Burgerhuis in sobere art-nouveaustijl, in 1903 opgetrokken door de aannemers Louis Marie Corneel Buisseret en Frans Verhoeven, in opdracht van de weduwe Bernard. Buisseret en Verhoeven waren vermoedelijk van 1901 tot 1919 geassocieerd, in opvolging van de aannemer Louis Corneel Buisseret-Fierens.

Met een gevelbreedte van twee ongelijke traveeën, omvat de rijwoning drie bouwlagen onder een zadeldak. De lijstgevel heeft een parement uit roomkleurige Silezische brikken in kruisverband, met gebruik van witte natuursteen voor speklagen, waterlijsten en lateien, en blauwe hardsteen voor de plint. Asymmetrisch door de brede hoofdtravee, beantwoord de compositie verder aan een regelmatig ordonnantieschema met een nadrukkelijk horizontale geleding. Rechthoekige deur- en vensteropeningen met geprofileerde latei en ontlastingsboog, en gietijzeren borstwering op de eerste verdieping. Het art-nouveau-karakter berust in hoofdzaak op de veelkleurige mozaïekpanelen met geabstraheerd floraal motief, die de borstwering van de tweede verdieping sieren. Houten kroonlijst met klossen en tandlijst als gevelbeëindiging. Het houten schrijnwerk van de inkomdeur en vensters is bewaard, evenals de gietijzeren voetschraper.

De plattegrond beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen omvat de begane grond een suite van salon en eetkamer, met de keuken in de achterbouw. Op de eerste verdieping bevinden zich volgens hetzelfde schema twee slaapkamers en de badkamer, op de tweede twee slaapkamers, onder het dak een mansarde en zolder.