De dendrologisch waardevolle collectie bevindt zich in de ommuurde stadstuin van de neoclassicistische burgerwoning uit 1833. De collectie is representatief voor een 19de-eeuwse stadstuin. Naast twee imposante geënte bruine beuken betreft het verder nog een Amerikaanse tulpenboom en een eveneens geënte cultuurvariëteit van gewone esdoorn met bonte bladeren.
De twee bruine beuken, die hoogstwaarschijnlijk tot de oudste aanlegfase van de tuin behoren en vermoedelijk aangeplant zijn kort na de bouw van het herenhuis, zijn omwille van hun omvang uitzonderlijk te noemen, zeker gezien de groeiplaats in een eerder zandige context. Bovendien gaat het hier om één van de oudst bewaarde voorbeelden van geënte beuken, een veredelingstechniek die vooral vanaf het einde van de 18de eeuw in Vlaanderen is gepropageerd (cf. handboek Baron de Poederlé, 1779). De Amerikaanse tulpenboom behoort waarschijnlijk ook tot de oudste aanlegfase van de tuin. De geënte gewone esdoorn met bonte bladeren behoort wellicht tot een iets jongere generatie bomen uit de tuin, vermits deze soort pas omstreeks 1860 veredeld en verdeeld werd.