erfgoedobject

Domein het Puthof

bouwkundig element
ID
303059
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/303059

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein het Puthof
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Domein Puthof
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is deel van de aanduiding als overgangszone Domein Puthof: overgangszone
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

Het Puthof vormt samen met de verdwenen Sint-Agathakapel aan de Aarschotsesteenweg de historische kern van Putkapel, een gehucht in het waterrijke noorden van Wilsele. Putkapel wordt eerst vermeld in 1312 als Putte, een heerlijkheid in het bezit van Jan van Putte, heer van Wilsele. Hoewel de oudst gekende vermelding van het Puthof pas dateert uit 1783 ligt een verband met de heerlijkheid en het adellijk geslacht van Putte voor de hand. Op de laatmiddeleeuwse oorsprong van het Puthof wijst het voorkomen als een site met walgracht.

Op de kaarten van Villaret (1745) en Ferraris (1770-1778) wordt het Puthof aangeduid als een "cense" of pachthoeve. De Ferrariskaart biedt een betrouwbare weergave van het Puthof. Een grote, aan de westelijke zijde droog gevallen ovale gracht omsluit twee eilanden. Het kleine zuidelijke eiland is onbebouwd. Op het via een brug bereikbare westelijke eiland staat een gebouw, mogelijk een woonhuis, in wat mogelijk een tuinaanleg is. Tussen de twee eilanden herkent men vier of vijf gebouwen rond een binnenerf, wellicht een hoeve. De overige gronden binnen de grote ovale gracht zijn onbebouwd. Bomen flankeren de buitenzijde van de grote gracht en de dreef naar de steenweg. Op een kaart uit 1783 van de parochie Wilsele, opgemaakt door de Brusselse landmeter Josephus Carolus Everaert, staat het Puthof aangeduid als "Speelgoet ghenaemt t Put hof bewoont bÿ jan van Geel". Het grachtenstelsel zoals afgebeeld op de Atlas der Buurtwegen (circa 1850) bleef ongewijzigd tot in het begin van de 20ste eeuw. De site omvatte toen twee omgrachte eilanden zonder bebouwing. Tussen de twee eilanden stond een langgerekt L-vormig gebouw, wellicht een woonhuis met aansluitende hoevegebouwen. Bijgebouwen bevonden zich naast de grachten van het westelijke en zuidelijke eiland. Van de grote ovale ringgracht resteerde alleen het noordoostelijke deel tussen de twee eilanden.

In 1903 werd de Leuvense architect Joseph François Piscador (1866-1928) eigenaar van het Puthof. Het domein werd bij de verkoop omschreven als "woonhuis met kleine pachthoeve en aanhorigheden: moeshoven, bosje, bouwlanden, weide, vijver, en moeras". Piscador richtte het domein in tot een buitengoed met landschapstuin. Het landhuis werd gebouwd in 1903, mogelijk met integratie van delen van het 19de-eeuwse woonhuis op die plaats, gezien de bouwsporen in de zuidgevel, het heterogene totaalvolume en de verschillende dakvormen. Nog in 1903 werd de dreef naar de Aarschotsesteenweg verbreed, waardoor een zichtas op de voorgevel van het landhuis werd gecreëerd. Het tuinpaviljoen ten noorden van het landhuis werd in 1909 gebouwd. Ook hier behield Piscador een ouder gebouwtje, een bakhuis dat voordien nooit kadastraal was ingetekend. De aanpassing van de gracht van het westelijke eiland tot de C-vormige vijver is archivalisch noch kadastraal gedocumenteerd. Er is echter geen twijfel dat dit gebeurde in opdracht en misschien ook naar het ontwerp van Piscador. Het oostelijke deel van de grote ovale ringgracht, nog aanwezig bij de verkoop van het Puthof in 1903, was ten laatste in 1909 gedempt bij de tuinaanleg door Piscador.

Na het overlijden van Piscador in 1928 werd het Puthof verkocht aan de familie Vignero. Het domein werd in 1929 opgedeeld in twee eigendommen. Louis Huens, de eigenaar van het zuidelijke deel (heden Aarschotsesteenweg 223 en 223c), liet naast zijn deel van de gracht van het zuidelijk eiland de hovenierswoning bouwen. Het domein behield lange tijd een open en weinig beboomd karakter. De huidige boomrijke aanblik van het Puthof is het resultaat van aanplantingen gedaan na 1949 en, tot voor 2005, het uitblijven van een regelmatig onderhoud. Sinds 2005 wordt de tuin van het Puthof opnieuw onderhouden. De woning naast de kastanjedreef (Aarschotsesteenweg 227) werd gebouwd in 2010.

