is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Site van het Kartuizerklooster Onze-Lieve-Vrouw-Kapelle
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kartuizerklooster Onze-Lieve-Vrouw-Kapelle: ondergrondse en bovengrondse relicten
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Site van het Kartuizerklooster Onze-Lieve-Vrouw-Kapelle: omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
Als eerste kartuizerstichting (1314-1783) in ons land, die tijdens zijn grote bloei in de 15de eeuw een befaamd geestelijk centrum vormde, gefrequenteerd door eminente figuren, bezit het voormalig kartuizerklooster van Herne onmiskenbaar een belangrijke historische en cultuurhistorische waarde. Sinds de opheffing op het einde van de 18de eeuw en de daaropvolgende verkaveling en slopingen bleef de site, op enkele perifere afsplitsingen na, vrijwel onaangeroerd.
Verspreid over het terrein bleven substantiële resten in de vorm van onder- en bovengrondse relicten bewaard. De aard en locatie zijn van die aard dat aan de hand van de soms partiële of zelfs verbouwde constructies algemene configuratie en specifieke typologie van dit kartuizerklooster, waarvan het concept teruggrijpt op de grote 15de-eeuwse bouwcampagne, perfect reconstrueerbaar is. Het poortgebouw met klein gastenkwartier (1716) en de monumentale langsschuur (1705) bleven in- en uitwendig vrijwel intact en vormen de meest representatieve componenten van de huidige kartuizersite, waarbij de atypische inplanting van de schuur refereert aan de historische evolutie van 9de-eeuwse hofkerkje naar kartuizerklooster. Dit wordt bevestigd door de zuidelijke kapelwand die in de schuur werd geïntegreerd. Van de gemeenschapsruimten van het "klein klooster" resten de imposante, overwelfde kelders van de keuken, momenteel deeluitmakend van een 19de-eeuws hoevecomplex; van het "groot klooster" de rest de tot woningen verbouwde oostvleugel met monnikencellen en de pandgang. Van de gesloopte kloosterkerk en de aanpalende kloostergebouwen is de locatie perfect traceerbaar aan de hand van terreingesteldheid en omgevingselementen zoals hagen en afsluitingen, terwijl is aangetoond dat de ondergrond een vrij goed bewaard bodemarchief met een groot potentieel voor verder onderzoek bevat. Tenslotte verwijst het tot woning verbouwde brouwerijcomplex naar de perifere ligging van de boerderij- en bedrijfszone.
Vermoedelijk bevond er zich reeds in de 9de eeuw op de site van het latere kartuizerklooster een primitief hofkerkje dat was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw en deel uitmaakte van het in de kloosterkroniek geciteerde Dierickxhoven. De oudste vermelding van de "capella Sanctae Mariae" gaat terug tot 1148 wanneer Nicolas van Chièvres, bisschop van Cambrai, het patronaatsrecht van het "altaar" van Herne met zijn vijf "appendicia" overmaakt aan de abdij van Saint-Aubert. In de loop van de 12de-13de eeuw groeide de Onze-Lieve-Vrouwkapel uit tot een druk bezocht bedevaartsoord dat door de heren van Edingen regelmatig met schenkingen werd begiftigd. Op 17 september 1218 werd de kapel, wellicht naar aanleiding van een heropbouw, plechtig ingewijd. Vermoedelijk werd de bediening verzorgd door predikheren, die tevens aan de basis lagen van de jaarlijkse bedevaarten maar na enige tijd werden weggezonden.
