is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Groenendaal-Zangerhei
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als vastgesteld landschapsatlasrelict Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei
Deze vaststelling is geldig sinds
Dit landgoed in het Limburgse dorpje Waltwilder, nu een deelgemeente van Bilzen, kende een ontwikkeling die exemplarisch is voor menig kasteeldomein in Limburg. De namen van Loonse, later Luikse families als Joncholt, Elderen, Lamboy, Grady en Rosen zijn er mee verbonden. Croenendael klimt dan ook op tot de middeleeuwen en zijn geschiedenis is eigenlijk nog ongeschreven.
De heren van Croenendael
De betekenis van de naam Croenendael blijft duister, het is geen verschrijving voor Groenendael zoals nog wel voorkomt - ondermeer op de militaire stafkaart - want plaatselijk bestaat de verbastering tot Krundel, wat vermoedelijk niet vertrokken moet zijn van Groenendaal.
Tijdens het ancien régime was Croenendael een Loonse heerlijkheid die samen met Hoelbeek en Joncholt in handen was van de heren van Joncholt. De dood van Jan van Joncholt betekende het einde van deze eenheid, want zijn erfenis werd verdeeld tussen zijn twee dochters. Joncholt en Hoelbeek werd het erfdeel van Beatrix die met Hendrik van Guigoven huwde; Croenendael kwam in 1418 toe aan Aleidis en haar echtgenoot Godenoel van Elderen die in 1420 het leenverhef opnam. Toen Johanna van Elderen halfweg de 15de eeuw in het huwelijk trad met Aert Lamboy ging Croenendael over naar de Lamboy's. Willem III de Lamboy die in de 17de eeuw als veldheer enige roem verwierf, werd eerst baron, later graaf en voegde 'de Croenendael' aan zijn naam toe.
Dat deed ook ridder Michel Albert Joseph de Grady de Croenendael (1785-1857), die tot een familie behoorde die al sinds de 17de eeuw in Luik aanzien bezat. Zijn voorzaten waren achtereenvolgens Michel Joseph (1684-1758), Jean Charles (1718-1761) en Michel (1753-1800) de Grady. Zelf was Michel Albert Joseph van 1831 tot zijn dood burgemeester van Waltwilder. Zijn grondbezit in het dorp bedroeg volgens de Primitieve kadastrale legger in 1844 meer dan 105 ha en daartoe behoorde ook de ruïne van de middeleeuwse burcht van Joncholt. Tijdens de 18de eeuw beschikte de familie over het fortuin om het kasteel naar de smaak van die tijd aan te passen, wat halfweg de 19de eeuw ook is gebeurd voor de gronden die een aanleg kregen in landschappelijke stijl. Na de dood van Michel Albert Joseph de Grady volgt in 1861 de verkoop. Zijn ten kadaster gekende erfgenamen waren de in Kirchberg (Pruisen) gedomicilieerde ridder Albertus de Grady de Croenendael en diens niet nader geïdentificeerde broer en zussen.
De nieuwe eigenaar sedert 28 mei 1861 is baron Emile Florent de Rosen de Borgharen (1822-1895), rentenier te Luik die zoals de Grady's behoorde tot een bekende Luikse familie en een verre neef is. De ruïne van Joncholt ging mee over in zijn handen. Het wapenschild van de vorige bezitters in het fronton van het kasteel liet hij vervangen door het zijne en dat van zijn echtgenote Julie de Sauvage Vercour (1821-1887). Hun nakomelingen behielden het landgoed tot de dood van baron Pierre de Rosen de Borgharen in 1990. Daarna volgen drie verkopingen die een einde maakten aan de adellijke bewoning van het kasteel.
Bij de eerste verkoop in 1992 werd het kasteel gescheiden van de boerderij en die is sindsdien een zelfstandig landbouwbedrijf. De koper haalde het kasteel grotendeels leeg en sloopte interessante bijgebouwen. Enkele jaren later werd op hun plaats een wagenhuis en verderop een jachthuis opgetrokken, realisaties van de volgende eigenaar. De Nederlandse minimalistische binnenhuisontwerper Jan des Bouvrie kreeg van hem in 1993 de opdracht voor de vernieuwing en inrichting van het kasteel. Bij de derde verkoping verwierven de huidige eigenaars het kasteel en het park.
'Une solitude aimable'
In het vierde deel van Pierre-Lambert de Saumery's Les Délices du païs de Liège uit 1744 wordt Croenendael met een gravure naar de tekening van Leloup geïllustreerd en als volgt beschreven: "Het water van de omliggende landerijen komt hier samen in verschillende uitgestrekte vijvers omringd door bossen en vette weiden. Het kasteel zelf ligt in een grote, visrijke wal en is bereikbaar via een in het water gebouwde brug van steen met een eerste ophaalbaar deel naar het neerhof en een tweede naar de poort van het kasteel. Die poort bevindt zich in de strakke gevel met het fronton waarin het wapenschild van de heer met smaak is verwerkt. Het woongedeelte vormt een L op het vierkante erf dat afgesloten is met enkele dienstgebouwen die tegen een stevige muur aanleunen. De belangrijkste aantrekkingskracht van de plek ligt in de lengte van haar dreven, de schoonheid van de bomen en de vruchtbaarheid van de jacht en visvangst. Dat alles maakt Croenendael tot une solitude aimable, ou l' on n'est jamais désoeuvré. Het is het bezit van mijnheer de Grady, oud burgemeester van Luik, raadsheer en bestendig afgevaardigde bij de Staten van Luik en het graafschap Loon".
