is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein van landhuis de Leenberg, Sint-Gertrudenhof, cottagevilla in Verloren Hoek en hoeve Saint-Germain
Deze vaststelling is geldig sinds
Eclectisch kasteel Leenberg (1911), Sint-Gertrudenhof (1930), villa Ons Landhuis (1929) en hoeve Saint Germain (1885) omgeven door een uniek geheel van circa 100 hectare; vanaf 1911 eerste aanlegfase in laat-landschappelijke stijl; heraanleg rond 1930 naar ontwerp van J. Gallopin en uitbreiding naar de andere wooneenheden (Sint-Gertrudenhof, Verloren Hoek...), inspiratie uit 'Nouveau jardin pittoresque' merkbaar; heraanleg van de omgeving van het Sint-Gertrudenhof door René Pechère in 1960.
Tussen 1911 en 1930 kocht Lucien Beauduin (1869-1946) – van 1921 tot 1939 liberaal senator en vanaf 1939 tot aan zijn dood burgemeester van Lubbeek, directeur van de 'Raffinerie Tirle montoise' – meer dan 100 hectare grond aan op de Leenberg (op de kadasterkaarten komt meestal de naam 'Eerebergen', lees 'Herebergen', voor), de Verloren Hoek, de Gertrudendries en het Brakemveld in het oosten van Lubbeek, op de grens met Binkom. Het landschap dat Beauduin voor zichzelf en zijn naaste familie in twee etappes uitbouwde, is een voor de regio uniek voorbeeld van een 'totaalsite', een min of meer zelfvoorzienend Arcadia, waarin elk onderdeel zowel functioneel als esthetisch werd doordacht.
De beboste percelen sectie F nummers 247 en 248 in het Brakemveld, aan de voet van de Leenberg, samen ongeveer 3 hectare, maakten deel uit van de bezittingen van de Sint-Germanuskerk van Tienen, een blok van bijna 22 hectare waartoe ook de Leenberg zelf behoorde. In 1885 kwamen deze percelen in handen van notaris Ludovicus Dassis uit Tienen, die er nog datzelfde jaar, tegen de Binkomstraat aan, een huis bouwde. Op de militaire topografische kaart van 1893 (ICM, 1896) is achter het huis een aanlegpatroon zichtbaar (cirkelvormige ontsluiting, mogelijk een erepleintje) dat het bestaan van een bescheiden siertuin suggereert. Op de kaart van 1908 wordt een meer uitgewerkt patroon weergegeven: een ontsluiting in 8-vorm aansluitend bij het huis en – daarop geënt – een grote lus, door de als bos weergegeven zuidelijke helft van het eigendom heen. Het geheel besloeg een oppervlakte van circa 3 hectare. In 1898 werd er ook een "broeikas" geregistreerd, maar het woord "lusthof", "lustgrond" of "tuin" komt geen enkele keer voor in de kadastrale legger.
In 1911 werd het goed van Dassis, ter ere van de vroegere eigenaar 'Saint-Germain' genoemd, samen met de hele Leenberg aangekocht door Lucien Beauduin, die nog in datzelfde jaar op de top van de Leenberg een Lodewijk-XVI-kasteel liet bouwen (zie verder). 'Saint-Germain' kreeg in de nieuwe constellatie de functie toebedeeld van dienstgebouw of boerderij, waarbij de paardenfokkerij een centrale rol speelde. Op de topografische kaart van 1930 (ICM, 1937) is elke zweem van 'lusttuin' verdwenen; de lusvormige paden hebben plaats geruimd voor een boomgaard. Het rond 1933 opgestelde totaalplan van Galoppin (zie verder) vermeldt alleen nog maar utilitaire componenten: "jardins potager et fruitier", "serres et couches", "verger" en "pâture". Het boerderijkarakter blijkt ook uit een foto uit 1950 van de binnenplaats. Behalve één bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') met 305 centimeter stamomtrek, is er van mogelijke sieraanplantingen uit de tijd van Dassis niets meer aanwezig. In de huidige tuinaanleg (met een forse uitbreiding in oostelijke richting, aansluitend bij latere gebouwen), hoofdzakelijk het werk van tuinarchitect Landuyt uit 1960 met latere toevoegingen en herwerkingen, primeert opnieuw het siertuinkarakter, maar van het aanlegpatroon anno 1908 is niets meer terug te vinden.
