is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Sociale woonblokken Hennig, Thiebaud en Eric Sasse
Deze vaststelling is geldig sinds
Bouwgeschiedenis en situering
Tijdens het tweede kwart van de 20ste eeuw bouwde de Antwerpse Maatschappij voor Goedkope Huisvesting (later: Huisvesting) op de wijk Kiel heel wat sociale woningen in de vorm van woonblokken, met als eerste dat aan de Julius De Geyterstraat 81-131 uit 1923 van Edward Craeye. De belangrijkste concentratie aan dergelijke sociale appartementsgebouwen bevindt zich echter in de noordelijke hoek van de Sint-Bernardsesteenweg en de Hendriklei waar tussen 1924 en 1949 de complexen Hennig, Thiebaud en Eric Sasse werden opgetrokken.
Het grootste complex genaamd Hennig werd in verschillende fasen gerealiseerd naar ontwerp van de Antwerpse architect Edward Craeye. Hennig I bestaat uit 23 gebouwen met 235 appartementen aan de Hendriklei 2-40, Jan Davidlei 39-53, Max Roosesstraat 1-19 en Sint-Bernardsesteenweg 434-444, die tussen 1922 en 1924 opgetrokken werden door aannemer H.C. Van Tienen (Visé). Voor Hennig II, ten noorden hiervan, waren twee aannemers verantwoordelijk: Kempische Betonwerken N.V. Calmpthout realiseerde in 1923 het zuidelijke deel bestaande uit 9 appartementsgebouwen met 90 woningen aan de Max Roosesstraat 6-20, de Sint-Bernardsesteenweg 426-432 en de Jan Davidlei 29-35. Voor het noordelijke deel van dit complex, bestaande uit 14 gebouwen met 141 woningen en één winkelhuis uit 1925 aan de Jan Davidlei 5-27, en de Sint-Bernardsesteenweg 388-424, trad Felix De Raedt uit Gent (Visserij) op als aannemer. Hennig III ten slotte, bestaande uit 237 appartementen, werd in 1937-1939 gerealiseerd op een onregelmatig perceel tussen de Jan Davidlei 70-88, de Max Roosesstraat 27-33, Van Peenestraat 49-81, Maurits Sabbelaan 2-20 en Hendriklei 42-46 door Algemeene Bouwondernemingen Van Riel en Van Den Bergh, één van de belangrijkste bouwbedrijven in Antwerpen en gespecialiseerd in gewapend-betonconstructies (als concessionaris van het Franse Bétons Armés Hennebique).
Ten noorden van Hennig II (aan de Jan Davidlei 2-68, Max Roosesstraat 22-28, Van Peenestraat 31-47 en Alfons De Cockstraat 1-23) werd midden jaren twintig nog een appartementencomplex opgetrokken genaamd Thiebaud, bestaande uit 29 gebouwen met 304 woningen (waarvan één conciërgewoning) naar plannen van de architecten Jan Robert Vanhoenacker, John Van Beurden en Jos Smolderen. Aannemer was opnieuw Felix De Raedt. In 1949 werd dit complex in het kader van de woningnood verhoogd met een gedeeltelijke vijfde verdieping van 43 appartementen naar ontwerp van Jos Smolderen.
Een derde complex genaamd Eric Sasse werd gebouwd in 1949 ten noorden van Hennig III, aan de Van Peenestraat 24-30, de Max Elskampstraat 26-48, de Maurits Sabbelaan 22-44 en de Alfons De Cockstraat 25-31. Het complex werd opnieuw door Edward Craeye ontworpen en bestaat uit 16 gebouwen met 194 appartementen en vier winkels.
In 1944 werd een gedeelte van het Hennig-complex aan de Sint-Bernardsesteenweg vernield door een V-bom en in 1950 heropgebouwd. Drie jaar later werd ten noordoosten van het complex Thiebaud, aan de Alfons De Cockstraat 2-24, nog een sociaal appartementsgebouw gerealiseerd naar ontwerp van Jos Smolderen.
Vanaf 1993 worden de appartementencomplexen Hennig, Thiebaud en Eric Sasse stelselmatig gerenoveerd, onder andere in het kader van het Domus Flandria-programma. Deze renovaties zijn heel ingrijpend, met behoud van enkel de buitengevels (façadisme). Anno 2016 zijn deze renovaties vrijwel voltooid en wordt de noordoostelijke hoek van Thiebaud aangepakt.
Typering en beschrijving
Hennig, Thiebaud en Eric Sasse zijn (middel)hoogbouw appartementencomplexen die een volledig bouwblok omvatten en beschikken over één of meerdere gemeenschappelijk binnenpleinen. Deze typologie is waarschijnlijk geïnspireerd op de vroeg 20ste-eeuwse Weense Hoven, hoewel ook Parijse en zelfs Amerikaanse complexen als voorbeeld kunnen hebben gediend.
Tijdens het interbellum kozen de ontwerpers er voor om per complex drie of vier kleinere binnenpleinen te voorzien in plaats van één groot binnengebied. Deze pleinen zijn rechtstreeks toegankelijk vanaf de straat en zijn ook onderling met elkaar verbonden door middel van doorgangen. Er is wel een onderscheid tussen openbaar toegankelijke pleinen en meer private pleinen die afgesloten worden met poorten. De inrichting van deze pleinen verschilt ook: sommige werden ingericht als speelpleinen met zandbakken en plonsbaden of fonteinen (soms in art deco vormgeving), andere als tuinen. De lichtinval op deze pleinen is over het algemeen goed, behalve bij Hennig III waar de bouwhoogte soms te groot is voor de beperkte oppervlakte van deze binnenpleinen.