Remacle Leloup tekent duidelijk de neerhof-opperhofsituatie, die voor onze streken het klassieke schema voor kastelen met een middeleeuws verleden is. Het kasteel of opperhof, weergegeven vanuit het westen, is opgetrokken op een eiland in het water en om het te betreden moet men eerst voorbij de hoevegebouwen die op het vaste land zijn gebouwd en waarnaar vanuit het zuidoosten een toegangsdreef leidt. Beboomde dijken omringen de uitgestrekte kasteelvijver en twee vijvers vormen ook de voorgrond. Het neerhof bestaat uit een hoge schuur met twee uilegaten in de geveltop, er tegenover een boerenhuis (waarvan de schoorsteen zichtbaar is) met een aanleunend gebouwtje in vakwerk en nog een losstaande constructie. De brug met de drie bogen van metselwerk in het water en de beide ophaalbare delen zijn duidelijk getekend, ook de twee pijlers met bolbekroning die de brug aanzetten. Het kasteel heeft een hoger middendeel met drie niveaus, een fronton en een schilddak met wolfseinden en topbekroningen, zoals vandaag nog steeds het geval is. De twee lagere delen van twee bouwlagen tellen elk twee traveeën. De toegangspoort ligt niet centraal, maar in het oostelijke deel dat dus het poortgebouw is en het westelijke deel is haaks verlengd en maakt dat het kasteel een L beschrijft zoals in Les Délices wordt vermeld. De gevels vertonen het bekende zebrapatroon eigen aan de Maasstijl en de getekende vensters suggereren duidelijk de kruisvensters en kloosterkozijnen die in de 16de en 17de eeuw gebruikelijk waren en zoals blijkt nog frequent voorkwamen in de eerste helft van de 18de eeuw. Twee dakkapellen op de zuidzijde verlichtten de zolders en de verschillende schoorstenen wijzen op een hoog wooncomfort. Pierre-Lambert de Saumery kon dus terecht schrijven dat Croenendael een aantrekkelijke buitenplaats was waar men zich nooit verveelde. De eigenaar waarnaar hij in 1744 verwijst, moet op dat ogenblik Michel Joseph de Grady (1684-1758) zijn.
Het centrale deel op Leloups tekening is ongetwijfeld een verbouwde donjon of woontoren, het gebruikelijke ingrediënt bij woonplaatsen van feodale oorsprong. De allure, het volume, het ontbreken van een toegang in dit bouwdeel en het feit dat de vensters niet op de zelfde hoogte liggen als in de zijvleugels, wijzen in die richting. De muren met speklagen van mergel die ook vandaag nog boven de bedaking van de lagere delen uitsteken, zijn er de zijgevels van. De verbouwing van de middeleeuwse burcht tot het door Remacle Leloup getekende residentiële gebouw moet in de 18de eeuw gebeurd zijn, maar ook naderhand bleef het gebouw niet ongemoeid. Zo werden sommige gevels voorzien van een nieuw parement zonder speklagen en werden de kruis- en kloosterkozijnen na 1744 vervangen door steekboogvormige vensters. Ze komen in alle gevels (ook de oudere) voor en hun omlijstingen van blauwe hardsteen vertonen overal dezelfde frijnslag.
Zorg voor uniformiteit
Het kasteel beschrijft vandaag geen L meer zoals in 1744, maar een U omdat de toen vermelde, tegen de muur aanleunende dienstgebouwen zijn vervangen door een woonvleugel in het verlengde van de oude poortvleugel. Dat gebeurde vóór 1813, misschien deels al in de tweede helft van de 18de eeuw.
Dat er verschillende bouwcampagnes geweest zijn staat boven twijfel, daarop wijzen ondermeer de verschillende vormen van muurankers. De bouwfasen willen dateren, is zich op glad ijs begeven. Het vrij uniforme uitzicht van het kasteel, zowel op de tekening als vandaag, is misleidend want bij toevoegingen en verbouwingen werd klaarblijkelijk uniformiteit nagestreefd, ook het huisarchief is niet voorhanden. Behalve het feit dat het kasteel in 1797 verzegeld werd wegens de emigratie van de kasteelheer over de Rijn en dat het hout van de bossen van Croenendael in 1801 door de overheid werd verkocht, zijn de lotgevallen van het kasteel tijdens de opstandige jaren van de Franse revolutie onbekend. Men weet amper iets over de aanpassingen aan de mode in de wooncultuur tijdens de 19de en begin 20ste eeuw, jaren waarin de stijlen van vroeger in trek waren en de oude fortuinen nog overeind stonden. Over de restauraties voorafgaand aan die van de jaren 1990 heeft men eveneens het raden.