Een groot gedeelte van de Leenberg bestaat uit ontsluitingen van fijnzandig tertiair materiaal, stelt landbouwkundig niet veel voor en was bij het begin van de 20ste eeuw bebost. In deze bossen komt een min of meer authentieke bosflora voor – inclusief bosanemoon (Anemone nemorosa) en, op armere stukken, adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) en dubbelloof (Blechnum spicant). Op de noordhelling dagzoomt bovendien een kleilaag waarop een diffuse bronzone werd gevormd, een van de bijbronnen van de Molenbeek-Wingebeek.
Niet lang vóór de bouw van het kasteel was door het bos heen een dreef getrokken, bijna 1 kilometer lang, lijnrecht behalve een knik halverwege. Precies op de plaats waar de dreef van richting verandert, op het hoogste punt (82 meter), bouwde Beauduin in 1911 zijn kasteel, eclectisch-classiciserend, met Lodewijk-XVI-inslag. Typisch zijn het kubusvormige volume met balustradebekroning en risalietvormige accenten (de erkers op de zuid- en de westgevels) en – aan de noordzijde – de insprong met zuilenportiek en terras met palladiaans motief. Enigszins eigenaardig zijn de verluchtingsgaten in de zuid- en westgevels, bouwkundig gerechtvaardigd gezien het gebruik van spouwmuren en waarschijnlijk ook niet bedoeld om gezien te worden, want op een ansichtkaart uit de jaren 1920 zien we de zuidmuren volledig begroeid met klimplanten, vermoedelijk driebladige napjeswingerd (Parthenocissus tricuspidata) en op de hoeken een meer uitstaande soort, ongetwijfeld Chinese blauwe regen (Wisteria sinensis). Een breed terras met balustrades strekt zich uit langs de zuid- en westzijden van het kasteel. Zuidwaarts kijkt men uit over een grazige depressie, die de grootste van de twee vista's vormt en waaromheen het merendeel van de sieraanplantingen verzameld is. Tot deze eerste generatie aanplantingen behoort een groep van vijf bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') met stamomtrekken tot 292 centimeter en een zilverlinde (Tilia tomentosa) met 336 centimeter stamomtrek. In westelijke richting wordt een tweede doorkijk geboden, tussen een aantal grote bomen door, met het kasteel de Biolley-T'Serclaes en de Calvarieberg in de verte.
Als Lucien Beauduin rond 1930 zijn eigendom in oostelijke richting uitbreidt zodat het ook de Verloren Hoek en het Sint-Gertrudenhof omvat, wordt door de Brusselse tuinarchitect Galoppin een totaalplan opgesteld dat zowel de oude (Saint-Germain en de Leenberg) als de nieuwe eigendommen (Verloren Hoek, Sint-Gertrudenhof ) omvat, meer dan 100 hectare. Jean Joseph Antoine Galoppin (1864-1941), die in 1917 ook in het Hof van Kerkom als ontwerper was opgedoken, mag niet verward worden met Emile-Edmond Galoppin, die onder meer het park Groenenberg te Sint-Pieters-Leeuw ontwierp, de Ambiorix square te Elsene en, als hoofd van de gemeentelijke beplantingsdienst van Schaarbeek, het Josaphatpark aldaar.
Naast het bijna 20 jaar oude kasteel van de Leenberg verschijnt er in 1930 een tweede, gedeeltelijk autonome pool in het aanlegpatroon, met name de "Court Ste Gertrude", bestemd voor zoon Pierre Beauduin. Het Sint-Gertrudenhof wordt door een lange rechte dreef verbonden met het kasteel, deze dreef wordt pas kadastraal geregistreerd in 1944, maar komt al voor op de militaire topografische kaart van 1930. Afgezien van een beperkte formele aanleg met parterres aan de zuidzijde van het gebouw, domineert het rustieke, bucolische, in het omgevende grondgebruik ("culture", "pâture"). Galoppin voorziet twee zichtlijnen, die allebei uitkijken over landbouwgrond; één daarvan wordt expliciet omschreven als "vue sur piste", de oefenpiste voor paarden aan de rand van het bos. De oude idee van de 'ferme ornée' (ontspannen boeren in decor) is niet veraf. Naar het (waarschijnlijk niet zo schilderachtige) gehucht Sint-Gertrudendries werd geen "vue de fond" voorzien; het werd (en wordt nog steeds) afgeschermd door een houtsingel.