Beschrijving

Het Puthof wordt omgeven door een droge gracht en hoge populieren. Twee afsluitingen met ijzeren hekken en poorten dateren uit de tijd van Piscador: bij de toegangsdreef aan de Aarschotsesteenweg en aan de noordzijde van het domein, achter het tuinpaviljoen. De hekken en poorten zijn gevat tussen een bakstenen stoel en vierkante pijlers met dekplaten in blauwe hardsteen. De afsluiting aan de Aarschotsesteenweg telt zeven pijlers – de achtste pijler op de noordhoek is verdwenen. De afsluiting aan de noordzijde van het domein telt vier pijlers. De poort van de noordelijke afsluiting is nog in situ aanwezig. De poort aan de Aarschotsesteenweg is tijdelijk ontmanteld; de onderdelen liggen momenteel (november 2015) langs de dreef naar het landhuis. Voorbij de poort aan de Aarschotsesteenweg leidt een dreef met paardenkastanjes naar een grasveld voor het landhuis, gelegen tussen de vijver en het zuidelijke eiland. Voorbij de vijver loopt een smalle, vandaag droog gevallen gracht. Vermoedelijk zorgde dit kanaaltje voor de aanvoer van Dijlewater naar de vijver. Een andere gracht bij de poort aan de noordzijde van het domein stond mogelijk in verbinding met de Vunt. Parallel met de dreef naar het landhuis leidt een dreef naar de hovenierswoning. In het domein bevinden zich diverse tuinelementen, deel van de tuin in landschappelijke stijl die werd gerealiseerd toen architect Piscador eigenaar was van het Puthof.

Het tracé van de droog gevallen gracht van het zuidelijke eiland is onveranderd sinds de kadastrale intekeningen in de 19de eeuw. Op en rond het zuidelijke eiland bevinden zich meerdere tuinelementen uit de tijd van Piscador. Over het noordelijke deel van de gracht ligt een boogbrug met metalen leuning. Links van de brug, aan de buitenzijde van de gracht, staat een natuurstenen beeldenzuil. Het overwoekerde niskapelletje op het eiland is een trapvormige constructie in bak- en natuursteen. Aan de buitenzijde van de gracht, tegenover de recente garage van het landhuis, bevindt zich een stenen trap. Ten westen van het zuidelijke eiland, op een grasveld dat behoort tot Aarschotsesteenweg 223, staat een bakstenen sokkel met een stenen Venusbeeld. Bij de zuidelijke rand van het grasveld, langs de droog gevallen gracht, bevinden zich twee lage muren in natuursteen. Het Venusbeeld en de sokkel, en wellicht ook de twee natuurstenen muren, behoren tot de tuinaanleg van Piscador. In het grasveld tussen het Venusbeeld en het zuidelijke eiland tekent het tracé van een verdwenen gracht zich af als een natte, donkere depressie. Deze gracht in het verlengde van de ringgracht van het zuidelijke eiland is nog weergegeven op de Ferrariskaart maar figureert niet meer op de kadastrale intekeningen uit de 19de eeuw.

De opgedroogde vijver ten westen van het landhuis gaat terug op de ovale gracht van het westelijke eiland van de walgrachtsite. Tot de oorspronkelijke aanleg van de vijver uit de tijd van Piscador behoren diverse tuinelementen. In de zuidelijke arm van de vijver ligt een kunstmatig eilandje met oevers in betonnen imitatierotsen, bediend door een brug met leuningen in cementrustiek. Een brugje met wit geverfde metalen leuningen en metalen liggers op imitatierotsen overspant het smalste deel van de westelijke arm van de vijver. De oevermuur van de noordelijke uitham van de vijver bestaat uit natuursteenblokken, baksteenmetselwerk en een dubbel drielobfries in natuursteen. De dam tussen de oostelijke arm van de vijver en het kleine ronde vijvertje achter het landhuis is opgetrokken in ijzerzandsteenblokken. De lage borstweringen van de dam bestaan uit natuurstenen spitsboogfriezen met ingeschreven drielobben. De verwerking van gotische bouwfragmenten in de dam en in de oevermuur van de vijver, naar Lefever vermoedt afkomstig uit de Volksbank in Leuven, herinnert aan de Sint-Geertruiabdij in Leuven, waar Piscador werkte in opdracht van kanunnik Thiéry. Ook daar zijn oude bouwsculpturen als decoratieve elementen verwerkt in een nieuw kader.