Zeker is de vernieuwing in de tweede helft van de 18de eeuw. Daartoe behoort de sloping van de in Les Délices vermelde dienstgebouwen en hun vervanging door de huidige oostelijke vleugel. Ook de voorgevel werd aangepast: de poort verdween en werd vervangen door een nieuwe steekboogvormige deur centraal in de gevel en in de as van een nieuwe brug en een nieuw voorhof. Omdat de toegang niet meer die is van op Leloups tekening, is het zeker dat de distributie van de vertrekken na 1744 werd herzien. De herschikkingen in het binnenhuis hadden hun gevolgen op de gevels, maar over hun homogeen uitzicht werd wel gewaakt. Alle kruis- en kloosterkozijnen, - ook in de westelijke gevel die op Leloups tekening nog een erg gesloten karakter bezat -, zijn nu vervangen door een uniforme reeks steekboogvormige vensters in omlijstingen van blauwe hardsteen. De dakranden zijn overal uniform afgewerkt met een gekloste kroonlijst van mergelblokjes. De tot voor kort nog aanwezige egale, dunne pleisterlaag op de gevels verhoogde die homogeniteit. Samen met de achtruiters in de ramen en de in traditioneel groen geschilderde (nu verdwenen) vensterluiken was het resultaat een bichroom karakter en een classicistische uitstraling.
Het kasteel kon zo vanuit de verte, vanaf de oprijlaan of vanuit het park als een bleke silhouet oplichten. In de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw, toen elk kasteel omringd was door een park in landschappelijke stijl, was dit in elk geval het nagestreefde beeld. Prentkaarten, maar ook de lithografie van Croenendael verschenen in La Belgique pittoresque in 1872 illustreren dit effect voluit. Door de ontpleistering in de jaren 1990 is het baksteenmetselwerk met zijn littekens nu overal zichtbaar.
In 1897 werd in de oostelijke gevel een uitspringende erker gebouwd en tegen de beide noordelijke gevels kwam er een kleine uitbouw onder mansardedak, weer met respect voor de homogeniteit. Naast de erker werd een tweede deur tot het huis gecreëerd, nu de gebruikelijke toegang, die bekroond is door een O.-L.-Vrouwekapel in barokstijl, gedateerd MCMXL (1940).
Het einde van het neerhof-opperhofschema
De Ferrariskaart geeft het landgoed weer 30 jaar na Les Délices. Prins-bisschop François-Charles de Velbrück gaf pas einde 1774 aan de militaire landmeters van graaf de Ferraris de toelating voor de werkzaamheden in het Land van Luik en voor Limburg geeft de kaart dus de toestand weer in 1774-1775. Croenendael bezit dan nog zijn waterkasteel, dat op de kaart getekend is als een rechthoekje op een eiland met boomgaarden en ten westen tuinen, waar in 1744 nog vijvers lagen. Het goed ligt ten zuiden van de kaarsrechte weg die vanuit Munsterbilzen naar het oosten loopt.
Er is geen neerhof-opperhofstructuur meer te zien, een ingrijpende wijziging die ongeveer alle kastelen vroeg (2de helft 18de eeuw) of laat (midden 19de eeuw) hebben doorgemaakt. De heer en zijn pachter hadden van toen af elk hun eigen toegang, een belangrijke stap in de ontwikkeling van een landgoed. Van toen af werd het kasteel niet meer bereikt via het neerhof, maar had het een eigen voorhof in de as van het kasteel met een nieuwe, vaste brug naar de nieuwe voordeur. De grote toegangspoort en de ophaalbrug waren verleden tijd, een duidelijk en definitief eindpunt van de middeleeuwen, een uiting van een nieuwe relatie met de wereld, met de natuur en de komst van een nieuwe wooncultuur die meer persoonlijke privacy, licht en comfort eiste. Die breuk moet hier zijn gerealiseerd tussen 1744 en 1774, en wellicht is dan het jaartal 1761 dat uitgesneden is in het windvaantje op de noordelijke poort van de boerderij, niet zonder betekenis.
Op de kaart herkent men de kasteelboerderij in het meest zuidelijke van de twee complexen met een binnenkoer ten oosten van het kasteel; bij allebei liggen tuinen en parallelle losstaande gebouwtjes. Ook vandaag nog liggen de vier vleugels van de kasteelboerderij rondom een gesloten erf en ongetwijfeld is er in kern nog een deel van het oudere neerhof aanwezig. De opstelling van de verschillende ingrediënten en het volumespel van het geheel beantwoorden aan de 18de-eeuwse typologie: de schuur en de woonvleugel tegenover elkaar, de overluifelde veldpoort en het poortgebouw onder mansardetentdak tegenover elkaar, allebei tussen de stallen in de kortere vleugels. Wel onderging de hoeve na 1761 nog veel wijzigingen in functie van de uitbating en de evolutie van de landbouw.