In 1307 volgde de beslissing van Walter II, heer van Edingen waaronder ook het domein Herne ressorteerde, om naast de kapel een klooster te stichten. Zelf kon hij zijn plannen niet realiseren want in 1309 kwam hij te overlijden. Zijn testament voorzag evenwel de nodige middelen voor de verdere afwerking van de gebouwen – vermoedelijk eenvoudige constructies in hout- en leembouw – en voor het onderhoud van de toekomstige bewoners. Het waren zijn testamenteurs die hun keuze lieten vallen op de orde van de kartuizers, die voortaan voor de bediening van de kapel zouden instaan. Bij deze keuze speelden wellicht zowel persoonlijke voorkeur als de uitstekende reputatie van deze in 1084 door de Heilige Bruno van Keulen (circa 1035-1101) gestichte orde een doorslaggevende rol. Deze strenge contemplatieve orde, die een originele combinatie vormde van een kluizenaarsbestaan en een beperkt gemeenschapsleven, verspreidde zich vanuit het moederhuis in Frankrijk - la Grande Chartreuse - en zou vooral succes kennen in Italië, Spanje en de Nederlanden. In ons land was Herne de eerste vestiging, later gevolgd door Brugge, Antwerpen, Gent, Zelem bij Diest, Sint-Martens-Lierde, Chercq bij Doornik, Luik, Leuven en Brussel. Eind jaren 1970 telde de orde nog zeventien mannenkloosters en vijf vrouwenkloosters verspreid over Europa en de Verenigde Staten van Amerika. Zowel in Nederland als in ons land heeft de orde zich niet meer hersteld na haar opheffing eind 18de eeuw.
In 1314, dat algemeen als stichtingsjaar wordt beschouwd, arriveerden de eerste kloosterlingen, afkomstig uit de meest nabijgelegen Franse kloosters Valenciennes, Saint-Omer en Noyon. De stichting ging gepaard met talrijke giften die de monniken in staat stelden om de gebouwen verder te voltooien en met schenkingen van landerijen en renten, verspreid over Herne en naburige gemeenten. Hierbij werd getracht door aankoop of ruil de gronden zoveel mogelijk rond het klooster te concentreren om het propositum van eenzaamheid zoveel mogelijk te respecteren.
Na deze periode van oprichting en verdere uitbouw van het domein kende het klooster in de 15de eeuw zijn grootste bloeiperiode, mede dankzij het prioraat van vooraanstaande figuren zoals Laurent Van Musschezele (+1471), auteur en geestelijk raadgever van onder meer Margaretha van York, groot weldoenster wiens hart volgens de kroniek in de Kartuis werd begraven, en Henri Van Loen (1406-1481), stichter van het college Het Varken en rector van de Leuvense universiteit.
Tijdens het prioraat van Jan van Atrecht (1411-1430) werd een grootscheepse bouwcampagne opgestart die aan de basis lag van een volledige vernieuwing van het primitieve kloostercomplex en die door zijn opvolgers zal worden voortgezet. De werken werden geleid door Gillis (Egidius Joes) Vanden Bossche, die ook meewerkte aan de Brusselse Sint-Goedelekerk. Aangenomen wordt dat het eerder gerealiseerde klooster in Sint-Martens-Lierde (1352) hierbij model stond. Wanneer in 1418 de nieuwe kloosterkerk werd ingewijd werd definitief een punt gezet achter de aanslepende problemen als gevolg van het dubbel gebruik als parochiekerk en kloosterkerk. De oude, om dezelfde reden reeds in 1381 uitgebreide kerk bleef namelijk bewaard en de aanleunende nieuwe kerk werd uitsluitend voor de monniken gereserveerd.
In 1566 had het klooster zwaar te lijden onder de vernielingen van de gereformeerden. In 1580 volgden de verwoestingen door het protestants garnizoen van Ninove waarna in 1590 werd begonnen met de wederopbouw.