Het tuinpaviljoen ten noorden van het landhuis is een achthoekige baksteenbouw op een ronde sokkel, onder een tentdak met ruitvormige leien en loden piron. De octogoon met natuurstenen trap is aangebouwd tegen een ouder (19de-eeuws?) bakstenen bakhuis. De octogoon bestaat uit acht vierkante pijlers en een lage borstwering. In de doorbrekingen zijn fragmenten van het vensterglas en enkele houten rolluiken bewaard gebleven. Een barokke gevelsteen met verweerde inscriptie is verwerkt in de borstwering van de zijde naar het landhuis.

Hoewel niet afgebeeld op oude kadastrale intekeningen kan de stal naast de westelijke arm van de vijver misschien nog deels dateren uit de tijd van Piscador. Het noordelijke deel van de stal, een baksteenbouw met beglaasde voorzijde (kant landhuis), dateert mogelijk uit het begin van de 20ste eeuw. Het zuidelijke deel met betonplaten tussen betonpalen is van jongere datum.

Tegen de ringgracht van het zuidelijke eiland staat de hovenierswoning uit 1929. De woning bewaart haar originele volume met wolfdak maar is sterk verbouwd. Alleen de noordelijke zijgevel is bewaard in de oorspronkelijke toestand. Het rode baksteenmetselwerk wordt verlevendigd door speklagen in gele baksteen en decoratief uitgewerkte muurankers. De oost- en zuidgevel van de woning kregen in de jaren 1950-1960 een nieuw, wit geverfd buitenparement met aangepaste vensteropeningen. De westgevel is grotendeels verborgen achter een jongere aanbouw.

Vermeldenswaardige beplanting in het Puthof zijn de witte paardenkastanjes langs de dreef naar het landhuis, de bomen langs de ringgracht van het zuidelijke eiland (populier, kastanje, es, linde, beuk) en de bomen langs de vijver (gewone es, zomerlinde, den, populier). Daarnaast vindt men verspreid op het domein oude fruitbomen en notelaars: langs de dreef naar de hovenierswoning, op het zuidelijke eiland, naast het Venusbeeld en ten westen van de vijver. Bijzonder is de beplanting aan de rand van het domein, zowel op Aarschotsesteenweg 223 als 225, met bosanemoon in de kruidlaag, oude haagbeuk en oude bomen waaronder eik, linde, es en witte paardenkastanje. De vandaag zichtbare beplanting in de tuin klimt gedeeltelijk op tot 1949 of is ouder, aangeplant toen Piscador eigenaar was van het Puthof.

Het landhuis

Het landhuis is een geheel van verschillende volumes. Aan de oostzijde, uitkijkend op de dreef naar de Aarschotsesteenweg, bevindt zich een volume onder schilddak (hierna voorbouw genoemd), vier traveeën breed en drie bouwlagen hoog. Aan de westzijde staat een lager (twee bouwlagen) maar dieper uitgebouwd volume onder zadeldak. Aan de noordzijde omvat dit deel van het landhuis een lage aanbouw onder lessenaarsdak. Tussen het oostelijk en westelijk volume van het landhuis staat een vierkante traptoren met schilddak. De verschillende volumes, elk met een andere dakvorm, geven aan het landhuis een pittoresk uitzicht. Samen met de bouwsporen in de zuidgevel van het westelijk volume laat dit vermoeden dat het landhuis geen volledige nieuwbouw is maar de verbouwing en uitbreiding van een ouder gebouw door architect Piscador. Mogelijk dateren het westelijk volume met zadeldak en misschien ook de traptoren in kern uit de 19de eeuw. Het vermoeden van 19de-eeuwse bouwsubstantie in het landhuis wordt gesterkt door de kadastrale intekeningen die in de 19de eeuw een gebouw tonen op de plaats van het landhuis.