De geometrische aanleg in 1813
Zoals elk landgoed was Croenendael ook een economisch bedrijf: de hoeve, de brouwerij, de boomgaarden en de moestuinen maakten het leven op het kasteel mogelijk en zorgden ook voor de bevoorrading van de stedelijke residentie van de familie. De dreven en de bossen met hun hout en wild, de vijvers met hun vis en riet, de bouwlanden met hun graan, de weiden voor het vee en de hooilanden verzekerden de eigenaar van goede inkomsten. Al deze percelen werden door het kadaster in 1813 opgemeten, hun grondgebruik en de wijzigingen werden in registers genoteerd. Op het kadasterplan kan men de inplanting van de gebouwen aflezen, de ligging van de omhaagde tuinen en de boomgaarden. In vergelijking met de situatie in 1774-75 is de structuur van het landgoed anders en is de geometrische aanleg duidelijk.
De oost-west lopende laan ten zuiden van de boerderij verdeelt het landgoed in twee naar bestemming gedifferentieerde delen met de kenmerkende rechtlijnigheid van deze aanleg. De kern van het landgoed, in het noordelijke deel, beschrijft nagenoeg een vijfhoek (de percelen nr. 3 tot en met 18) en de gronden daarbuiten zijn doorsneden door lange, rechte dreven (allemaal nr. 19). Het zuidelijke deel wordt op klassieke wijze doorsneden door een ganzenvoet (ook nr. 19) die obligaat vanuit het kasteel vertrekt. De twee buitenste lanen ervan bestaan tot vandaag toe. De westelijke loopt naar Bilzen. De kortere centrale laan, in de as van de voorhof, gaat door akkerland (perceel nr. 26 en 28) en eindigt op een bosperceel (nr. 25). De oostelijke teen is de oude bomenlaan die door Leloup werd getekend en via het neerhof naar de ophaalbrug leidde. Als verbinding tussen Croenendael en de heerlijkheden Joncholt en Hoelbeek (weliswaar na een knik), was die laan niet zonder belang, want de materialisatie van de vroegere eenheid.
De kern van de vijfhoek zelf is het kasteel, een U-vorm op een rechthoekig eiland (nr. 4) met in de as een brug die men bereikt via de axiale voorhof (nr. 16 als weide). Op zijn lange zijden is dit voorhof begrensd aan de oostkant door de westelijke gevel van de kasteelboerderij (nr. 13) en ten westen door de haag van een ruime tuin (nr. 17), waarin we de klassieke parterretuin in 'Franse' stijl vermoeden. Deze tuin is verder begrensd door de toen verlande burchtvijver en een L-vormig kanaal (nr. 18). De korte zijden van het voorhof beschrijven een spiegelboog, wellicht in opstand gevormd door een balustrade met een toegangshek. Enkele pijlers van blauwe hardsteen die mogelijk van zo'n balustrade afkomstig kunnen zijn, kan men vandaag op het terrein aantreffen. Twee monolithische vierkante pijlers met sokkel en deksteen staan bij de toegang tot het erf aan de voet van de westelijke boerderijvleugel en in een houten hek loodrecht er op dienen twee kleinere exemplaren als poortpijlertjes. In de restanten van het moestuinhek ziet men er nog twee van het kleiner formaat, twee grotere duiden de in onbruik geraakte noordelijke toegang via het parkbos aan en enkele andere exemplaren maken deel uit van het hek aan de 19de-eeuwse oprit naar het kasteel. Zijn die pijlers de relicten van die balustraden of werden ze later in de 19de eeuw vervaardigd, bijvoorbeeld specifiek voor de parkaanleg ?
De boerderij werd meermaals verbouwd en aangepast, met uitzondering van de beter bewaarde westelijke gevel die uitkijkt op het axiale voorhof van het kasteel en daarom allicht architecturaal verzorgd is. Het is de achtergevel van de westelijke vleugel die aanvankelijk de bestemming van pachterhuis combineerde met die van wagenhuis, oranjerie, koetsier- en knechtenkamers voor het kasteel. Dat verklaart het contrast tussen de gevel aan de erfzijde - eenvoudig baksteenmetselwerk met houten deur- en vensterkozijnen - en de uitgesproken classicistische stijl aan de achterzijde, waarlangs de toegang naar het kasteel verliep. Deze gevel is door geprofileerde lisenen van mergelsteen verdeeld in vijf ongelijke traveeën. Het bredere en hogere middenrisaliet met drie rondbogen en waaiervormige metalen roeden, drie bolkozijnen er boven en een fronton met een zonnewijzer in een mergelstenen medaillon, was destijds de oranjerie waar ook een druivenserre tegenaan leunde. De traveeën aan weerszijden hebben elk een deur met bovenlicht tussen twee vensters, waarvan slechts één enkel als kloosterkozijn bewaard is. De beide hoektraveeën waren wagenhuizen, elk met hun rondboogpoort. Ze hebben opvallend mooie bovenlichten in waaiervorm, een weerkerend thema in het kasteel (aan de noordzijde), in de boerderij en in de gesloopte gebouwen. De kwaliteit van deze gevel doet vermoeden dat hier de hand van een bouwmeester aan het werk was. Mogelijk heeft Joseph Ghislain Henry (1754-1820), die betrokken was in het naburige Zangerhei, in het niet zo veraf gelegen kasteel van Bovelingen en in de aanleg van de Engelse tuin van het nabije Alden Biesen in Bilzen, hier ook gewerkt.