De gebouwen uit het interbellum tellen meestal vijf bouwlagen, waarvan soms afgeweken wordt boven de toegangen naar de binnengebieden. Daar wordt gekozen voor een meer menselijke schaal (twee bouwlagen) of juist een meer monumentale hoogte (bijvoorbeeld zeven bouwlagen bij de hoofdingang van Hennig III aan de Hendriklei). Monumentaliteit wordt ook betracht door de uitgesproken symmetrie van deze complexen. Anderzijds vertoont het gevelbeeld veel variatie door de afwisseling in bouwhoogte, de vele in- en uitsprongen en de schuine inplanting van bepaalde volumes die inspelen op de onregelmatige perceelvormen (met name bij Hennig III).
De straatgevels kenmerken zich door monumentaliteit en rijkelijke decoratie (enigszins afgezwakt door de renovatiewerken), een bewuste keuze van de ontwerpers en de opdrachtgever om het kazerneachtige verleden van de sociale appartementsbouw van zich af te schudden en resoluut te gaan voor een meer genereus, burgerlijk, zelfs paleisachtig imago. Ook de toepassing van pergola’s en fonteinen sluit hierbij aan. Voor de straatgevels werd gekozen voor de toen modieuze, op de Franse Beaux-Arts geïnspireerde art deco. Gevels aan de binnenpleinen daarentegen waren veel eenvoudiger en worden vooral gekenmerkt door het geometrische volumespel van de horizontale balkons en verticale, geprononceerde trapkokers.
De ontwerpen van Edward Craye kenmerken zich door gecementeerde lijstgevels met schijnvoegen op de begane grond gevolgd door een puilijst met consoles. Deze lijst werd onderbroken door de opgaande traphallen met een verschillende vensterordonnantie van de gevel. De hoofdingangen werden steeds bekroond met een vooruitspringende kroonlijst. Rechthoekige raamopeningen voorzien van een kleine metalen balustrade bevonden zich in soms licht geprononceerde geveldelen. De gevels werden afgesloten door een neoclassicistisch aandoende kroonlijst, ondersteund door consoles. De geveluitwerking kent zijn hoogtepunt op de afgeronde gevelwand van Kiel Hennig I op de hoek van de Sint-Bernardsesteenweg en de Jan Davidlei, waar de vooruitspringende geveldelen zijn voorzien van gestileerde guirlandes. Kiel Hennig III, dat tien jaar later werd gerealiseerd, is soberder en meer monumentaal vorm gegeven.
De gevelarchitectuur van het complex Thiebaud, dat ontworpen werd door Jan Robert Van Hoenacker, John Van Beurden en Jos Smolderen, onderscheidt zich van de naburige gebouwen van Edward Craeye door het gevarieerde materiaalgebruik met witte natuursteen (onder andere voor de kolossale driezijdige bovenerkers en onderaan) en baksteen, en de toepassing van meer geometrische art deco (uitgewerkte toegangspartijen, de metalen balustrade voor de ramen, de benadrukte kroonlijst en de tandlijst onder de erkers). Een opvallend detail is de art deco pomp van bak- en natuursteen met spuwer in vorm van tijgerkop op de meest noordelijke binnenplaats.
Het naoorlogse complex (Eric Sasse) is iets hoger (vijf tot acht bouwlagen) en heeft – in vergelijking met de complexen uit het interbellum – een heel eenvoudig rechthoekig grondplan met heel beperkte in- en uitsprongen en slechts één groot binnengebied. Ook de gecementeerde straatgevels zijn eenvoudiger en worden enkel geritmeerd door geprononceerde trap- en liftkokers en door balkons ter hoogte van de tweede en derde bouwlaag.
Wat de planindeling betreft, valt het grote aantal trappen op waardoor de traphallen slechts twee of drie appartementen per verdieping ontsluiten en dus de nodige privacy verlenen. Appartementen tellen woonkamer, keuken (spoelplaats) en één, twee, (vooral) drie of vier slaapkamers. Elke appartement beschikt ook over een private buitenruimte (balkon) en de dagvertrekken zijn steevast naar het binnenplein gericht. Bij het Eric Sasse-complex bevinden zich op de vier hoeken winkels.
Evaluatie
Dit complex werd binnen de thematische inventarisatie van het sociale woningbouwpatrimonium zeer hoge tot uitzonderlijke erfgoedwaarde toegekend (top van de selectie).
De complexen Hennig, Thiebaud en Eric Sasse hebben een uitzonderlijke hoge erfgoedwaarde, in de eerste plaats omwille van hun stedenbouwkundige waarde (een zeldzaam, zelfs uniek voorbeeld van de grootschalige toepassing van het type van de “Weense Hoven” in Vlaanderen). Ook de architecturale waarde is hoog en vertaalt zich in de voor de sociale woningbouw uitzonderlijk monumentale en – voor Thiebaud, Hennig I en II – rijkelijk gedecoreerde gevelarchitectuur. Door de ingrijpende renovatiewerken sinds eind 20ste eeuw is enkel die gevelarchitectuur bewaard als erfgoedelement, evenals de algemene inplanting met (vooral kleinere), semipublieke binnenpleinen en -tuinen.
Auteurs: Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Kiel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sociale woonblokken Hennig, Thiebaud en Eric Sasse [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302572 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Antwerpen
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.