Eind 17de – begin 18de eeuw veroorzaakten doortrekkende Franse, Spaanse en Hollandse troepen nog heel wat schade zodat vrijwel ononderbroken werd gewerkt aan herstel en vernieuwing van het bouwbestand. In 1781 was de renovatie voltooid. Amper twee jaar later volgde de afschaffing van het klooster bij keizerlijk decreet van 17 maart 1783. Op dat moment telde de Kartuis twaalf kloosterlingen. Na hun vertrek werd gestart met de verkoop van de inboedel en van het materiaal afkomstig van de sloop van een deel van de kloostergebouwen (groot klooster). In de herfst van 1785 werd de kloostersite in achttien loten verkaveld wat gepaard ging met een gedeeltelijke sloop van groot en klein klooster en openbaar verkocht. De kloosterkerk en enkele aanpalende gebouwen die niet in de verkoop waren begrepen werden in oktober 1786 overgemaakt aan de pastoor van Herne met de bedoeling er een hulpkerk voor zijn parochie in onder te brengen. Als gevolg van de Brabantse omwenteling en de Franse Revolutie ging dit project echter niet door. De kerk verkommerde, werd in 1813 verkocht, geleidelijk ontmanteld en in 1823 finaal met de grond gelijk gemaakt.
Door de sloop kwam er ruimte vrij voor een doorsteek naar de Kapellestraat (huidige Oud- Kloosterstraat), die circa 1835 werd gerealiseerd.
In 1911 restte er van het klooster slechts het gastenverblijf, de schuur, de brouwerij en enkele tot arbeiderswoningen omgevormde cellen wat grosso modo overeenstemt met de huidige situatie.
Alhoewel qua individuele weergave van de gebouwen soms minder betrouwbaar, geven de schaarse iconografische bronnen in combinatie met archivalia en bevindingen in situ een vrij duidelijk beeld van de configuratie van het kloostercomplex waarvan het concept teruggaat tot de periode 1410-1450.
Zoals eerder gesuggereerd tekenen zich binnen het kloostercomplex ruimtelijk en functioneel twee duidelijk gescheiden zones af: enerzijds de bedrijfszone direct aansluitend op de straat met eigen toegang in de vorm van een poortgebouw en bestaande uit boerderijvleugel, melkhuis en brouwerij; anderzijds de eigenlijke kloostergebouwen gegroepeerd rond de eenbeukige kloosterkerk (45 bij 9 meter) en vanaf de Kapellestraat toegankelijk via het klein gastenkwartier dat tevens als poortgebouw fungeerde.
Ten zuiden van de kloosterkerk bevindt zich het groot gastenkwartier haaks ingeplant op het 'klein klooster' met woning van de procurator, keuken en refter rond een rechthoekig binnenhof gegroepeerd. De koorzijde wordt in beslag genomen door het 'groot klooster' (buitenafmetingen 62 bij 62 meter) met de in kwadraatstructuur opgestelde twaalf individuele cellen, onderling verbonden door een overdekte kloostergang.
Een eigenaardigheid in Herne is de atypische inplanting van de grote schuur – in 1486 vermeld als "horreum antiquum"-, dwars op de zuidmuur van de oude kerk. Dit heeft wellicht alles te maken met de historische evolutie van een 9de-eeuwse hofkern waarop in 1314 een kartuizerklooster werd geënt.
Ten slotte wordt het binnengebied met weiden en moestuinpercelen ontsloten door een kruisvormig wegenpatroon.
Van de historische bebouwing resten momenteel het klein gastenkwartier, de grote schuur met restanten van de oude kerk, de oostvleugel van het 'groot klooster' waarbij de kloostergang en de tussenliggende ruimten werden geïncorporeerd in de tot woningen verbouwde cellen, een deel van de brouwerij (verbouwd), de kelders van de woning van de procurator en/of keuken en enkele fragmenten van de ommuring.