Het grootste deel van de vijfhoek wordt ingenomen door perceel nr. 3 (meer dan 4 ha groot), dat volgens de legger in 1844 een weide is, maar voordien de burchtvijver was en vandaag de parkvijver is. Zou het een fout zijn in de legger of liet men die vijver in 1844 misschien doelbewust verlanden met het oog op de nieuwe aanleg die enkele jaren later is gerealiseerd?
De aanleg in landschappelijke stijl
De mutatie in landschappelijke zin van dit perceel wordt in 1848 geregistreerd. Het is dan verdeeld in een lusttuin aansluitend bij het kasteel (perceel nr. 3a), een grillig getekende parkvijver (nr. 3b) met over de vijver een schaapsweide (nr. 3c) en een veel kleinere (bron)vijver (nr. 7a) tussen de zuidoostelijke hoek van het kasteel en de boerderij. Het L-vormige kanaal bij de tuin is gedempt, maar het kasteel wordt nog steeds orthogonaal benaderd via de classicistische voorhof. Deze veranderingen in vorm en grondgebruik hebben te maken met de aanleg in landschappelijke stijl. Verschillende bospercelen (nr. 21a, 22a, 23a en 33) zijn schaapsweiden geworden. De gazons, eigen aan de nieuwe stijl, werden in Croenendael door schapen begraasd en deze teelt, vooral dan van merino's, werd in het jonge België erg gepromoot en vond navolging bij menig kasteelheer. Eén van deze promotoren was de kasteelheer in Gingelom, Louis Erasme Surlet de Choquier, de regent van België in afwachting van de komst van de eerste koning.
De nieuwe aanleg in Croenendael heeft in 1848 nog niet zijn eindpunt bereikt. Dat zal wel het geval zijn in 1871, het jaartal op de Dépotkaart. De oost-westelijke laan ten zuiden van de boerderij verdeelt dan, zoals in 1813 en zoals tot vandaag toe, de gronden in twee delen met een andere aanlegstijl. Het deel ten noorden, met het kasteel en het park, vertoont een nieuwe aanleg in landschappelijke stijl, terwijl in het zuidelijke deel de oude rechtlijnigheid van de lanen ongewijzigd blijft.
In het noordelijke deel in nieuwe stijl bevinden zich het park met de vijvers, enkele weiden en de bossen die ten oosten overlopen in het landgoed Zangerhei in Eigenbilzen dat eveneens een voorganger had met neerhof-opperhofschema in een strakke aanleg en later in landschappelijke stijl werd herzien. De gebogen lijnen van de kernvijfhoek van Croenendael vervangen de vroegere rechte lijnen en zijn nu opgenomen in het netwerk van paden dat de verschillende ingrediënten van de aanleg verbindt. De vijver vertoont een grillige vorm, er liggen twee eilandjes in en er loopt een rondweg rond die net als de nieuwe oprit naar het kasteel, deel uitmaakt van dat netwerk.
Het classicistische voorhof en de westelijke parterretuin zijn in 1848 nog ongemoeid gebleven, maar ze hebben tegen 1871 plaats gemaakt voor één ruim gazon waar doorheen de oprijlaan naar het kasteel loopt. Die oprit vertrekt waar de oost-westelijke laan de westelijke ganzenteen kruist en op dat snijpunt werd het voor die tijd obligate kasteelhek geplaatst. Het hek beschrijft een spiegelboog gevormd door twee rechte en zeven gebogen traveeën aan weerszijden van het poorthek. Het wit geschilderd smeedijzerwerk heeft ronde spijlen gevat tussen een sokkel van natuursteen en een vierkante boven- en onderregel, elke travee voorzien van gekruiste schoren met een centraal schijfmotief, wat het geheel een classicistisch karakter verleent. Het geheel is gevat tussen zes vierkante monolitische pijlers op neuten en met een kwartrond profiel als overgang naar de deksteen die zelf eindigt op een diamantpunt, alles van blauwe hardsteen. Zoals de elders op het terrein aangetroffen exemplaren van deze pijlers, zouden ze eventueel hergebruikt kunnen zijn van de balustrade van het oude voorhof.
