is aangeduid als beschermde archeologische site Site Donk - Oud Kerkhof
Deze bescherming is geldig sinds
De site Donk - Oud Kerkhof is gelegen in een breed gedeelte van de Demervallei, gekend als de depressie van Halen-Schulen. In deze laagte neemt de Demer het water op van een groot aantal zijrivieren en –beken. De site is ongeveer 600 m ten oosten gelegen van waar de sterk gekanaliseerde Herk uitmondt in de Demer. Ook de Gete vervoegt in deze zone de Demer.
De site wordt nagenoeg volledig begrensd door waterlopen en grachten. In het zuiden is dit de Herk, in het noorden de ‘Abtsgracht’ en de ‘Vloot’. De Houwersbeek doorsnijdt de zone van zuidoost naar noordwest. De huidige dorpskern van Donk ligt ongeveer 1,7 km ten zuiden van de site Oud Kerkhof. De alluviale zone ter hoogte van de afgebakende site is gelegen op een hoogte van ca. 20 m TAW. De depressie van Halen-Schulen wordt gekenmerkt door een vlak reliëf, met plaatselijk enkele zandige opduikingen of ‘donken’. Deze duinen werden opgestoven in de loop van het laatglaciaal. De kern van de afgebakende site is gesitueerd op een dergelijke iets hoger gelegen opduiking, waarvan het hoogste deel is gesitueerd rond 21m TAW.
De site is de locatie van de vroegere kerk van Donk die voor het eerst vermeld werd in 741/2 als ‘Dungo’ in een akte, waarbij Rotbertus, graaf van Hasbanië (Haspengouw), de aan de HH. Maria en Petrus, Johannes, Servatius en Lambertus gewijde kerk samen met de villae van Halen, Schaffen, Velpen en Meerhout schenkt aan de abdij van Sint-Truiden (Despy 1961). Dit toponiem ‘Dungo’ karakteriseert de site etymologisch als een zandige verhevenheid in een moerassige, natte vlakte (Van Osta 1992). Over dit vroegmiddeleeuwse site is verder weinig historisch gekend. Het grote belang ervan kan wel afgeleid worden aan zijn opvallende positie in de vallei van de Demer, en van het belang van zijn eigenaar Rotbertus binnen de Karolingische adel (Werner 1980). De latere evolutie van het kerkdomein is beter gekend, door de archieven van de abdij van Sint-Truiden (cf. o.a. Houtman 1976; Piot 1870; Simenon 1908; Timmermans 1956). De ruïne van de kerk is eveneens aangeduid op een aantal historische kaarten.
Tussen 1108 en 1138 bouwde abt Rudolph de site om tot priorij, waarbij naast de kerk een aantal bijgebouwen werden opgetrokken (Simenon 1908). In de loop van de volgende eeuwen kende de site verschillende bouw-, destructie- en heropbouwfasen. Zo werd de kerk in 1199 door brand vernield. In 1291 liet abt Willem van Mechelen het monnikenverblijf ombouwen tot een residentie, die rond 1329 tot vesting wordt ingericht (cf. overzichten in: Simenon 1908; Timmermans 1956a en b). Hierbij wordt vermeld dat er een nieuwe loop van de Herk werd gegraven, die de kerk en hof geheel omsloot (Vrancken 1987). Mogelijk is dit te relateren aan de omgrachting die op het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen zichtbaar is. In 1323 brak er in Sint-Truiden onrust uit, waardoor de monniken van de abdij voor ca. 14 maanden naar de site van Donk uitweken (Simenon 1908; Timmermans 1956b).
Dat de kerk op een bepaald moment wel parochierechten had wordt aangeduid door het feit dat de parochie ‘Donk’ werd opgedeeld in 1303, met de oprichting van de nieuwe parochie Berbroek (Piot 1870; Simenon 1908). Van de exacte ligging en afbakening van deze parochies is echter niets gekend.
Op het einde van de 16de eeuw werd door abt Leonardus Betten de oude kerk gerestaureerd, met het toevoegen van een huis dat tegen de toren aanleunde (Simenon 1908; Timmermans 1956). Het bijhorende ‘hof’ zou toen al verplaatst zijn naar het zuiden, op de hogere gronden aan de rand van de depressie (Vrancken 1987).
