Dit samenstel van twee modernistische, identieke, en ten opzichte van elkaar gespiegelde burgerhuizen werd volgens een bouwdossier van 1932 gebouwd in opdracht van Louis Weyns en L. Van Aerde, die naast elkaar woonden op de Turnhoutsebaan 58 en 60 in Deurne. Ze spraken voor hun bouwproject een aannemer aan, die de plannen echter niet ondertekende, waardoor we de ontwerper niet kennen.
Overeenkomstig de stedenbouwkundige voorschriften van dit deel van de Gallifortlei (noordelijke helft, oneven huisnummers), hebben de woningen een voortuin, aan drie zijden afgesloten door een lage bakstenen muur.
De twee woningen tellen elk twee traveeën en twee bouwlagen op souterrain, onder pannen zadeldaken. De lijstgevels hebben een parement van bruine baksteen op een sokkel van blauwe hardsteen, afgelijnd door houten kroonlijsten. In deze sokkel zijn de kelderdeuren naar het souterrain en de smalle, bovengrondse keldervensters ingewerkt, allemaal nog voorzien van het originele schrijn- en smeedwerk in art deco of modernisme. De twee ongelijke traveeën worden duidelijk van elkaar gescheiden, hiermee de enkelhuisplattegrond van de woningen vertalend. In de brede venstertraveeën zitten tot onder de kroonlijst doorlopende driezijdige bakstenen erkers. De brede vensters hebben witgeschilderde onder- en bovendorpels, over de gevels doorlopend, deels als luifels uitgewerkt, die de gevels een uitgesproken horizontaal karakter geven. De brede erkervensters verloren hun oorspronkelijke houtwerk, waarbij ook de bedoelde indeling verlaten werd. De smalle deurtraveeën zijn minder massief uitgewerkt, en vertonen kleinere, meer versierde onderdelen. De rechthoekige deuren zitten in een verdiept portaal met hardstenen treden en een luifel steunend op geblokte consoles. Het houtwerk van de voordeur van 165 is bewaard, en heeft dezelfde afwerking als de kelderdeuren van de woningen. Het bovenlicht van de deuren is expressief vormgegeven: het drielicht zit in een verdiept veld tussen de luifel van de deur en de gedecoreerde en geprofileerde borstwering van het bovenvenster.
De woningen kregen de typische, vanuit de 19de eeuw verder levende enkelhuisplattegrond: in de smalle deurtravee een gang met trappenhuis, met daarachter de keuken; in de brede venstertravee een enfilade van salon, eetkamer en overdekt terras. De woningen zijn volledig onderkelderd en herbergen kolen- en waskelder aan straatzijde en bergruimtes aan tuinzijde. Een trap leidt vanuit de kelder rechtstreeks naar de achterliggende tuin. Elke woning heeft op de verdieping slaap- en badkamers; tussen de twee kamers in leidt een smalle steektrap naar de zolder. De verdiepingen zijn volgens de bouwplannen niet identiek ingedeeld: de linker woning heeft de badkamer in de smalle travee voor de trap, terwijl de rechter woning een gevelbrede slaapkamer aan de straatkant geeft, waarbij de kamer aan tuinzijde integraal als badkamer werd ingericht.
- Stadsarchief Antwerpen, Bouwdossiers, 329 # 8556.