is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Molenbemden
Deze bescherming is geldig sinds
Het beschermde beemdenlandschap langs de Molenbeek maakt deel uit van een typische ingesneden beekvallei uit Vochtig Haspengouw en bevindt zich in het bronnengebied van de Demer.
De Molenbemden bevinden zich in de Haspengouwse leemstreek, meer bepaald in Vochtig Haspengouw, ter hoogte van de grens tussen Grote Spouwen en Membruggen. Dit landschap, met een oppervlakte van circa 40 hectare, strekt zich uit langs de oevers van de Molenbeek, een bijriviertje van de Demer, dat het gebied in tweeën splitst, namelijk de Bilzerbeemden ten noorden van de beek en de Riemsterbeemden ten zuiden van de beek.
De Molenbemden vormen een duidelijk door middel van een talud afgelijnde depressie binnen het landbouwgebied van Grote Spouwen en Membruggen. Het beschermde landschap bevindt zich op een hoogte die varieert van circa 70 tot 72,5 meter +TAW. Het terrein helt zwak naar beneden in zuidwestelijke richting.
De primaire afwatering binnen het landschap gebeurt via de Molenbeek. Een net van uitgegraven greppels en bronbeekjes verzorgt de secundaire afwatering. Een hydrobiologische analyse uit 1984 toonde aan dat het aanwezige bronwater een grote faunistische diversiteit vertoonde. De Molenbeek bleek, ten gevolge van het lozen van huishoudelijk afvalwater in de beek, op verschillende plaatsen sterk vervuild te zijn.
De ondergrond van het terrein is tertiair en bestaat uit grijsgroen, zeer fijn zand behorende tot de Formatie van Sint-Huibrechts-Hern (Groep Tongeren). Tijdens het pleistoceen werd deze afzetting bedekt door niveo-eolische leem daterend uit de würm/weichsel-periode. Het aanwezige alluvium, hoofdzakelijk bestaande uit lemig materiaal, werd afgezet tijdens het holoceen. Vanaf deze periode begon ook de veenvorming.
De beemden langs de Molenbeek zijn omgeven door een smalle strook van bodems op leem zonder profielontwikkeling (bodemtype Abp). Plaatselijk zijn deze gronden zwak tot matig gleyig (bodemtype Acp en Adp). De bodem bestaat uit leemmateriaal afkomstig van de hoger gelegen, zeer vruchtbare en voor Haspengouw typische diepe leemgronden met textuur B horizont (bodemtype Aba). In de noordoostelijke en zuidoostelijke uitlopers van de beemden komen sterk gleyige gronden op leem voor, zowel met als zonder reductiehorizont (bodemtypes Aep en Ahp). Het zijn sterk hydromorfe, alluviale gronden zonder profielontwikkeling. Centraal gelegen in de beemden bevinden zich zeer sterk gleyige gronden op leem met reductiehorizont en met veensubstraat beginnend op geringe diepte (20 tot 80 centimeter) (bodemtype vAfp). Het zijn eveneens zeer sterk hydromorfe, alluviale bodems zonder profielontwikkeling en met permanente grondwatertafel op geringe diepte. Eveneens centraal in het beschermde landschap komen twee vlekken venige afzettingen voor (bodemtype V). Gronden op venig materiaal hebben een niet bepaalde profielontwikkeling en niet gedefinieerde draineringsklasse. Ze zijn permanent zeer nat. In het westelijk deel van het landschap bevinden zich gereduceerde gronden op leem met venige bovengrond (bodemtype Agp). Het is een permanent verzadigde grond met grondwater op minder dan 40 centimeter. De in de Molenbemden voorkomende gronden zijn, met uitzondering van een smalle strook aan de rand van het gebied (bodemtypes Abp, Acp en Adp), ongeschikt voor land- en tuinbouw. De bodems komen bijna uitsluitend in aanmerking voor graas- en hooiweiden en hygrofiele houtsoorten.
Tot 1983 waren de Molenbemden een verlaten, verruigde en bijna volledig met populieren (Populus) beplante beekvallei. Grote delen van het populierenbestand waren aangetast door bladroest en/of schorsbrand. De onderbegroeiing bestond hoofdzakelijk uit nitrofiele planten als grote brandnetel (Urtica dioica) en kleefkruid (Galium aparine). Het lozen van huishoudelijk afvalwater, sluikstorten, bemesting afkomstig van de hoger gelegen landbouwgronden, ontwatering en de afwezigheid van enig beheer veroorzaakten de eutrofiëring van het gebied. In 1983 en 1984 werden alle zieke en afgestorven populieren, aangeplant tijdens de jaren 1950, gekapt en afgevoerd. Enkel een aantal gezonde schermbeplantingen werden intact gelaten. Percelen met een hoge trofiegraad en een hoge grondwaterstand waren begroeid met een rietvegetatie. Ten gevolge van het maaibeheer heeft zich op de nog relatief voedselrijke en drassige bodems een vegetatie ontwikkeld met de kenmerken van het moerasspirea-verbond. De iets drogere delen van de vallei zijn ofwel bebost ofwel intensief beweid. De beekbegeleidende bossen behoren tot het elzen-vogelkersverbond. Fytogeografisch behoren de Molenbemden tot het Brabants district. Bovenstaande beschrijving werd opgesteld ten tijde van de bescherming (1991).
