Het Ven ()

Het Ven is een moerassig gebied dat omgeven wordt door droge duinzandgronden met naaldbossen en heiderelicten.

Fysische geografie

Topografie

Het Ven, met een oppervlakte van 12,45 hectare, bevindt zich ten noordoosten van Rijmenam. Het gebied wordt in het noorden begrensd door de Rijmenamseweg, in het westen door de Korte Dreef. De bebouwing langs de Lange Dreef en de Brakelberglei vormen respectievelijk de oostelijke en zuidelijke begrenzing. De Zwartwaterbeek loopt ten noorden van de Rijmenamseweg. De gemiddelde hoogteligging varieert van 5 tot 10 meter +TAW.

Geologie en bodem

Het tertiaire substraat bestaat binnen het gebied uit grijsgroen, glauconiet- en glimmerhoudend zand met kleilagen van de Formatie van Zelzate. Het Ven is gelegen in het duincomplex van Rijmenam-Keerbergen, een stuifzandgordel gevormd door hoofdzakelijk pleistocene opstuivingen uit de Dijlevallei. Ongeveer de helft van het gebied staat op de bodemkaart aangeduid als ‘duin’ (bodemtype X). Detailonderzoek heeft aangetoond dat het gaat om droge podzolen (bodemtype Zbg) voor het gedeelte onder dennenbos en om droge gronden op zand (bodemtype Zbp) voor het gedeelte onder struikheide. Aan de zuidrand van het eigenlijke moeras komt een droge plaggenbodem (bodemtype Zbm, droge zandbodem met dikke antropogene humus A horizont) voor. De duin wordt doorsneden door een natte, zuidwest-noordoost gerichte depressie, het eigenlijke ‘Ven’ dat wordt afgewaterd door een brede, centrale gracht die op de Zwartwaterbeek-Boeimeerbeek toeloopt en waarin loodrecht een paar honderd zijgreppels uitmonden. Dit grachtensysteem werd op het einde van de 19de eeuw aangelegd. Matig droge podzolen (bodemtype Zcm, matig droge zandbodem met dikke antropogene humus A horizont) en matig droge of matig natte gronden op zand (bodemtype Zcp en Zdp) vormen de overgang van de duin naar het moeras. Het eigenlijke moeras bestaat hoofdzakelijk uit natte, zeer natte of uiterst natte gronden op zand (bodemtypes Zep, Zfp en Zgp), deze laatste soms met venige bovengrond (bodemtype Zgp(v)) en, op de bedding en de oevers van de grootste grachten overgaand in een veenbodem (bodemtype (s)Vgp).

Vegetatie

In 1976 en ervoor ook al, werd de flora in het gebied geinventariseerd. Er werden in die 1976 een heel aantal min of meer zeldzame en/of beschermde planten gevonden. Uit vroegere opnamen bleek de aanwezigheid van enkele zeer zeldzame planten die in 1976 verdwenen waren.

Uit inventarisatiegegevens en luchtfoto’s kan worden afgeleid dat het Ven tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw evolueerde van een mesotroof naar een zuur en oligotroof milieu met onder andere het terugdringen van de waterlelie ten voordele van het veenmos-zonnedauwtapijt en de andere samenstelling van de wierflora. De pH-waarde schommelt rond 4. Vanaf de randen van het moeras is een zekere pollutie merkbaar.

Een belangrijke oppervlakte wordt (rond 1980) ingenomen door het biezenknoppen-pijpenstrootjes-verbond met pijpenstrootje, veldrus, dopheide, moerasstruisgras en ronde zonnedauw. Het betreft één van de meest waardevolle plantengemeenschappen in het gebied: omwille van het achterwege blijven van het maaien evolueert ze langzamerhand naar het sporkenhout-wilgenbroekstruweel, in het bijzonder de associatie van sporkenhout en geoorde wilg. Binnen deze associatie komen soms fragmenten van het verbond van zompzegge en gewone zegge voor. Storingsindicatoren van de pitrus-associatie komen voor op sommige bermranden. De riet-orde komt vooral voor in het noordoostelijk deel van het ven.

Volgens de Biologische Waarderingskaart (2010) bestaan het westelijke en noordelijke deel van het gebied uit aanplanten van grove den met ondergroei van struiken en bomen of met lage ondergroei van grassen en kruiden. Het lager gelegen moerassig gebied in het oosten en zuiden wordt ingenomen door vochtige tot natte dopheidevegetatie, gedegradeerde heide met dominantie van pijpenstrootje, naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen, zuur laagveen en oligotroof tot mesotroof water.

Sinds 2003 wordt het gebied beheerd door Natuurpunt. Op dat moment waren nog grote delen van de heide bebost. De aangeplante Amerikaanse eiken, dennen en berken werden gerooid om plaats te maken voor planten van de natte heide, zoals zonnedauw en veenpluis. Door het jaarlijks maaien komen dophei en veenpluis opnieuw massaal voor op de vochtigere delen. Struikhei keert geleidelijk aan meer en meer terug op de drogere delen.

