is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Diamantwerkplaats Lieckens met waterput
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Diamantwerkplaats Lieckens met waterput
Deze bescherming is geldig sinds
De diamantslijperij Lieckens werd in 1910 gebouwd en in 1918 met een verdieping verhoogd. De belangrijkste onderdelen van de oude technische uitrusting zijn nog in een oude opstelling bewaard.
In de 19de eeuw had Nijlen een agrarisch karakter. De bevolking leefde voornamelijk van de landbouw. Omstreeks 1876 schoot hier een ongekende nijverheidstak wortel, namelijk de diamantnijverheid. De diamant kwam vanuit Antwerpen naar de Kempen. In Antwerpen was er blijkbaar zoveel werk dat er naar nieuwe werkterreinen moest uitgezien worden.
Toen Lodewijk Van Berkem zich in de 15de eeuw in Antwerpen vestigde, legde hij samen met een aantal leerlingen de fundamenten voor de latere Kempense diamantnijverheid. Vier eeuwen later, in 1876, bracht de Borgerhoutenaar Jan Eduard Claes, geboren op 22 juli 1850, de stiel naar Nijlen. Geleidelijk aan groeide de interesse voor dit ‘nieuwe’ beroep. Tot volle bloei kwam de diamantnijverheid in de Kempen, wat later, onder andere in Grobbendonk onder impuls van de Antwerpse werkgevers Cassiers en Dela Montagne in 1907. Beide mannen bouwden er voor die tijd moderne en comfortabele fabrieken. Daarin verdienden vele Kempenaren goed hun brood, zodra ze de stiel geleerd hadden. In tamelijk korte tijd bouwden verschillende patroons de Kempense diamantnijverheid uit tot een waar imperium, dat Antwerpen als centrum volledig evenaarde. Een nieuwe stimulans betekende de ontdekking van de Zuid-Afrikaanse ’Premier-mijn’ in 1902. Deze mijn leverde voornamelijk diamantjes van kleine omvang op en die waren van weinig waarde voor de grote ondernemingen. Voor de Kempen waren ze precies daardoor geweldig interessant, de kleinbranche, het typische product van de Kempen, kon zijn opmars beginnen. De vraag waar de eerste steentjes in de Kempen geslepen zijn leidde ons naar de hoek van Albertkanaalstraat en de Statiestraat te Nijlen. Daar hadden zich Jan Eduard Claes en zijn van Nijlen afkomstige vrouw Joanna Lieckens met hun zoontje Eduard gevestigd. Later verhuisde het gezin naar de Alberkanaalstraat naast de latere woonst van notaris Vernimmen. Een broer van Jan Eduard Claes, namelijk Henri, kwam eveneens naar Nijlen en ging in de Albertkanaalstraat wonen op de plaats, niet in hetzelfde huis, waar meester Lenaerts heeft gewoond. Omstreeks dezelfde tijd, wellicht iets later, zijn ook de gebroeders Quadens, Alfons en Maarten, die op de hoek van de Kerkstraat en de Gemeentestraat woonden, aldaar met diamantslijpen begonnen. Maar gas of elektriciteit waren er nog niet in 1876. Daarom hadden de slijpers een doeltreffend mechanisme ontworpen waardoor de schijven met de hand aan het draaien gebracht kon worden. Bij J.E. Claes was het aanvankelijk zijn vrouw Joanna Lieckens die dit mechanisme deed werken. Later werd dat werk overgenomen door Jan Baptist Van Beeck.