De hoofdtoegang van het domein wordt door Galoppin gesitueerd aan de steenweg van Tienen naar Sint-Joris-Winge, met als beginpunt een kleine 'lunet' of halfrond pleintje, een portiershuisje ("garde") en, als landschappelijk signalement, een troppeltje bruine beuken. Deze toegangsdreef – momenteel beplant met jonge grootbladige linden (Tilia platyphyllos) en sporadisch okkernoot (Juglans regia) – loopt 160 meter in westelijke richting, buigt vervolgens af naar het zuidwesten en beschrijft na 250 meter een brede bocht noordwaarts, in de richting van het Sint-Gertrudenhof. Op het 'masterplan' wordt ten behoeve van de zuidwaartse "vue de fond" vanuit het hof een onderbreking van de dreefbeplanting aangegeven. De parterre die Galoppin uittekende aan de zuidzijde van het hof verraadt inspiratie vanuit de 'Nouveau jardin pittoresque', maar van deze verdwenen aanleg hebben we geen duidelijke beelden gevonden. Op een ansichtkaart, die vermoedelijk de toestand in de jaren 1930 weergeeft, is helemaal rechts in beeld iets als een bed met vaste planten zichtbaar. Het Sint-Gertrudenhof, een oude, semigesloten hoeve, werd omgebouwd tot een riante "Normandische herenboerderij", maar het oorspronkelijke U-vormige grondplan van de oude hoeve bleef grotendeels bewaard. Het meest opvallende element is de vier bouwlagen hoge en met een piramidaal tentdak bekroonde toren, die met muurankers en steunberen een beetje aan een middeleeuwse donjon doet denken. Opvallend zijn ook de grote, met stro bedekte dakhellingen en de talrijke dakkapellen. Van de aanleg door Galoppin zijn rond het hof een aantal bomen overgebleven, met name een mooie, laagvertakte gewone trompetboom (Catalpa bignonioides), een Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera), een gele treurwilg (Salix alba 'Tristis') en mogelijk ook een Japanse vingeresdoorn met diep ingesneden, vrij grote bladeren (Acer palmatum, waarschijnlijk var. amoenum). Uit de vroegere (pre-Gallopin) aanleg stamt de toegangsdreef met wintereiken (Quercus petraea), die op enkele exemplaren na vervangen werd door een jonge aanplanting met gewone plataan (Platanus x hispanica). Het nutsgedeelte (moestuin, kassen) bevond zich op het oude hofperceel (sectie G nummer 188) ten noorden van het gebouwencomplex.
Halverwege tussen het Leenbergkasteel en het Sint-Gertrudenhof, op de plaats die vanouds de Verloren Hoek wordt genoemd, wordt in het plan een derde woongelegenheid gesitueerd. Het huis van "Mr. Blondeau" (schoonzoon van Lucien Beauduin), een riante villa in cottagestijl (pseudovakwerk, erkers...) werd gebouwd in 1929 volgens een gebogen of, juister gezegd, dubbel geknikt grondplan (in tegenstelling tot het vierkantje op de kaart van Galoppin), de concave kant met breed terras naar de siertuin en naar het zuiden toegekeerd, de convexe kant naar de moestuin. De inspiratie van Edwin Lutyens is voelbaar en elementen uit de 'Nouveau jardin pittoresque' zijn hier nadrukkelijk aanwezig. De toegangsweg naar het huis vertrekt vanuit een cirkelvormige verbreding van de verbindingsdreef tussen het Leenbergkasteel en het Sint-Gertrudenhof, tussen de reeds genoemde oefenpiste voor paarden en een "jardin fleuri". Deze bloementuin, nu een tennisveld, wordt langs twee zijden afgezoomd deels door een breukstenen pergola begroeid met diverse klimmende en windende planten, deels door een rozenborder. Op het plan van Galoppin worden ook het nog bestaande, vierkante, met arduin en 'flagstones' afgezoomde waterbekken afgebeeld en de beddenindeling van de moestuin aan de convexe zijde van de villa. Op een ansichtkaart uit het interbellum is tussen het bekken en de villa ook een nu verdwenen parterre met vaste planten zichtbaar.
In de schaduw van het Leenbergkasteel, naast de westwaartse vista, werd voor "Monsieur Delacroix" (ook schoonzoon) een huis gebouwd, een bescheiden gebouw zonder uitgesproken architecturale kenmerken. Dit huis wordt momenteel "Ons Landhuis" genoemd en wordt gebruikt als dagverblijf voor gehandicapte kinderen. Op de steile helling tussen het huis Delacroix en het kasteel werd overeenkomstig het plan Galoppin een tennisveld aangelegd en ten zuidoosten van het kasteel een verwarmd zwembad. Ten oosten van het kasteel werd een 'rustieke' elektriciteitscabine gebouwd en op de vochtige noordhelling werd met het oog op de eigen watervoorziening ook een pompgebouw geïnstalleerd, van waaruit het water werd opgestuwd naar een grote cisterne onder het dak van het kasteel. Het oude, door Dassis gebouwde 'Saint-Germain', aan de overzijde van de Binkomstraat, tegenover de oude toegang naar het Leenbergkasteel, kreeg de rol toebedeeld van boerderij met huisvesting voor de tuinier, omgeven door moestuin, boomgaard, weiland. Het ontwerpgehalte van het plan Galoppin is niet altijd duidelijk, want in dit geval bezegelde het ongetwijfeld een situatie die al 20 jaar bestond.