De evolutie van het kerkdomein is sterk gerelateerd aan de overstromingsproblematiek van de depressie Halen-Schulen. Het aantal overstromingen steeg dramatisch vanaf de 17de eeuw, o.a. door kanalisatiewerken. De gebrekkige realisatie van deze werken en het failliet van de uitvoerende onderneming leidde tot dijkbreuken en overstromingen zoals nooit daarvoor. De ligging van het gebied op de grens van het hertogdom Brabant, later de Staten van Brabant, en het prinsbisdom Luik zorgde voor een problematisch en conflictrijk beheer, waardoor plannen om de overstromingsproblematiek te beheersen niet werden uitgevoerd. Nieuwe dijkbreuken en overstromingen volgden o.a. in 1788. In de 19de eeuw stond het gebied bijna permanent onder water (cf. overzicht in Van Impe 1992).
Vooral vanaf de 17de eeuw heeft deze waterproblematiek dan ook een grote invloed op de kerksite. Een bezoek van de aartsdiaken uit 1661 benoemt de kerk van Donk als “Ecclesia de Donck in aquis sut invocatione beatae Mariae Virginis in qua ob inundationem non fit officium nisi afesto Pentecostes usque adini Hum hyemis” (Simenon 1908). Hiermee wordt dus deze problematiek van overstromingen geduid, en de onmogelijkheid hier nog de dienst te verzorgen. De fundamenten van de kerk werden aangetast, en de eredienst werd overgebracht naar de droge gronden buiten het alluviaal gebied ten zuiden, zodat de mis in die tijd al gelezen werd in een kapel (“sacellum novum dedicatum beatae Mariae Virgini et sancto Trudini”) in ‘Kurpt’ te Donk, waar ook een begraafplaats werd ingericht (Simenon 1908).
De site werd vanaf 1752 verlaten, en de O.L.V. kerk werd opgericht in het huidige Donk. De oudere kerk werd in functie hiervan ontmanteld, en de bouwmaterialen hiervan werden gebruikt bij de bouw van de nieuwe kerk (Houtman 1976).
De site Donk - Oud Kerkhof werd voor het eerst archeologisch onderzocht in 1977 met een aantal kleine proefsleuven (Van Impe 1977; 1978). Een grotere proefsleuf werd aangelegd in 1986 (Van Impe, Maes & Vynckier 1987). Hierbij kwamen vondsten en sporen aan het licht uit diverse periodes, met name het (vroeg-)mesolithicum, en de vroege en volle middeleeuwen (Van Impe, Maes & Vynckier 1987; Vynckier & Maes 1991).
De vondsten uit de steentijd omvatten 679 artefacten, waarvan het merendeel (ca. 83,5%) in vuursteen, en het overige deel in Wommersomkwartsiet (16,5%). Gezien de verzamelwijze van de artefacten, waarbij het opgegraven sediment niet werd gezeefd, is er wellicht een relatief groot aantal kleinere artefacten afkomstig van debitage (zgn. ‘chips’ of schilfers) niet gerecupereerd. De kenmerken van de artefacten wijzen erop dat een belangrijke occupatiefase van de site moet gesitueerd worden in het vroeg-mesolithicum. De aanwezigheid van Wommersomkwartsiet en een kerfrest in deze grondstof wijzen op een tweede fase van occupatie in het laat-mesolithicum.
Bij de aanleg van een proefsleuf in 1986 werd een groot aantal inhumatiegraven aangetroffen aan weerszijden van de puinlagen die afkomstig zijn van de afgebroken kerk (Van Impe et al. 1987). In geen enkele van deze graven werden puinresten aangetroffen, waardoor ze waarschijnlijk te dateren zijn vóór de eerste vernietiging van de stenen kerk in 1199 (cf. infra). Slechts één graf leverde een bijvondst op, namelijk een fragment van een bolvormig kommetje, dat mogelijk in de Merovingische periode te situeren is. Een aantal van de graven had een grotere kuil en een kist. Deze dateren eveneens mogelijk uit de Merovingische periode.