Twee grote beuken en twee wilde kastanjes markeren de voormalige hoofdingang van het Kartuizerklooster, ondergebracht in het klein gastenkwartier (camera mulierum) uit 1716 dat tevens als poortgebouw dienst deed. Dit rijzig en ondiep volume in zogenaamde traditionele bak- en zandsteenstijl is opgevat als een twee bouwlagen en zeven traveeën tellend breedhuis afgedekt met een geknikt zadeldak (zwarte mechanische pan) rustend op fraai uitgesneden daklijstbalkjes met diamantkopmotief. Op de poortingang na vrijwel gesloten voorgevel gedomineerd door de asymmetrisch geplaatste, brede, hardstenen rondboogpoort met geblokte omlijsting voorzien van imposten en druiplijst. Links van de poort twee kleine boven elkaar geplaatste rechthoekige vensters: het bovenste dichtgemetseld, het onderste beluikt en voorzien van diefijzers. Op de verdieping, vlak boven de poort een beeld van de Heilige Bruno, stichter van de kartuizerorde, geplaatst in een tussen voluten gevatte rondboognis met druiplijst en bolbekroning, en geflankeerd door twee van diefijzers voorziene rechthoekige venstertjes. De achter- of binnenkoergevel met hardstenen plint toont een strakke ritmiek van speklagen (drie per bouwlaag) en kruisvensters met regelmatige negblokomlijsting en een ontlastingsboog naar Henegouws gebruik voorzien van aanzet- en sluitstenen in blauwe hardsteen en op het gelijkvloers voorzien van diefijzers. In tegenstelling tot de voorgevel is de rondboogpoort veel soberder, met een vrijwel vlakke, hardstenen omlijsting met sluitsteen, druiplijst en imposten met opschrift "ANNO 1716". De poorttravee wordt bekroond door een barok laadvenster uitgewerkt als een door voluten en vleugelstukken geflankeerd dakvenster met driehoekig fronton met oculus en een ingeschreven rondboogopening met druiplijst, sluitsteen en imposten. Oude foto's tonen eveneens dakkapellen in voor- en achtergevel. De zijgevels zijn voorzien van een aandak met muurvlechtingen en schouderstukken en schaars opengewerkt met respectievelijk twee rondboogdeuren in de zuidgevel en twee korfboogvensters op de zolderverdieping van de noordgevel. Het houten schrijnwerk werd volledig vernieuwd, met uitzondering van enkele ramen, links in de achtergevel waar ook de binnenluiken zijn bewaard. De poortdoorgang is momenteel aan beide zijden – oorspronkelijk vermoedelijk enkel aan de straatzijde - afgesloten met een nieuwe houten poort. Deze brede dwarsdoorgang met cementtegelvloer (geometrische versiering in wit-zwart-grijstinten) is overdekt met een bepleisterd graatgewelf opgevangen door geprofileerde, natuurstenen consoles. Een hardstenen gedenkplaat uit 1470, afkomstig uit één van de monnikencellen herinnert aan de dotatie van Jacob, heer van Brugdam Borsele. Twee tegenover elkaar geplaatste rondboogdeuren met negblokomlijstingen – de linkerdeur meer plastisch uitgewerkt met sluitsteen en druiplijst – verlenen toegang tot de flankerende vertrekken met links de hal (ontvangstruimte) en het salon; rechts de ruim bemeten keuken. De hal met cementtegelvloer en recente schouw bevat een vrij monumentale bordestrap met balusters en onderaan de toegang tot de overwelfde kelder. Het aangrenzend salon met rode tegelvloer in gebakken aarde toont een stucplafond met sober lijstwerk en een laatbarokke, houten schouwmantel en –boezem met spiegel. De keuken rechts van de doorgang is afgewerkt met grote plavuizen in blauwe hardsteen, een grote haard waarbij de houten balk rust op eenvoudige, natuurstenen stijlen en consoles en een gelobde muurnis. De verdieping wordt gevormd door de boven de poort gelegen overloop (rode tegelvloer en eenvoudig gestuct plafond) met links twee grote kamers, rechts verschillende, door vakwerkwanden van elkaar gescheiden, kleinere kamers waarvan twee met respectievelijk een Christus- en een Mariamonogram als centraal motief in het stucplafond. Deze rechterhelft bevat tevens een tweede overloop waarop een rechtstreeks van buiten toegankelijke, steile steektrap alsook de zoldertrap uitgeven. De stevige, eiken kapconstructie is samengesteld uit zes spanten.