De ruimere beboste omgeving van het kasteel werd meer extensief aangepakt: regelmatig duiken bruine beuken, reuzenzilverspar (Abies grandis) of massieven Pontische rododendron (Rhododendron ponticum) op, vermoedelijk aangeplant op aanwijzing van Galoppin. Kenmerkend is het contrast tussen de rechtlijnige wegen of dreven (waaronder de oude noord-zuid gerichte dwarsdreef) en het weidse bogen of ellipsen beschrijvend patroon dat vaak perifeer verloopt, hoofdzakelijk de hoogtelijnen volgt en vermoedelijk ook een aantal uitzichtpunten aandoet, onder meer het tuinpaviljoen bij het pompgebouw. De manier waarop het beekdal (met vijvertje) aan de noordzijde van het kasteel werd uitgewerkt, vooral het serpentinepad dat de beek vijfmaal kruist, roept herinneringen op aan de vroegste tuinen in landschappelijke stijl of zelfs aan de rococotuin. Opmerkelijk ook is de rotonde – of 'Keltisch' kruispunt – op het snijpunt van één van de rechte dreven en het buitenste kronkelpad, vermoedelijk een parterre met heesters. De op het plan Galoppin uitgetekende wegtracés zijn grosso modo nog op het terrein terug te vinden. Ter hoogte van het voornoemde kruispunt is er een rond vlak gedeelte met grote rododendrons, maar er is geen kruispatroon meer herkenbaar. Van een tuinpaviljoen is evenmin iets te bespeuren.
Een detailplan van Galoppin ("Plan d'une fraction du parc, indiquant l'emplacement d'une piscine de natation, conduites divers, prises d'eau, côtes de niveau [...]") geeft ook de rozenparterre aan de zuidzijde van het kasteel weer die tot in de jaren 1950 nog bestond. Het patroon van deze parterre doet aan de abstracte tracering van een labyrint denken, maar men kan er ook een artdeco-motief in zien: concentrische stroken, symmetrisch verdeeld door een rechte strook die wijst naar het middelpunt: een bekken met een fonteintje.
In de huidige situatie omkaderen twee groepen de zuidwaartse vista: de reeds genoemde groep van vijf bruine beuken die tot de oorspronkelijke aanplanting behoort én, ertegenover op een langgerekt heuveltje langs de westflank van de vista, een bonte groep esdoorns, met stamomtrekken rond 200 centimeter. Deze groep is samengesteld uit zeven verschillende soorten of variëteiten, met contrasten tussen lichte (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii', Acer saccharinum) en donkere (Acer platanoides 'Schwedleri') tinten en enkele zeldzame soorten, met name een grootbladesdoorn (Acer macrophyllum) en twee exemplaren Cappadocische esdoorn (Acer cappadocicum). De gemengde aanplanting aan de achterzijde van het kasteel, bomen met omtrekken van 200 tot 300 centimeter, bevat eveneens enkele opmerkelijke exemplaren: een ginkgo (Ginkgo biloba), twee Amerikaanse tulpenbomen (Liriodendron tulipifera), een Kaukasische zilverspar (Abies nordmanniana) en een zuilvormige haagbeuk (Carpinus betulus 'Fastigiata'). De groep van drie Amerikaanse amberbomen (Liquidambar styraciflua) in diezelfde omgeving behoort tot een recentere aanplanting, de bruine beuk met 361 centimeter stamomtrek ernaast tot een oudere generatie, mogelijk een restant van een lijn- of dreefbeplanting uit het pre-Beauduin tijdperk.