Cultuurhistorisch landschap

Het Ven behoorde tijdens de 17de-18de eeuw tot een reeks viskweekvijvers in eigendom van de kasteelheren Van Calster. De aanleg van grachtjes die in verbinding stonden met de beek rond de 18de eeuw zorgden voor een toename van de oppervlakte voor viskweek en de vorming van panden die gehooid konden worden. De meeste vijvers werden later drooggelegd, bij het Ven lukte dit door de lage ligging echter niet. De ontwateringsgrachten zijn nog duidelijk in het landschap bewaard.

De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft het westelijk deel van het gebied weer als door hagen omgeven akkerpercelen. Ten oosten ervan bevindt zich een bosperceel omgeven door de uitlopers van een uitgestrekt heidegebied, weergegeven als “Bruyère de Rymenam”. Het traject van de latere Rijmenamseweg, Korte Dreef en Lange Dreef is reeds herkenbaar. Een weg loopt van aan de Korte Dreef in oostelijke richting door het Ven. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is de heide verdwenen en vervangen door bos omgeven door akkers. De weg dwars door het gebied wordt niet meer weergegeven.

  • Onroerend Erfgoed Antwerpen, Beschermingsdossier DA000571, ’t Ven (DENEEF R., 1982).
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Nationaal Geografisch Instituut, uitgave 2006, schaal 1:10.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20 000.

Auteurs:  Deneef, Roger; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Cox L. 2016: Het Ven [online], https://id.erfgoed.net/teksten/192630 (geraadpleegd op ).


Het Ven, beschermingsdossier ()

Het Ven is een moerassig gebied dat omgeven wordt door droge duinzandgronden met naaldbossen en heiderelicten.

Fysische geografie

Topografie

Het Ven, met een oppervlakte van 12,45 hectare, bevindt zich ten noordoosten van Rijmenam. Het gebied wordt in het noorden begrensd door de Rijmenamseweg, in het westen door de Korte Dreef. De bebouwing langs de Lange Dreef en de Brakelberglei vormen respectievelijk de oostelijke en zuidelijke begrenzing. De Zwartwaterbeek loopt ten noorden van de Rijmenamseweg. De gemiddelde hoogteligging varieert van 5 tot 10 meter +TAW.

Geologie en bodem

Het tertiaire substraat bestaat binnen het gebied uit grijsgroen, glauconiet- en glimmerhoudend zand met kleilagen van de Formatie van Zelzate. Het Ven is gelegen in het duincomplex van Rijmenam-Keerbergen, een stuifzandgordel gevormd door hoofdzakelijk pleistocene opstuivingen uit de Dijlevallei. Ongeveer de helft van het gebied staat op de bodemkaart aangeduid als ‘duin’ (bodemtype X). Detailonderzoek heeft aangetoond dat het gaat om droge podzolen (bodemtype Zbg) voor het gedeelte onder dennenbos en om droge gronden op zand (bodemtype Zbp) voor het gedeelte onder struikheide. Aan de zuidrand van het eigenlijke moeras komt een droge plaggenbodem (bodemtype Zbm, droge zandbodem met dikke antropogene humus A horizont) voor. De duin wordt doorsneden door een natte, zuidwest-noordoost gerichte depressie, het eigenlijke ‘Ven’ dat wordt afgewaterd door een brede, centrale gracht die op de Zwartwaterbeek-Boeimeerbeek toeloopt en waarin loodrecht een paar honderd zijgreppels uitmonden. Dit grachtensysteem werd op het einde van de 19de eeuw aangelegd. Matig droge podzolen (bodemtype Zcm, matig droge zandbodem met dikke antropogene humus A horizont) en matig droge of matig natte gronden op zand (bodemtype Zcp en Zdp) vormen de overgang van de duin naar het moeras. Het eigenlijke moeras bestaat hoofdzakelijk uit natte, zeer natte of uiterst natte gronden op zand (bodemtypes Zep, Zfp en Zgp), deze laatste soms met venige bovengrond (bodemtype Zgp(v)) en, op de bedding en de oevers van de grootste grachten overgaand in een veenbodem (bodemtype (s)Vgp).

Vegetatie

In de floralijst opgesteld in 1976 komen volgende min of meer zeldzame en/of beschermde planten voor: dopheide (Erica tetralix), wateraardbei (Comarum palustre), ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), veenpluis (Eriophorum angustifolium), breedbladige wespenorchis (Epipactis helleborine), zomerfijnstraal (Stenactis annua), knolrus (Juncus bulbosus), melkeppe (Peucedanum palustre), duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius), witte waterlelie (Nymphea alba), zompzegge (Carex curta), gewone zegge (Carex nigra), snavelzegge (Carex rostrata), blaaszegge (Carex vesicaria) en veenmossoorten (Sphagnum). Uit vroegere opnamen blijkt de aanwezigheid van enkele zeer zeldzame planten: gewoon blaasjeskruid (Utricularia vulgaris), citroengeel blaasjeskruid (Utricularia australis) en klein blaasjeskruid (Utricularia minor). Tijdens de droge zomer van 1976 waren geen blaasjeskruiden waarneembaar: de grachten waren bedekt met een tapijt van veenmossen, ronde zonnedauw en knolrus.