Parallel met het gastenkwartier bevindt zich een omvangrijke langsschuur (35 bij 12 meter), opgetrokken in baksteen met verwerking van hardsteen en zandige kalksteen en afgedekt met een rood pannen zadeldak. Volgens de kloosterkroniek stond de "horreum antiquum" rond 1700 op instorten en was de heropbouw (“reaedificavit somptuose”) in 1705 voltooid. Vermoedelijk ging dit gepaard met een verlenging in noordelijke richting. Zuidelijke kopgevel met muurvlechtingen en overhoekse top- en schouderstukken in een chronogram "Post CasVM DeCor" 1705 gedateerd. De hardstenen plint wordt onderbroken door een hardstenen rondboogpoort met imposten en sluitsteen, geflankeerd door een hardstenen rondboogvenster, een rechthoekige deur met houten latei en een rondboogdeur die toegang verleent tot de achterliggende paarden- en koeienstal. Langs de binnentuin ligt blinde langsgevel terwijl de gevel langs de Kloosterstraat is opengewerkt met kleine, rechthoekige vensters (oorspronkelijk beluikt) met houten diefijzers en een dichtgemetste rondboogdeur, telkens voorzien van een negblokomlijsting van zandige kalksteen. De indrukwekkende kapconstructie bestaat uit acht spanten die een breedte van twaalf meter overspannen, met een tussensteun rustend op de lage langsmuur die de dorsvloer van de tasruimte scheidt. Als noordelijke kopgevel fungeert de zuidmuur (met aanzet van de zuidwestelijke hoek) van de begin 1786 gesloopte "église des paysans" die een uitbreiding was van de vermoedelijk begin 13de-eeuwse Onze-Lieve-Vrouwkapel en waarvan het vloerpeil ongeveer één meter onder het huidige maaiveld lag. De circa 1,6 meter dikke wand bestaat uit een breukstenen fundering, een plint met druiplijst in grote schistblokken en een parement in zandige kalksteen voorzien van een druiplijst en een rondvenster met een diameter van ongeveer 1,3 meter. Verder toont deze wand de aftekening van een zadeldak van ongeveer 40 graden en een bouwhoogte van 3,2 meter tussen vloerpeil en kroonlijst. De doorbraak van deze wand met een schuurpoort met houten latei en bakstenen ontlastingsboog dateert wellicht van circa 1835 wanneer de aanleg van de Kloosterstraat een toegang aan de noordzijde mogelijk maakte. Hiertoe diende de ankerbalk van de meest noordelijke travee verwijderd en werd het dakgebint verlengd zodat het momenteel draagt op de voormalige kapelmuur.
Van het 'groot klooster' bleef enkel de sterk verbouwde oostvleugel van het kloosterpand bewaard. Na de openbare verkoop werden de vijf vrijstaande kloostercellen, de aanleunende kloostergang en een hoevegebouw(?) omgebouwd en geïncorporeerd in een aaneengesloten rij arbeiderswoningen. Desondanks geven daksilhouet en bouwsporen onder meer in de zijmuur van de meest zuidelijke woning nog een goed beeld van de oorspronkelijke volumes. Naar verluidt bleven er ook kelders en stucdecoratie partieel bewaard.
Het klooster is onderkelderd: imposante kelders met bakstenen gewelven op een blauwhardstenen zuil met sokkel en met een sober geometrisch motief opgehoogd kapiteel, vormen de relicten van keuken of woning van de procurator die deel uitmaakten van het 'klein klooster', de zone met gemeenschappelijke voorzieningen. Ze vormen momenteel de basis van het woonhuis van een 19de-eeuws ogend, middelgroot hoevecomplex met 1899 gedateerde langsschuur
Van het grote U-vormige brouwerijcomplex (tevens bakkerij, schrijnwerkerij, oliemolen, stalling en berging), opgetrokken in baksteen met verwerking van zandige kalksteen voor plint, venster- en deuromlijstingen, hoekkettingen en geprofileerde kroonlijst, rest momenteel een rechthoekig volume onder pannen zadeldak met aansluitende, korte dwarsvleugel. De langgerekte binnenkoergevel met zijn levendige afwisseling van in grootte variërende rechthoekige vensters en rondboogdeuren bleef het meest intact. Voor het overige werd deze vleugel zowel in – als uitwendig vrij sterk verbouwd. Dit geldt eveneens voor de kapconstructie waarvan verschillende onderdelen wijzen op recuperatie en/of aanpassingen.
