Kunstenaarswoning in neotraditionele stijl, volgens de bouwaanvraag uit 1870 opgetrokken in opdracht van de kunstschilder Louis Van Kuyck. Op hetzelfde moment liet zijn schoonbroer, de landschapsschilder Frans Lamorinière, twee percelen hogerop een vrijwel identiek huis met één travee extra bouwen. Uit geen van beide bouwdossiers vallen ontwerper noch aannemer af te leiden.
Louis van Kuyck (1821-1871), zoon van de uit Oosterhout afkomstige kopergieter Antoine Van Kuyck, werd opgeleid aan Academie van Antwerpen onder Gustaaf Wappers en Mattheus Ignatius van Bree, en debuteerde net als zijn leermeesters met historische taferelen en genrestukken. Later legde zich vooral toe op het schilderen van dieren, met name scènes met paarden en paardenstallen. Hij was gehuwd met Marie Lamorinière (1829-1899), de zus van de hoger genoemde Frans Lamorinière (1828-1911), en vader van kunstschilder en Antwerps schepen voor Schone Kunsten Frans Van Kuyck (1852-1915). Louis Van Kuyck overleed op 3 juli 1871 aan de gevolgen van typhus, naar verluidt besmet tijdens het verzorgen van zijn zoon Frans, die van de ziekte herstelde. De nieuwe kunstenaarswoning aan de Lamorinièrestraat was toen vermoedelijk nog maar pas voltooid.
Door Zoë Neumans werden in 1883 de twee linker dakkapellen toegevoegd. Een volgende eigenaar weduwe A. De Meyer-Allebes, gaf in 1899 de architect Ferdinand Truyman opdracht het balkon boven de inkompoort om te vormen tot erker. Bij deze ingreep werd vermoedelijk ook het oorspronkelijke parement uit bak- en natuursteen bekleed met een de huidige stucbepleistering in second-empirestijl. De kunstenaarswoning Frans Lamorinière (nummer 149) is bewaard, maar eveneens in neoclassicistische stijl aangepast, met verwijdering van de dakkapel boven de inkompoort.
Met een gevelbreedte van drie traveeën, omvat de rijwoning twee bouwlagen onder een mansardedak. Vandaag herinneren enkel de plint uit blauwe hardsteen en het grote getrapte dakvenster uit bak- en natuursteen (beschilderd, aan het oorspronkelijke, neotraditionele uitzicht en materiaalgebruik van de lijstgevel. Asymmetrisch van opzet en geleed door de puilijst, legde de compositie de klemtoon op de brede poorttravee, die werd gemarkeerd door de steekboogpoort met tussendorpel, waarboven een balkon met consoles en ijzeren borstwering, en het getrapte dakvenster met schouder- en klauwstukken. Verder was de opstand opgebouwd uit registers van rondboogvensters op de begane grond, en steekboogvensters op de verdiepingen. Later doorgetrokken, dateert de houten kroonlijst met tandlijst op consoles mogelijk nog uit de bouwperiode, evenals de houten inkomdeur en wellicht het smeedijzeren traliewerk. De dakkapellen uit 1883 vormen een verkleinde kopie van het bestaande dakvenster. Het fraaie stucdecor omvat bossage en een poortomlijsting met vrouwenhoofd als sluitsteen op de begane grond, en geriemde vensteromlijstingen met palmet in de onderdorpel op de bovenverdieping. De erker uit 1899 is vereenvoudigd.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1870#621-622, 1883#1276 en 1899#1082.