De voorbouw wordt gekenmerkt door een gevarieerd materiaalgebruik en een eclectische verwerking van stijlelementen uit neogotiek, neorenaissance en art nouveau. Een hardstenen rusticaplint met vensteropeningen onder bakstenen ontlastingsbogen markeert de half verzonken kelderverdieping. De tweede en derde bouwlaag van de voorgevel bevatten telkens vier doorbrekingen: vensters en terrasdeuren met tudorbogen in de tweede bouwlaag en kruisvensters onder ontlastingsbogen in de derde bouwlaag. De buitenste archivolten van de tudorbogen worden over de muurdammen verbonden door een lijst op kraagstenen met bolprofiel. Op de hoeken van de voorgevel en de zijgevels loopt deze lijst over in hoekblokken met een gestileerd art-nouveaumotief. De ordonnantie van de voorgevel wordt herhaald in de zuidgevel. De spaarvelden, die aanzetten op de afzaat van de rusticaplint, steunen centraal op een enkelvoudig spitsboogfries met geprofileerde kraagstenen (twee rondstaven en een kwarthol profiel). Onder het spitsboogfries steekt een toogvenstertje. De tudorbogen van de voor- en zuidgevel dragen de overkragende wanden van de derde bouwlaag. De lijst tussen de tudorbogen van de voorgevel zet zich in de noordgevel verder als de overstek van de overkragende derde bouwlaag. De tweede bouwlaag van de noordgevel bevat een ondiep, smal spaarveld, overspannen door gekoppelde tudorbogen op een kraagsteen met kwartbol profiel. Op een kloostervenster tegen de traptoren na is de derde bouwlaag van de noordgevel blind. Muurankers en banden in gesmoorde baksteen verlevendigen het rode baksteenmetselwerk van de voorbouw. De plint, de dagkanten van venster- en deuropeningen, de middenstijlen van de kloostervensters, de lijst ter hoogte van de tudorbogen en de hoekblokken zijn in blauwe hardsteen. De trap naar het grasveld en het balkon voor de twee centrale terrasdeuren in de voorgevel zijn afgezet met een metalen art-nouveaubalustrade. De vensters en terrasdeuren in de tweede bouwlaag van de voorgevel zijn voorzien van houten rolluiken. Boven de terrasdeuren is een uitschuifbare zonnewering aangebracht. Schoren op houten consoles dragen de kepers van het overkragende schilddak. De overstek van het dak wordt begrensd door een kroonlijst op houten modillons. De overstek is bedekt met leien, het overige deel van het dak met vlakke dakpannen. Op het zuidelijke dakschild prijkt een houten dakkapel met leien zadeldak. Het houten windbord met spitsboogmotief steunt op stijlen met neorenaissance vormgeving.

De rusticaplint in blauwe hardsteen van de voorbouw zet zich verder op de traptoren. Boven de plint is het materiaalgebruik beperkt tot rode baksteen voor het metselwerk en natuursteen voor de vensterbanken. De wanden van de traptoren worden doorbroken door getoogde vensters ter hoogte van de bordessen van de trap binnenin. Het tentdak heeft dezelfde uitvoering als het dak van de voorbouw (overstek met leien, het overige deel met pannen). Het dak wordt bekroond door twee spijlen met art-nouveauvormgeving. De heraldische adelaar van de windwijzer zou verwijzen naar de Spaanse herkomst van de familienaam Piscador.

Het westelijk volume van het landhuis is een sobere baksteenbouw. Dit deel van het landhuis, in kern misschien nog 19de-eeuws, ontbeert de rijke uitvoering van de voorbouw. Men herkent zeven gedichte doorbrekingen en evenveel steigergaten. Het grote rechthoekige venster is allicht een secundaire ingreep. De sobere bakstenen noordgevel bevat vier getoogde vensters, twee grote vensters ter hoogte van de bel-etage en twee kleine vensters ter hoogte van de kelderverdieping. De achtergevel van het westelijk volume bevat een centraal rookkanaal op een spitsboogfries met hardstenen kraagstenen. De verbreding van het rookkanaal naar het schouwlichaam verloopt door middel van vlechtingen op hardstenen schouderstukken met druiplijst. Het spitsboogfries en de geprofileerde hardstenen bouwelementen wijzen andermaal op de hand van architect Piscador. De achtergevel bevat twee vensters ter hoogte van de bel-etage en twee vensters (met metalen balustrade) ter hoogte van de zolderverdieping. Onder de vensters van de bel-etage bevinden zich deuropeningen naar de kelderverdieping. Het venster links van het rookkanaal is uitgewerkt als een terrasdeur met balkon. Het balkon is afgezet met een metalen art-nouveaubalustrade. Onder de uitbouw van het schouwlichaam steken twee kleine getoogde keldervensters. De daklijn van de achtergevel is bezet met een houten stormbord.