Sinds het gebied in 1983 als natuurgebied beheerd wordt, werd een verhoging van het aantal broedvogelsoorten vastgesteld, evenals grotere dichtheden per soort. Ten gevolge van de grotere variatie aan plantengemeenschappen en de inrichting van open ruimten hebben zich in dit gebied grote dichtheden aan zangers, zoals braamsluiper, grasmus, tuinfluiter, zwartkop, fitis, tjiftjaf, spotvogel en bosrietzanger gevestigd. Verschillende koppels van de pimpelmees, koolmees, glanskop, matkop en zwarte mees werden als zeker broedgeval gesignaleerd. Gegevens uit 1986 wijzen op de aanwezigheid van circa 55 vogelsoorten.
De bruine kikker en de gewone pad werden talrijk aangetroffen. De aanwezigheid van de Alpenwater salamander werd eveneens vastgesteld. Wat betreft het grondgebied van Riemst vormden de Molenbemden, op het moment van de bescherming, de enige vindplaats van deze amfibieën.
Het landschap heeft een belangrijke natuurwetenschappelijke waarde: het beemdlandschap langs de oevers van de Molenbeek, behorend tot het brongebied van de Demer, vormt een depressie binnen het agrarisch gebied. Op een beperkte oppervlakte komen alle mogelijke in valleien en depressies aanwezige bodemseries voor. Het beemdwater afkomstig van bron-, kwel- en regenwater heeft een hoge kwaliteit ten opzichte van het water uit de Molenbeek. Binnen het beschermde gebied komen uitgestrekte rietlanden op percelen met een hoge grondwaterstand en een hoge trofiegraad voor. Op plaatsen waar het riet tijdens de zomer gemaaid werd heeft zich het dotterverbond ontwikkeld. Ten gevolge van het maaien van percelen met een relatief voedselrijke en drassige bodem ontstond een vegetatie met kenmerken van het moerasspireaverbond. Het verbond van de grote zeggen manifesteerde zich op terreinen die enkel afhankelijk zijn van zuiver bron- en/of regenwater en die eenmaal per jaar in augustus gemaaid werden. Op deze percelen werden bovendien enkele exemplaren van de vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata) waargenomen. Langs de beek worden verschillende percelen ingenomen door beekbegeleidende bossen. De grotere variatie aan plantengemeenschappen leidde tot de verhoging van het aantal aanwezige broedvogelsoorten.
Het voorkomen van een kleinschalig landschap met dominantie van soortenrijke, schrale, vochtige graas- en hooiweiden, afgewisseld met rietlanden, verruigde gebieden en bosjes, doorsneden door hagen, populieren- en knotbomenrijen, houtkanten,... geven aan het gebied een hoge esthetische belevingswaarde.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) worden de Molenbemden weergegeven als moerassige weiden langs de Molenbeek. De kaart van Vandermaelen (circa 1850) en de militaire topografische kaart (1904) van het Institut de Cartographie Militaire tonen een nagenoeg ongewijzigde toestand.
Notariële akten voor verpachting, opgesteld in 1865 en 1879 door notaris van Ormelingen, tonen aan dat de beemden bijzonder nuttig waren voor de plaatselijke bevolking. In de eerste akte worden 52 en in de tweede 54 pachters van gras in de beemden vermeld. Uit de bevolkingsregisters van Membruggen blijkt dat dit dorp vanaf 1850 gemiddeld 60 huisgezinnen telde. Bijna elk gezin van Membruggen pachtte dus een perceeltje met een oppervlakte van enkele aren of minder van de gemeente en nam bijgevolg deel aan de exploitatie van de gronden. De meest drassige percelen werden gemaaid eind mei en begin september, terwijl de iets drogere graslanden begraasd werden door koeien, schapen of geiten. Het riet werd regelmatig gemaaid, het hout - overwegend els - gekapt en de grondwaterstand werd op peil gehouden via een goed onderhouden netwerk van sloten. Tijdens de wintermaanden overstroomden de beemden meestal. Verpachting was, samen met de jaarlijkse inning van de jachtrechten, een bron van inkomsten voor Membruggen.
Het ontstaan van de grootschalige landbouw, de opkomst van zware landbouwmachines, de hoge kostprijs van handenarbeid en het verdwijnen van de kleine landbouwer maakten na de Tweede Wereldoorlog een einde aan het agrarisch gebruik van de beemden. Het gevolg van deze evolutie was een algemene verruiging van het landschap, mede in de hand gewerkt door ontwatering en eutrofiëring. In de jaren 1950 werden de beemden beplant met populieren. Twintig jaar later werd de Molenbeek uitgediept en werden overal in de beemden greppels met een diepte van ongeveer 50 centimeter aangelegd. Door de daling van de grondwaterstand ten gevolge van deze ingreep hoopte men de populierenteelt te optimaliseren.
Vanaf 3 maart 1983 werden de gemeente-eigendommen in het Rijckerbroek, de Laeck, de Belk en de Papenhoek opnieuw in beheer genomen met het behoud en herstel van de ecologische belangen van dit gebied als doel. Het opnieuw aanwenden van traditionele landbouwtechnieken voor het beheer van vochtige graslanden, moerassen, rietlanden en bossen draagt bij tot de cultuurhistorische waarde van dit gebied.
Auteurs: Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Grote-Spouwen
Is deel van
Membruggen
Is deel van
Rijkhoven
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Molenbeemden [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302699 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.