In de oostelijke zone van de proefsleuf werd een gracht aangesneden. De oevers hiervan bestonden uit zwart venig en met veel afvalhout aangestampt materiaal. De gracht zelf was voorzien van een houten beschoeiing met planken en palen. In de opvulling van de gracht konden verschillende fasen herkend worden, met afwisselend lagen met veel organisch materiaal (takken, stukken schors, plankjes), laagjes van ingestoven zand, en alluviale zandige afzettingen in uiterst dunne laagjes. Verschillende lagen van deze gracht bevatten aardewerk. De oudste vormen situeerden zich in organisch rijke lagen dicht bij de basis van de grachtvulling. Dit aardewerk is te situeren in de Karolingische periode. Hier bovenop bevond zich een dik pakket rivierafzettingen waarin geen archeologisch materiaal werd aangetroffen. Op deze afzetting volgde een nieuwe fase met organisch rijke oeverafzettingen, met onder andere fragmenten van kogelvormige potten.
Op zijn beurt werd deze laag afgedekt door een minder homogeen pakket, waarin verschillende aardewerksoorten voorkwamen, o.a. Badorfaardewerk, kookpotten met korte hals en omgeslagen rand, en manchetranden van Maaslands wit aardewerk (zgn. Andenne aardewerk), te situeren in de 12de eeuw. Dit wordt tenslotte afgedekt door een dik pakket postmiddeleeuwse alluviale afzettingen, waarin verspreid eveneens aardewerk uit verschillende perioden werd aangetroffen, variërend van aardewerk in Merovingische traditie tot Maaslands geglazuurd aardewerk.
Van de kerk was in de proefsleuf, buiten mogelijk het aanwezige puin, geen spoor aanwezig. Er werden enkel puinlagen met baksteenbrokken aangetroffen. Er werden geen sporen teruggevonden van oudere kerkfasen of andere gebouwen.
Op de recent ingewonnen bestanden van het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen 2 is een aantal belangrijke elementen zichtbaar. In de eerste plaats is op deze bron duidelijk zichtbaar hoe de donksite volledig omcirkeld is door een meervoudig gracht- en walsysteem. Dit systeem sluit bovendien aan bij een aantal andere elementen, zoals een gracht in het oosten van de site, en een wal die aansluit bij de site in het noordwesten.
Uit de reeksen beschikbare historische kaarten en meer recent luchtfotografische opnames is het duidelijk dat de zone tijdens de laatste eeuwen steeds in grasland heeft gelegen. Dit stabiele gebruik als grasland en de afwezigheid van destructieve landbouwtoepassingen (bv. (diep)ploegen) heeft voor een zeer goede bewaring van de site en de (micro-) topografie gezorgd. De structuren zichtbaar op het DHM Vlaanderen versie 2 zijn dan ook enerzijds duidelijk zichtbaar, anderzijds duidelijk begrensd.
De site binnen de begrenzing van de duin en de omgrachting is, gezien de aanwezigheid van de mesolithische concentraties geassocieerd met een duidelijke bodemhorizont, bodemkundig goed bewaard. Van fundamenten van gebouwen werd in het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek niets teruggevonden, enkel puinlagen. Vermoedelijk is dit te wijten aan de grondige af- en uitbraak van de kerk ca. 1750. Mogelijk dient de locatie van deze gebouwen echter ook elders op de donksite te worden gezocht.
Het aanwezige kerkhof, te dateren van vóór de destructiefase van 1199, is relatief goed bewaard. In het uitgevoerde archeologische onderzoek waren de graven zelf immers zeer goed af te lijnen en zichtbaar.
De waterverzadigde toestand in de alluviale vlakte en in de aanwezige grachten heeft plaatselijk voor een zeer goede bewaring van organische materialen gezorgd, getuige de organisch rijke pakketten en de aanwezigheid van palen en planken van beschoeiing in de in 1987 aangesneden gracht. Deze randstructuren (wallen en grachten), met de aanwezigheid van deze organische resten en andere archaeologica in de vullingspakketten, hebben een grote archeologische waarde.
De site is afgebakend aan de hand van de landschappelijke positie van de site, de aanwezigheid van zichtbare structuren op het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen, en de huidige perceelsconfiguratie. In het noorden wordt de site aldus begrensd door de Abtsgracht en de Demer, in het zuiden door de rechtgetrokken Herk.
Bron: Onroerend Erfgoed, Digitaal beschermingsdossier 4.001/71024/102.1, site Donk - Oud kerkhof, Herk-De-Stad.
Auteurs: Meylemans, Erwin
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Oud Kerkhof
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Site Donk - Oud Kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/304260 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.