Ensemble van vier burgerhuizen in eclectische stijl, voor eigen rekening opgetrokken door de aannemer J.P.S. Van Dijck, die op het binnenterrein zijn schrijnwerkerij vestigde. Het nummer 24 met toegang tot het atelier kwam in 1910 als eerste tot stand, later dat jaar gevolgd door de volgens spiegelbeeldschema flankerende, identieke nummers 22 en 26. Als laatste werd in 1911 het nummer 28 opgetrokken.

Met een gevelbreedte van elk drie traveeën, omvatten de nummers 22 en 26 drie bouwlagen onder een zadeldak, dat in nummer 28 later werd verbouwd tot een extra verdieping. Slechts twee traveeën breed omvat het nummer 24, vermoedelijk de eigen woning van de aannemer, telt vier bouwlagen onder een plat dak. De lijstgevels zijn opgetrokken uit geel baksteenmetselwerk in kruisverband, de ontlastingsbogen en boogvelden geaccentueerd door antracietgrijze baksteen, met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint, en witte natuursteen voor speklagen, waterlijsten, sluit- en kraagstenen, hoekblokken, entablementen en balkons.

Bij de symmetrische nummers 22 en 26 ligt de klemtoon op het twee traveeën brede zijrisaliet, dat op de eerste verdieping wordt gemarkeerd door een breed korfboogvenster met waterlijst en maskerkopsleutel, en een driezijdig balkon met consoles en balustrade (latere smeedijzeren borstwering in nummer 22). In het hogere nummer 24, accentueert de rechthoekige houten erker met balkon de eerste bouwlaag. Hier vallen verder de ijzeren overspanning van de pui met inrijpoort op, naast de initialen VD-VC van bouwheer Van Dijck in het boogveld van de inkomdeur, en de maskerkopconsoles van de topgeleding. Nummer 28 onderscheidt zich op de eerste verdieping door een rondboogdrielicht gevat in een brede korfboog, en een centraal balkon met opvallende consoles en postamenten, en door de kraagstenen met maskerkop van de bekronende hoekpostamenten.

Verder zijn de opstanden opgebouwd uit registers van getoogde of rechthoekige deur- en vensteropeningen, en afgewerkt met een houten kroonlijst op consooltjes. Het houten schrijnwerk van de inkomdeuren en vensters met kleine roeden in het bovenlicht is bewaard, evenals de smeedijzeren keldertralies en de gietijzeren voetschrapers.

De plattegronden beantwoorden aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Enkel het nummer 24 wijkt af van dit schema, door de inrijpoort naar de schrijnwerkerij.