Uit inventarisatiegegevens en luchtfoto’s kan worden afgeleid dat het Ven tijdens de tweede helft van de 20ste eeuw evolueerde van een mesotroof naar een zuur en oligotroof milieu met onder andere het terugdringen van de waterlelie ten voordele van het veenmos-zonnedauwtapijt en de andere samenstelling van de wierflora. De pH-waarde schommelt rond 4. Vanaf de randen van het moeras is een zekere pollutie merkbaar.

Een belangrijke oppervlakte wordt (rond 1980) ingenomen door het biezenknoppen-pijpenstrootjes-verbond met pijpenstrootje, veldrus, dopheide, moerasstruisgras en ronde zonnedauw. Het betreft één van de meest waardevolle plantengemeenschappen in het gebied: omwille van het achterwege blijven van het maaien evolueert ze langzamerhand naar het sporkenhout-wilgenbroekstruweel, in het bijzonder de associatie van sporkenhout en geoorde wilg met spork, geoorde wilg, grauwe wilg, smalle stekelvaren, veenmossen, zachte berk, dopheide en pijpenstrootje. Binnen deze associatie komen soms fragmenten van het verbond van zompzegge en gewone zegge voor, met gewone zegge, zompzegge, moerasbasterdwederik en ronde zonnedauw. Tot dezelfde klassen van de kleine zeggen behoren nog: wateraardbei, waternavel, snavelzegge, melkeppe, tormentil en sparrig veenmos. Storingsindicatoren van de pitrus-associatie komen voor op sommige bermranden, zoals pitrus, waternavel en gewimperd veenmos. De riet-orde komt vooral voor in het noordoostelijk deel van het ven en is herkenbaar door riet, gele lis en grote lisdodde, echter sterk vermengd met pijpenstrootje, dopheide, veenmossen en soms zachte berk en zwarte els. Gezien de vroegere opnamen van watervorkje en citroengeel blaasjeskruid kan van de aanwezigheid van de watervorkjes-associatie uitgegaan worden.

Volgens de Biologische Waarderingskaart (2010) bestaan het westelijke en noordelijke deel van het gebied uit aanplanten van grove den met ondergroei van struiken en bomen of met lage ondergroei van grassen en kruiden. Het lager gelegen moerassig gebied in het oosten en zuiden wordt ingenomen door vochtige tot natte dopheidevegetatie, gedegradeerde heide met dominantie van pijpenstrootje, naaldhoutaanplant met ondergroei van struiken en bomen, zuur laagveen en oligotroof tot mesotroof water.

Sinds 2003 wordt het gebied beheerd door Natuurpunt. Op dat moment waren nog grote delen van de heide bebost. De aangeplante Amerikaanse eiken, dennen en berken werden gerooid om plaats te maken voor planten van de natte heide, zoals zonnedauw en veenpluis. Door het jaarlijks maaien komen dophei en veenpluis opnieuw massaal voor op de vochtigere delen. Struikhei keert geleidelijk aan meer en meer terug op de drogere delen.

Cultuurhistorisch landschap

Het Ven behoorde tijdens de 17de-18de eeuw tot een reeks viskweekvijvers in eigendom van de kasteelheren Van Calster. De aanleg van grachtjes die in verbinding stonden met de beek rond de 18de eeuw zorgden voor een toename van de oppervlakte voor viskweek en de vorming van panden die gehooid konden worden. De meeste vijvers werden later drooggelegd, bij het Ven lukte dit door de lage ligging echter niet. De ontwateringsgrachten zijn nog duidelijk in het landschap bewaard.

De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft het westelijk deel van het gebied weer als door hagen omgeven akkerpercelen. Ten oosten ervan bevindt zich een bosperceel omgeven door de uitlopers van een uitgestrekt heidegebied, weergegeven als “Bruyère de Rymenam”. Het traject van de latere Rijmenamseweg, Korte Dreef en Lange Dreef is reeds herkenbaar. Een weg loopt van aan de Korte Dreef in oostelijke richting door het Ven. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) is de heide verdwenen en vervangen door bos omgeven door akkers. De weg dwars door het gebied wordt niet meer weergegeven.

  • Onroerend Erfgoed Antwerpen, Beschermingsdossier DA000571, ’t Ven (DENEEF R., 1982).
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Nationaal Geografisch Instituut, uitgave 2006, schaal 1:10.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20 000.

Auteurs:  Deneef, Roger; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Cox L. 2014: Het Ven [online], https://id.erfgoed.net/teksten/192051 (geraadpleegd op ).