Voorbeeld van een serristenwoning met een omhaagde voortuin en een ruime tuin met vijver ten westen, gekoppeld aan de eerste bloeiperiode van de druiventeelt doch aanzienlijk uitgebreid in de tweede bloeiperiode, tijdens het interbellum.
In 1910 werden op het kadaster 'nouvelles constructions' ingetekend, bestaande uit een 'huis en broeikassen'; eigenaar op dat ogenblik was Pierre Lauwers-Lauwers, wijndruifkweker. In 1924 werd de vergroting met het linkse deel geregistreerd, eigenaar was toen Hippoliet Lauwers-Keyaert, die volgens literatuurgegevens 110 druivenserres bezat.
In oorsprong betreft het dus een vrijstaande, onderkelderde tweegevelwoning met traditionele opbouw en indeling, die later werd uitgebreid naar links, volgens C. Verhaegen een ontwerp van Charles Mariën uit zijn beginperiode als architect. Het oorspronkelijke deel vertoont een zeer sterke gelijkenis met andere serristenwoningen uit de eerste bloeiperiode, zie onder meer Keizerstraat 1. Door de latere linkse uitbreiding sluit het uitzicht evenwel, vooral qua volume en ritmiek, meer aan bij de serristenvilla's uit de tweede bloeiperiode van de druiventeelt. Zo wordt het linkerdeel gedomineerd door een dynamiek van erkers, bekroond door overdekte balkons met veelvuldig gebruik van hout, zeer typisch voor Mariën. In zijn ontwerpen besteedt hij volgens C. Verhaegen trouwens veel aandacht aan de maximale visuele relatie met de omgeving die hij bereikt door het gebruik van de genoemde architectuurelementen. Het oorspronkelijke deel telt twee traveeën en twee bouwlagen onder een schilddak met de nok evenwijdig aan de straat. Karakteristieke combinatie van een getrapt inkomrisaliet (drie treden + topstuk) links en een venstertravee met lijstgevel rechts. Het geheel biedt een kleurrijk uitzicht door de decoratieve verwerking van blauwe hardsteen en witte baksteen voor onder meer muurbanden, ontlastingsbogen en de hoekkettingen in het spaarveld van de venstertravee; bovenaan wordt dit spaarveld bekroond door een boogfries, eveneens uitgevoerd in witte baksteen. Het inkomrisaliet wordt bijkomend geaccentueerd door het gebruik van hardstenen diamantkopstenen. De segmentboogdeur en -vensters op hardstenen lekdrempels hebben grotendeels bewaard schrijnwerk; de houten kroonlijst op tandlijst en klossen bleef behouden. De rechtse zijgevel vertoont uitgewerkte schoorsteenaanzetten en een gecementeerde getrapte fries als gevelbeëindiging.
De latere uitbreiding links telt één travee en twee bouwlagen en wordt zoals eerder aangehaald gemarkeerd door een volumespel met erkers en overdekte balkons, eigen aan de serristenvilla's uit het interbellum. Desondanks werd hier duidelijk gepoogd om te komen tot één geheel met het bestaande, waarbij de muurbanden werden doorgetrokken en het linkse deel ook werd voorzien van een pseudoboogfries. Aan de straat wordt het perceel afgesloten door een fraai ijzeren hek.
- Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Mutatieschetsen en bijhorende mutatiestaten Hoeilaart, 1910/81, 1924/57.
- VERHAEGEN C. s.d.: 1920-1940 Serristenvilla's in de Druivenstreek. Revalorisatie van serristenvilla’s en serren te Hoeilaart, onuitgegeven eindejaarsthesis Sint-Lukas Brussel, 45-62.