Deze drie woningen vormden de linkerhelft van een ensemble van zes burgerwoningen die in 1927 werden gebouwd voor rekening van "ESSOR Immobilier et société commercial et industriel Anvers Wilrijck". Bouwmeester van dienst was Louis Buisseret, gevestigd in de Dambruggestraat 166 in Antwerpen en zeer productief in de woningbouw in Antwerpen tijdens het interbellum.

In het zeer heterogene straatbeeld vormen deze drie woningen een duidelijk afgebakend ensemble, verzorgd van stijl en materialen. De drie woningen die rechts aansloten, waren het gespiegelde evenbeeld van de drie bewaarde gevels.

Het gaat om woningen van twee traveeën en twee bouwlagen onder mansardedak. De rode bakstenen gevels hebben een lage hardstenen plint en zijn afwisselend gedecoreerd met gecementeerde velden en siermetselwerk in donkerrode baksteen. Elk van de drie woningen is anders, echter samen een sterk geheel vormend door het aanhouden van verhoudingen, materialen en decoratie. Het valt echter op dat de uitvoering minder strak en minder eigentijds is dan voorzien op de geveltekeningen in het bouwdossier.

Nummer 169 vormde samen met zijn afgebroken tegenhanger door de als puntgevel uitgewerkte zoldervensters het centrum van het ensemble. Het door puntgevel en balkon geaccentueerde vensterrisaliet typeert de gevel; verder rechthoekige vensteropeningen onder lateien. De oorspronkelijke art-deco-detaillering van schrijnwerk en smeedwerk van het balkon is verdwenen.

Nummers 165 en 167 zijn gelijkaardig van afwerking, met rond- en korfboogvormige muuropeningen op de begane grond, verbonden door een donkerrode rollaag. Nummer 165 met een strak uitgewerkt art-decodakvenster dat de kroonlijst doorbreekt en doorloopt als omkadering van het onderliggende venster. Nummer 167 met een driezijdige erker op getrapte sokkel en een druk omlijst benedenvenster als blikvangers. Ook hier is het schrijnwerk verdwenen; het bewaarde traliewerk in de kleine zijlichten naast de voordeuren geeft een idee van het smeedwerk dat ooit voordeuren en balkon sierde.

De woningen zijn ingedeeld volgens het klassieke, sinds de 19de eeuw gangbare enkelhuispatroon. In de smalle deurtravee een gang met trappenhuis, in de brede venstertravee een enfilade van voor- en eetkamer, uitgevend op de koer. Achter de trap zit de keuken, met aansluitend pomphuis. Op de verdiepingen telkens drie grote en een kleine kamer, gesitueerd rondom een klein centraal bordes. De achterbouw biedt op de eerste verdieping ook ruimte aan een pomphuis met toilet, wat de opdeling van de woningen in verschillende flats mogelijk maakte.