Het resultaat van deze nieuwe toegang is dat het kasteel niet langer orthogonaal benaderd wordt, maar zijdelings en dat het ingekaderd wordt door een idyllisch landschap van water, bossen, hooiweiden, boomgroepen, struiken en goed geplaatste solitaire, uitgelezen bomen, geheel volgens de geest van de tijd. De nieuwe relatie met de in 'natuurlijke' stijl aangelegde omgeving blijkt ook in de omgang met het kasteel. De gevels wordt een groene voet gegeven, de brede ramen in de erker van 1897 in de oostgevel laten een weidse uitkijk toe en de bordestrappen tegen de beide noordergevels maken een rechtstreekse toegang tot het noordelijke grasveld mogelijk. De gravure in La Belgique pittoresque van 1878 geeft een goed tijdsbeeld, dat op de latere prentkaarten onveranderd blijft. Sommige bomen en boomgroepjes, jonge exemplaren op de prentkaarten, herkent men vandaag nog.
In het zuidelijk deel met de bedrijfsgronden, is het gebogen tracé van de nieuwe spoorlijn Hasselt-Maastricht van 1855 de enige uitzondering op de rechtlijnigheid. Van toen af aan ligt Joncholt over de spoorweg en is de ruimtelijke verbondenheid met Croenendael definitief verbroken. De ruïne moet voordien, - toen de interesse van de 19de eeuw voor het verleden haar hoogtepunt bereikte in de passie voor ruïnes -, een attractief element in het landgoed zijn geweest. De kaarten signaleren de halteplaats van de trein en de laan van daar naar het kasteel. Een treinhalte kortbij de buitenplaats was inderdaad erg geliefd bij hun eigenaar, die desnoods zijn politieke invloed inzette om de inplanting te beïnvloeden. Bijvoorbeeld schonken de eigenaars van het kasteel van Bokrijk de nodige grond aan de spoorwegmaatschappij in ruil voor een halte kortbij. In Gingelom ontstond over het tracé een twist tussen de plaatselijke kasteelheer en die van het naburige Niel en toen de trein te ver van het kasteel van Gingelom passeerde, werd in de kasteelmuur een uitkijktoren gebouwd onder meer om van het spektakel te genieten. Dankzij zo'n halte werd een buitenplaats gemakkelijker bereikbaar, zowel voor de familie zelf als voor de visite. Tot een eind voorbij de eerste wereldoorlog was gasten ontvangen en bezoek afleggen een belangrijke activiteit in het maatschappelijke leven van de welvarende klasse. In het goede seizoen speelden kastelen en buitenhuizen daarin een niet geringe rol en de spoorwegen maakten een einde aan de lange, pijnlijke ritten per rijtuig langs - zeker in Limburg - barslechte, onverharde wegen.
De boomgaarden en de moestuinen
Een even noodzakelijk ingrediënt voor het kasteelleven zijn de boomgaard, de moestuin en de dienstgebouwtjes. In 1813 besloeg de boomgaard drie percelen (perceel nr. 5, 7 en 10), gescheiden door een dreef van fruitbomen (nr. 6). De drie constructies die het kadaster er signaleert zijn volgens de legger een schuur (nr. 8), een brouwerij (nr. 9) en een landgebouw zonder meer (nr. 11). In 1848 worden de eerste twee vergroot en vernieuwd tot een L-vorm, gevolgd in 1853 door de opheffing van de brouwerijfunctie. Een tweede uitbreiding volgt in 1907. Het oude gebouw bezat zoals uit de bewaarde foto's blijkt, verzorgde architecturale details in de classicistische stijl die ook de noordelijke en de westelijke gevels van de kasteelboerderij vertonen. De uitbreiding was een gebouw in vakwerk met bakstenen vulling die aan het geheel een U-vorm gaf. Ondanks de architecturale kwaliteit die uit hun foto's spreekt, werden ze helaas in de jaren 1993 gesloopt en door een garage vervangen.
In 1813 waren er ook drie moestuinen: twee kleine (nrs. 14 en 15) aan weerszijde van de zuidelijke toegang van de kasteelhoeve en een grotere (nr.12) achter de schuur, die door de ligging aan de oostelijke ganzenteen driehoekig van vorm was. Hierin wordt in 1907 een nieuwe constructie gesignaleerd, later als broeikas vermeld. De kleinere waren allicht bestemd voor de pachter en het personeel, de grote moet de kasteelmoestuin zijn.