Het landhuis omvat een kelder met troggewelven en vlakke betonnen overspanningen (allicht een latere ingreep), een gelijkvloerse en eerste verdieping en een zolder. De verdiepingen worden gescheiden door balklagen met bepleisterde rinkellatten. De kelder bewaart een veelkleurige (zwart, blauw, geel, rood) tegelvloer met geometrische motieven, arabesken en bloemenslingers.

De bel-etage van de voorbouw wordt volledig ingenomen door een ruim salon, eertijds "salle de famille". De linker vleugeldeur geeft toegang tot de eetkamer, de rechter vleugeldeur geeft uit op de traphal in het torenvolume. Achter de eetkamer bevinden zich een bureau en een salon. Oorspronkelijke interieurelementen van het salon in de voorbouw zijn de vensters en vleugeldeuren met pompspanjoletten en draaikrukken, de vleugeldeuren met duwkrukken en beglaasde panelen, het neoclassicistisch stucplafond en de witmarmeren schouw tegen de westmuur. Bijzonder interieurelement in de eetkamer is de schouw in natuursteenblokjes. De hardstenen dekplaat van de schouw is centraal en op de hoeken voorzien van uitkragingen. De middelste uitkraging steunt op een gebeeldhouwde witstenen engelenfiguur, een neogotische element dat de toeschrijving van het landhuis aan Piscador onderschrijft. De achterwand van de stookplaats is bezet met kleurige glazuurtegels en bevat een ingewerkte haardplaat, versierd met het wapenschild van keizer Karel V en een banderol met diens lijfspreuk "Plus ultra". Het wapenschild van Karel V zou volgens Lefever een verwijzing zijn naar de Spaanse herkomst van de familienaam Piscador. De voorzijde van de metalen haardplaat draagt het opschrift "’t Hof Van Putte 1903", een verwijzing naar de bouw van het landhuis in 1903. De drieledige vleugeldeur naar de traphal bewaart in de linker en rechter bovenlichten gekleurd glas met art-decomotief. De schouw in het kleine salon achter de eetkamer is gelijkaardig aan de schouw in de eetplaats. De dekplaat in blauwe hardsteen steunt op gesmoorde bakstenen. Centraal onder de dekplaat bevindt zich een kleine neogotische witstenen console met bladmotief, vergelijkbaar met de console van de schouw in de eetplaats.

Originele interieurelementen op de tweede verdieping van de voorbouw zijn de vleugeldeur naar de traphal en het hang- en sluitwerk van de vensters. De plafonds zijn afgezet met gecanneleerde kooflijsten.

De voorbouw en het westelijk volume van het landhuizen worden overdekt door gordingenkappen met makelaars op schaargebinten.

  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, leggers Leuven, afdeling VI (Wilsele), artikels 158 en 1316.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, mutatieschetsen Leuven, afdeling VI (Wilsele), 1850/19, 1881/15, 1904/20, 1910/10, 1930/15.
  • Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/24062/120.1, Domein het Puthof (DEBONNE V., 2016).
  • HUEBER A. & DEBECKER K. 1969: Geschiedenis van Wilsele. Zijn opkomst en ontwikkeling, Wilsele.
  • JUVEYNS L. 2002: Joseph François Piscador (Gent 1866 – Wilsele 1928), bouwmeester – architect. Een controversieel Leuvens neogotieker, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving 40, 311-378.
  • LEFEVER F.A. 1979: Architect Joseph François Piscador, de late neogotieker, Jaarboek van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving 19, 64-74.
  • SMEYERS M. 1992: Armand Thiéry (Gentbrugge, 1868 – Leuven, 1955). Apologie voor een geniaal zonderling, Arca Lovaniensis 19-20, Leuven.

Auteurs: Debonne, Vincent
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein het Puthof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/303059 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.