In de jaren 1980 werden door enkele plaatselijke amateurs een reeks kuilen gegraven. Hierbij werden een reeks muren aangesneden die duidelijk tot diverse bouwfasen bleken te horen. Omwille van de ondeskundige werkwijze werden op vraag van de heer Luk Beeckmans de werken gestaakt. Volgens de heer Beeckmans zouden de funderingen deel kunnen hebben gemaakt van de voormalige kloosterkerk. De structuren werden echter niet opgemeten of gedocumenteerd en opnieuw afgedekt. Deze gegevens geconfronteerd met toponymie, iconografische en historische bronnen, alsook luchtfoto’s laten toe met zekerheid de voormalige kloostergebouwen op deze site te lokaliseren.
Bron: Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier DB002172, Kartuizerklooster Onze-Lieve-Vrouw-Kapelle: ondergrondse en bovengrondse relicten.
Auteurs: Van Bellingen, Stephan; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Het kartuizerklooster wordt ontsloten door een oost-west georiënteerde hoofdas die grotendeels samenvalt met de Oud Kloosterstraat. De site bestaat uit weiland, akkers en de grotendeels gedempte visvijvers, afgetakt van de Aerebeek.
Op de kabinetskaart van de Ferraris omvat het kartuizerklooster een moestuin, boomgaard en een aantal vijvers. Het complex wordt begrensd door wegen in het noorden, oosten en westen en door de Harebeek in het zuiden. Een toegangsdreef ontsluit het klooster in het oosten. De Atlas der Buurtwegen toont een netwerk aan voetwegen die de gronden rondom het klooster doorkruisten zoals de Kloostermolenweg en de Kapelleveldweg.
Bij de opheffing in 1783 bedroeg de oppervlakte van het kloosterdomein intra muros ongeveer zeven hectare of vijf bunder, drie dagwand, twintig roeden, Brusselse maat. Het strekte zich uit over een lengte van 310 meter langs de Kapellestraat met een gemiddelde diepte van 255 meter. De kloostergebouwen bevonden zich in de hoger gelegen noordelijke zone, terwijl de zuidelijke zone aansluitend op de Arenbeek grotendeels bestond uit deels gedempte visvijvers, weiden en akkers. De zone buiten de ommuring werd ingenomen door bos en weiden en vormde een duidelijk afgelijnd blok begrensd door de Kapellestraat, Ekkelbergstraat, Processiestraat en Arenbeek. De benaming “Kloosterveld” op de huidige kadasterplannen refereert nog aan deze toestand. In de loop van de 19de eeuw werden de visvijvers gedempt en omgezet naar weiland.
Vandaag ligt de kloostersite in een landelijke omgeving met akkers en weiland. Bij een aantal percelen zijn nog bomenrijen rondom aanwezig. De Arebeek gemarkeerd door een bomenrij vormt de natuurlijke begrenzing in het zuiden. De centrale oost-westas van de Oud-Kloosterstraat die de site inwendig ontsloot en de virtuele scheiding vormde tussen klooster en bedrijfszone, is volledig bewaard gebleven, deels als onverharde weg.
Aan de gekasseide hoofdingang van het klooster langs de Kapellestraat komen vier welkomstbomen voor: twee bruine beuken en twee witte paardenkastanjes.
Omvat
Hoeve in U-vorm
Omvat
Priorij, langsschuur en aanhorigheden Kartuizerklooster
Omvat
Stokerij
Omvat
Vier welkomstbomen bij Kartuizerklooster Onze-Lieve-Vrouw-Kapelle
Is deel van
Herne
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Site van het Kartuizerklooster Onze-Lieve-Vrouw-Kapelle [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302456 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.