Geen van deze moestuinen bestaat nog, evenmin als de boomgaarden en de dienstgebouwen. Op de 'regularisatieopmeting' verschijnen de oude en nieuwe situatie van de betrokken percelen tegelijk. Ontstond misschien pas in 1920 de nu in gras omgezette kasteelmoestuin ? Hij is onregelmatig van vorm: op de noordzijde (waar de schuur-brouwerij stond) en op de afgeronde oostzijde wordt de tuin begrensd door bakstenen muren met vernieuwd voegwerk, uitstekende lisenen en een afdekking van rijen zwarte pannen in zadeldakvorm, mogelijk van rond 1920. De derde zijde valt samen met een moderne hangaar van de boerderij die op het tracé van de ganzenvoet werd gebouwd en dus (op vraag van de kasteelheer) de schuine inplanting overneemt. Het moestuinhek (vandaag gedemonteerd) op de westzijde stond in een meidoornhaag, waarvan enkel nog relicten overblijven. Naar verluidt vormden voorheen een reeks van vier metalen rondbogen in de as van het hek een rozentunnel en waren de muren begroeid met leifruit, onder meer perziken en peren. De oude leipeer tegen de noordelijke gevel van de boerderij is vandaag een zeldzaam overblijfsel en een getuige van de tijd dat elk kasteeldomein zijn fruitmuren bezat.
De huidige aanleg
Het park van ongeveer 40 ha groot is nu erg verruigd. Toch blijven er nog interessante relicten over van de oorspronkelijke aankleding die veel subtieler moet zijn geweest. Volgt men de rondweg rond de vijver dan merkt men eerst opeengestapelde rotsblokken bij de bron die hem voedt of een sluisje bij de overloop. Verderop is er een doorgeschoten dubbele rij haagbeuken van een verwilderde bersauw. Hier en daar treft men een sokkel van natuursteen aan bestemd voor een verdwenen beeld of een verloren vaas die de plek karakter en eigenheid gaven. Het gietijzeren reliëf van een oude man met een vuurpot, dat tegenwoordig tegen het nieuwe bijgebouw leunt, moet voorheen het eindpunt zijn geweest van een nu verstoorde zichtlijn vanuit het kasteel naar het noorden. Het verpersoonlijkt de Winter en is op de sokkel gesigneerd Evrard Liège, de niet onbekende beeldhouwer uit het prins-bisdom Luik: Guillaume Evrard (1709-1793).
De oude noordelijke toegang van het park raakte in onbruik, maar er bleef wel een spoor van bewaard in twee hekpijlers van het zelfde model als in het hek aan de huidige toegang ten westen. Ze zijn de aanzet van een laan van Amerikaanse eik (Quercus robur, stamomtrek van 324 cm op 150 cm hoogte) die begeleid wordt door een haag van een 30-tal haagbeuken (Carpinus betulus) en twee beuken (Fagus sylvatica van 156 cm stamomtrek op 150 cm hoogte).
Het park loopt ten noorden van de vijver geleidelijk over in een parkbos dat veel zomereik, haagbeuk, en kastanje bevat en een onderbegroeiing heeft met veel varens. Een groepje van haagbeuken waren wellicht stoven, een restant van en een verwijzing naar de bosbouwkundige exploitatie van het landgoed.
De moerascipres (Taxodium distichum stamomtrek van 305 cm op 150 cm hoogte) tussen het kasteel en de nieuwe bijgebouwen, werd geplant bij de kleine bronvijver die later gedempt werd. Er staat nu nog een mooie gietijzeren waterpomp met een sierlijke top in chinoiseriestijl. Ze bezat volgens een foto van 1993 een klein stortbekken in schelpvorm, dat nu verdwenen is. Het water van de bron die deze vijver voedde, wordt nu in buizen naar de grote vijver geleid, die opnieuw vergroot is en maar één eiland meer telt. Een tweede moerascipres staat tussen het kasteel en de boerderij en meet 371 cm stamomtrek op 150 cm hoogte. Bij de grote vijver, niet zo ver van de huidige toegangsdeur van het kasteel, groeit een oude Zelkovastruik, een specimen dat eerder zeldzaam is.
Van de zorgvuldige parkaanleg van Croenendael, waar de hand van een ontwerper voelbaar is - Fuchs zowel als Keilig waren rond 1870 door kasteelheren erg gesolliciteerde tuinarchitecten - blijven enkele mooie bomen over. De losse groep van een 10-tal bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunice'a) met een stamomtrek van 379 cm aan de rand van de vijver, dateren vermoedelijk uit de aanlegperiode van het park.
Ten westen van het kasteel, tussen de oprijlaan en de vijver, staat een bosje met een onderbegroeiing van klimop. Het telt hoofdzakelijk linden (Tilia x spec.), telkens per twee samen geplant, met aan de rand acacia (Robinia pseudoacacia), zomereik (Quercus robur) en tamme kastanje (Castanea sativa). Naast het hek treft men nog enkele paardenkastanjes (Aesculus Hippocastanum) aan. Op het grasveld rechts van het hek, tussen de oprijlaan naar het kasteel en de oost-westlopende laan die nu naar de boerderij leidt, groeien nog vermeldenswaardige exemplaren van zomereik (Quercus robur), haagbeuk (Carpinus betulus) en bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea' met een stamomtrek van 369 cm inclusief de klimop op 150 cm hoogte) in een mooi uitgegroeid bosplantsoen met op de kop paardenkastanje (Aesculus hippocastanum).