Verschillende jaren verliepen voor er nog nieuwe fabrieken bijgebouwd werden in Nijlen. Maar vanaf 1902 ontstond er een ware expansiegolf in de diamantnijverheid. De oorzaak hiervan was de ontdekking van de Premier-mijn in Zuid-Afrika. Dat jaar begon Philip Breugelmans in de Rector de Ramstraat met de bouw van een slijperij. dan volgde Sander Dom. Hij bouwde op de Bevelsesteenweg een slijperij van twaalf molens in 1903. In 1910 werd die uitgebreid tot 30 molens. In 1904 werd de eerste steen gelegd van de slijperijen van de familie De Zweert, de familie Broeckhoven en de familie Smets-Faes. In 1910 startte de familie Van Tendeloo aldaar ook met een werkplaats. Ook op de Kesselsesteenweg (de huidige J.E Claeslaan) werden diamantwerkplaatsen gebouwd. Gustaaf De Schutter begon ermee in 1908. Alfons Seis in 1910 en Desiré De Loncker (Lancker) in 1912. Deze laatste fabriek was eigendom van hoofdonderwijzer Lambrechts en werd door slijpersbaas De Loncker gehuurd. Omdat zijn zonen rond de eeuwwisseling in Antwerpen het slijpen hadden geleerd, bouwde Petrus Lieckens voor hen in 1910 een slijperij in de Spoorweglei. Deze werd in 1918 uitgebreid met een verdieping. In 1912 bouwde de familie Smets-Vervoort in de Gemeentestraat (aan de Nijlenbeek) een slijperij. In de Woeringenstraat bouwde de familie Derboven-Van Rompaey in 1910 eveneens een slijperij.
In 1914 begon de Eerste Wereldoorlog. Daardoor kwam de Belgische diamantnijverheid tot stilstand, alhoewel de vraag naar geslepen diamant vanuit de Verenigde Staten niet ophield. Na het beëindigen van de vijandelijkheden zetten de Belgische handel en nijverheid zich opnieuw en zeer intens aan het werk. Ook in Nijlen bleven de slijpersbazen van voor de oorlog niet bij de pakken zitten en al spoedig waren er molens (arbeidsplaatsen) te weinig, doordat het grootste deel van de Nijlense jeugd het steentje wilde Ieren bewerken. Verschillende slijpers die voor de oorlog de stiel geleerd hadden, vonden de weg naar Antwerpen en de diamantclub, waar ruwe en geslepen diamant verhandeld werd.
Van zodra de elektriciteit in Nijlen kwam en de aandrijving van de molens daarmee gebeurde, zagen veel Nijlenaars de kans schoon om de stiel in familieverband uit te oefenen. Veel gezinnen telden toen drie en meer diamantbewerkers. In die tijd begon dan ook de bouw van de kleinere slijperijen (vijf tot tien molens).
De terugval begon al in 1960. Vanaf toen onderging de diamantnijverheid langzaam maar zeker enkele veranderingen. Er werden steeds hogere eisen gesteld aan het beroep. Met de oprichting van het Githo in 1965 wilde Nijlen daaraan beantwoorden door geschoolde vakmensen te vormen. Omwille van verschillende factoren was er vanaf 1970 een dalende werkgelegenheid. Eén van de voornaamste redenen was de concurrentie uit de lage loonlanden. Bij telling van de slijperijen in onze gemeente in 1982 vinden wij er nog slechts 62 in werking. Deze enorme achteruitgang zette zich door, in 1985 vonden we nog 50 slijperijen in uitbating. Steeds meer mensen verlieten de stiel omwille van de onregelmatige tewerkstelling. Langzaam maar zeker verloren de diamantbewerkers het vertrouwen in de toekomst van hun vak, wat nogmaals resulteerde in een daling van het aantal diamantwerkplaatsen. In 2006 waren er nog slechts 27 werkplaatsen.
De diamantslijperij is een gebouw van 1910 in baksteenmetselwerk met twee bouwlagen, vier traveeën en plat dak. De tweede bouwlaag werd er circa 1918 op gezet. De muuropeningen zijn horizontaal met H-profielen (rozetten) afgedekt. De brede ramen hebben een verticale verdeling. Het gelijkvloers heeft vloeren met grijze tegels, in de machinekamer zeskantige tegels volgens een honingraatmotief geplaatst. Op de tweede bouwlaag werd een betonnen vloer voorzien. Oorspronkelijk gebeurde de aandrijving door een armgasmotor. Vanaf 1928 elektrische aandrijving op de centrale as, daarna met afzonderlijke motoren per slijpsteen. Ten noorden van het gebouw is een waterput aanwezig.
Bron: Beschermingsdossier DA002431, Diamantwerkplaats Lieckens (digitaal dossier)
Auteurs: De Schepper, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Nijlen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Diamantwerkplaats Lieckens met waterput [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/302879 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.