De recente aanplantingen, grotendeels op aanwijzing van tuinarchitect Antoine Le Hardÿ de Beaulieu, zijn bijzonder interessant: naast plus minus populaire soorten als himalayaceder (Cedrus deodara), mammoetboom (Sequoiadendron giganteum), ginkgo (Ginkgo biloba), watercipres (Metasequoia glyptostroboides), vederesdoorn (Acer negundo), Japanse vingeresdoorn (Acer palmatum), zuilvormige zomereik (Quercus robur 'Fastigiata'), krulwilg (Salix matsudana 'Tortuosa'), bruine treurbeuk (Fagus sylvatica 'Purpureo pendula'), Amerikaanse amberboom (Liquidambar styraciflua), fluweelboom met ingesneden blad (Rhustyphina 'Dissecta') enzomeer ook en in toenemende mate van zeldzaamheid: Libanonceder (Cedrus libani), gele himalayaceder (Cedrus deodara 'Aurea'), amurkurkboom (Phellodendron amurense), rossige slange-esdoorn (Acer rufinerve), papierschorsesdoorn (Acer griseum), een treurvorm van Oost-Amerikaanse hemlockspar (Tsuga canadensis 'Pendula'), geelbladige Cappadocische esdoorn (Acer cappadocicum 'Aureum'), witte paardekastanje met geel gespikkeld blad (Aesculus hippocastanum 'Wisselinck'), drietandesdoorn (Acer buergerianum), Amerikaanse judasboom met donkerrood blad (Cercis canadensis 'Forest Pansy'), Perzische eik (Quercus macranthera), moseik met roomkleurig gerand tot gevlekt blad (Quercus cerris 'Argenteovariegata'), kastanjebladeik (Quercus castaneifolia), Maryland eik (Quercus marilandica), Quercus muehlenbergii, Quercus texana, zuidelijke lauriereik (Quercus laurifolia)...
De heraanleg van de tuin in 1960 naar een ontwerp van René Pechère bepaalt nog grotendeels het uitzicht rond het Sint-Gertrudenhof. De meest opvallende elementen hierin zijn: een doorlopend terras langs de op het zuiden georiënteerde gevels, maar hiervan gescheiden door vaste-plantenborders; de brede betegelde paden die vanaf het terras uitstralen naar de gazons ten zuiden van het hof; de vier cirkelronde, betonnen vijvertjes (in feite bluswaterreservoirs, een voorzorgsmaatregel met het oog op de uitgestrekte strodaken van het in 1930 herbouwde hof ); de ronde parterre in het zuidwesten, met rozenperken omgeven door lage buxushaagjes, in de buitenste ring struikmassieven die later vervangen werden door een Vinca-bodembedekking. Deze parterre was oorspronkelijk omgeven door een taxushaag. In de grensbeplantingen aan de zuidzijde van de tuin is er een grote opening die uitzicht geeft op het vlakke plateaulandschap in zuid-zuidoostelijke richting. Het geheel heeft een uitgesproken eclectisch karakter, met een overwicht van cirkelvormige en ellipsoïde vormen en patronen.
Rond 1960 wordt halverwege tussen de villa van Blondeau en het Sint-Gertrudenhof – het perceel wordt op het plan Galoppin als "culture" aangeduid – een nieuwe villa opgetrokken, op circa 100 meter van de in 1930 aangelegde dreef tussen het Leenbergkasteel en het Sint-Gertrudenhof. De oprit ligt aan de linkerzijde van het perceel, maar evenwijdig ermee ligt een merkwaardig element dat vermoedelijk ook door Pechère werd ontworpen: dwars door het perceel loopt een breed, licht stijgend, door dwarsliggers geritmeerd en getrapt grindpad. Dit pad wordt afgeboord door verhoogde bedden (rabatten) in rustiek gekapte natuursteen, die ter hoogte van elke trede in het grindpad ook een trapje vormen. Een zitbank omsloten door een nis in een haagbeukhaag vormt het vertrekpunt van deze 'master's walk', die oorspronkelijk door een boomgaard liep.
(Het cijfer in vet geeft de stamomtrek, standaard gemeten op 150 cm hoogte).
(opname 15 juni 1998)
(opname 15 juni 1998) vergelijk in het bestand 'Beltrees' met de opnamen nummers 5793, 5794, 5795, 5796, 5797, 5798, 5799, 5800, 5801, 5803).
(opname 4 september 1997) vergelijk in het bestand 'Beltrees' met de nummers 5808, 5809, 5810, 5811, 5812.
(opname 15 juni 1998) vergelijk in het bestand 'Beltrees' met de nummers 5804, 5805, 5806, 5807.
Bron: DENEEF R. 2002: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant: Holsbeek, Lubbeek en Tielt-Winge, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; De Jaeck, Herlinde; Paesmans, Greta
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Lubbeek
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein van landhuis de Leenberg, Sint-Gertrudenhof, cottagevilla in Verloren Hoek en hoeve Saint-Germain [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/303090 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.