Ook buiten de grenzen van het park sensu strictu blijkt de zorgvuldige aanleg van het landgoed: de huidige toegangsweg naar Croenendael is een dreef van zomereik met een stamomtrek van 310 cm en op de weide naast de dreef groeien een 7-tal mooie platanen. Op de oprit naar het inrijhek staan vier linden, twee in de weide met de platanen, en twee aan de overkant.
De hand van de minimalistische ontwerper Jan des Bouvrie, die vooral in Nederland bekendheid geniet, is zichtbaar in de strakke stijl van de zones rond het kasteel. In het grasveld ten noorden, dat in een zachte helling naar de vijver loopt, werd op het verhoogde niveau en in de as van de binnenkoer tussen de twee zijvleugels, een zeer ruim, volledig betegeld terras aangelegd. De toegangstrappen en de hoge, stenen voet, breder dan het kasteel worden aan het oog onttrokken door een begroeiing. De opgestelde tuinvazen zorgen voor enige dramatiek of leiden de blik naar de eye-catcher in de verte, een wit tuinbeeld opgesteld in de as van het kasteel, tegen een halfcirkelvormige haag bij de vijverrand.
De met dolomiet verharde oprijlaan loopt tussen stroken kassei en betonnen boordstenen. Bij de voorgevel werd als eindpunt een halfrond voorplein gecreëerd waarop ook de dienstweg vertrekt naar de nieuwe gebouwen (garage en jachtpaviljoen). Het voorplein wordt aan de zuidkant gedefinieerd door een buxushaag die een halve cirkel beschrijft en, tegen de voorgevel, door twee balken van strak gesnoeide hagen. Het middelpunt wordt aangegeven door een terracottavaas waarvan de sokkel in een cilinder van gesnoeide buxus staat. Het ronde perk zelf is omgeven door een dubbele cirkel van hagen, waartussen plaats is voor doorlevende en éénjarige bloemen. In de as van het kasteel en nagenoeg op de plaats van het oude voorhof werd in het gazon een haag geplant die een rechthoekige ruimte afbakent en de westgevel van de boerderij aan het zicht onttrekt. Ook de noordelijke gevel van de boerderij is voor de kasteelbewoners afgeschermd door een meterslange nieuwe bakstenen muur. Daarvoor verdween de hondenren, een kenmerkend ingrediënt in landgoederen waar de jacht steeds tot het tijdverdrijf behoorde en het bezit van een kennel dus noodzakelijk was. Volgens de foto die er van bestaat, was de ren afgezet met een spijlenhek van smeedijzer op een bakstenen muur en toegankelijk via een deurtje onder fronton.
Deze visuele scheidingen, weliswaar nodig om de eigendomsgrens duidelijk te maken, zijn tegelijk ook de uiting van de sociale afstand tussen kasteel en boerderij. Ten tijde van de adellijke bewoning van Croenendael, toen rijkdom bestond uit grondbezit en heerlijke rechten, was het buurtschap, de dagelijkse confrontatie noch het zicht op de levensnoodzakelijke boerderij geen punt, boer en heer leefden immers allebei van het land.
Bomen
Dreef van zomereik (Quercus robur, stamomtrek van 310 cm, standaard gemeten op 150 cm hoogte). Aan het einde van de graasweide ten noorden van de huidige toegangsdreef, vier solitaire zomerlinden (Tilia plathypollos, 360 cm stamomtrek ), geënt net boven het maaiveld, twee exemplaren staan in de weide, de overige twee aan de overzijde van de onverharde weg, één exemplaar met stormschade.
Een solitaire groep van 7 gewone platanen (Platanus x hispanica ) in de weide langs de toegangsdreef. Aan de vijver , een solitaire moerascipres (Taxodium distischum, 305 cm stamomtrek). Amerikaanse eiken (Quercus ribra, 324 cm stamomtrek), een uitgegroeide haag van haagbeuk (Carpinus betulus 60 à 96 cm stamomtrek) en twee beuken (Fagus sylvatica, 165 cm stamomtrek) en een verwaarloosde loofgang van haagbeuk (Carpinus betulus) langs de oude noordelijke toegang.
Een groep van een tiental bruinen beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea', 379 cm stamomtrek) aan de oostelijke vijverrand: langs de vijver ter hoogte van de bijgebouwen een breed uitgegroeide solitaire Japanse zelkovastruik (Zelkova serrata).
Op het grasveld tussen het kasteel en de boerderij, een solitaire moerascipres (Taxodium distichum, 371 cm stamomtrek). Twee gemengde bomenmassieven rer hoogte van de huidige inrijpoort naar het kasteel met o.a. zomerlinde (Tilia platyphyllos), gewone robinia (Robinia pseudoacacia), zomereik (Quercus robur) en witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum).
Auteurs: De Maegd, Christiane
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Munsterbos, kasteeldomeinen van Groenendaal en Zangerhei
Omvat
Japanse zelkova
Is gerelateerd aan
Kasteel Groenendaal
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteelpark Groenendael [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302714 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.