdat het getuigt van de zoektocht naar eenheid in diversiteit en naar aansluiting bij de modieuze stijlen uit die tijd (respectievelijk art deco in 1933 en zakelijk baksteenmodernisme in 1939). Dat het project van 1939 kadert in de vooroorlogse krotopruiming, verleent het geheel ook een historische waarde. De bepalende erfgoedelementen zijn de voorgevels en meer bepaald het doorbreken van de lijstgevels met enkele puntgevels, en stilistische elementen zoals de geometrische muuropeningen en het contrast tussen de rode baksteen en de witte imitatiesteen (voor de bouwfase van 1933) en het typerend spel van horizontalen en verticalen zoals zichtbaar in de Dudokvoeg, de trapvensters en het originele schrijnwerk (voor de bouwfase van 1939). De straatwand met oneven huisnummers (nummer 3-69) heeft een relatief hogere erfgoedwaarde omdat deze huizenrij vrij goed bewaard is (met uitzondering van nummer 33), zowel de bouwfase van 1933 als die van 1939 bevat, en door de gebogen vorm ook een esthetische meerwaarde heeft. Slotstraat 8-14 heeft geen erfgoedwaarde meer.

  • Onroerend Erfgoed, Archief Inventaris sociale woningbouwpatrimonium (2011-2016), Sitenaam AALST_SLOTSTR_4010.
  • Stadsarchief Aalst, Bouwaanvragen, 1939-8 & 1939-53.
  • GHYSENS J. 2002: Aalst 1920 – 1940: samenleving en maatschappij, Aalst.
  • L’Habitation à bon marché 1938, 12, 288 & 1939, 2, 46.
  • S.N. 1971: Bouwen voor het volk, Aalst.
  • VAN DER VEKEN B. 2007: Triphon De Smet interbellumstadsbouwmeester van Aalst, onuitgegeven verhandeling Universiteit Gent, Vakgroep Kunstwetenschappen.

Auteurs: Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sociale woningen uit de jaren 1930 [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302097 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.