Twee mijnkraters bij het bosje genaamd Petit Bois zijn de restanten van de ontploffing van dieptemijnen uit de Eerste Wereldoorlog. Petit Bois was één van de 11 locaties aan het front van de Eerste Wereldoorlog waar de mijnenslag werd uitgevochten. De explosie van 19 dieptemijnen op 7 juni 1917 luidde het begin van een geallieerd offensief in (derde slag om Ieper).
Het bosje nabij de Kroonaardstraat werd bij het begin van de Eerste Wereldoorlog door de aldaar gelegerde Franse troepen Petit Bois genoemd. Sinds november 1914 vormde zich daar de frontlijn, die drie jaar lang zou standhouden. In een poging het status quo te doorbreken, waagden de troepen zich aan de ondermijning van het front. De oorlog werd hier voor een deel ondergronds uitgevochten.
Ter hoogte van Petit Bois vormde het Duitse front een uitstulping, waardoor het niemandsland op deze locatie maar een 80-tal meter breed was. Omdat de afstand naar de overkant van het niemandsland gemakkelijk te overbruggen was, namen de ondermijningsoperaties hier een vroege start. Zeven van de 17 ondiepe mijnen explodeerden al voor oktober 1915. In december 1915 begonnen de Britten met de diepe ondermijningen. Vanuit de ruïnes van een hoeve liet de Britse 250ste Tunnelling Company een eerste schacht tot op 29,5m zakken. Opvallend was dat die vrij ver (ongeveer 400m) achter de voorste frontloopgraven lag. In februari 1916 begonnen de tunnellers aan een tweede schacht, die speciaal werd aangelegd om te experimenteren met een graafmachine voor het uitgraven van galerijen. Het idee kwam van Norton-Griffiths, geïnspireerd door de mechanische graafwerken voor de Londense metrotunnels. Maar nadat de machine herhaaldelijk in de zwellende Ieperse klei kwam vast te zitten en bovendien voortdurend van zijn koers afweek, werd het experiment afgeblazen (‘This machine showed a complete disinclination to proceed towards Germany, but preferred to head to Australia by the most direct route’ Barrie 1962, 202). De machine bleef zitten waar ze zat. Het kostte Norton-Griffiths zijn job. Op 21 maart nam hij zelf ontslag uit zijn functies bij de Royal Engineers.
Voortaan focusten de tunnellers op de hoofdschacht en galerij. Ook al waren ze tot de diepliggende Ieperiaanse klei doorgedrongen, de luchtvochtigheid die via de tunnels werd aangevoerd, deed de klei rondom de tunnelgalerij zwellen. De planken in de houten bekisting van de galerijen braken als lucifers, tot dat probleem werd overwonnen door een ruimte van enkele centimeters tussen de planken open te laten. Nog meer oponthoud kwam van de Duitse beschietingen in het voorjaar van 1916 en van vijf Duitse tegenmijnen op 10 juni en 27-28 augustus 1916. Eén daarvan deed de diepe hoofdgalerij over een afstand van 300m instorten. Twaalf mijnwerkers raakten afgesneden waarvan elf uiteindelijk door verstikking om het leven kwamen. Uit de kraters van de Duitse tegenmijnen kwam de blauwe Ieperse klei tevoorschijn, waaruit bleek dat de Duitsers ook hier tot grote diepte waren doorgedrongen. De springlading van de Britse dieptemijnen was op dat moment nog maar net geplaatst. De zenuwachtigheid over de Duitse tegenacties was dan ook groot. Zouden ze de diepe tunnel met de mijnen vinden? Maar de geluiden van de Duitse graafwerken stopten, mogelijk nadat Duitse luisteraars ondergronds ook geen activiteiten meer waarnamen. De Britse tunnels waren immers klaar in juni en augustus 1916. Door het uitstel van het mijnenplan moesten ze nog een jaar aan de praat worden gehouden.
De ondergrondse tunnelgalerij is één van de langste van de Wijtschateboog. De Britse diepteschacht bij Vandamme hoeve is een tiental jaar geleden deels geëxploreerd door de Britse onderzoeksploeg rond Peter Barton. Intussen zijn ook verschillende Duitse tegenmijnschachten door de gemeente Heuvelland gelokaliseerd. Ze bevinden zich in het vroegere Petit Bois, ingegraven in een Duitse loopgraaf. Nog verder van het front af, legden de Duitse Mineure een mijnschacht 'Dietrich' aan, waarvan het schachthuis door een betonnen constructie aan het zicht werd onttrokken. Recent werd de hele constructie, inclusief schacht uit betonblokken vrijgemaakt van vegetatie. Merkwaardig is de grote afstand (300-600m) van deze Duitse schacht tot het front. Net zoals de Britse diepteschacht werd deze in de verderaf gelegen linies uitgebouwd en gaat het om een tunnelsysteem op grote diepte. Ondanks de heel kleine reliëfverschillen moesten de Duitsers toch een viertal meter dieper graven om de Ieperse kleilagen te bereiken.
De twee grote kraters zijn afkomstig van de Britse dieptemijnen van 7 juni 1917. Ze hebben een diameter van ruim 70 en 80m. Ondanks dezelfde springlading van 13,6 ton is krater 2 vandaag nog altijd groter, zoals dat ook kort na zijn ontploffing het geval was. Hun oorspronkelijke diepte wordt op 14m geraamd. De kraters fungeren nu als veedrinkpoelen in een weiland. Van de oudere, meestal Duitse mijnontploffingen uit 1915-16 is nog weinig zichtbaar op het terrein. Wel valt op dat de historische weilanden die rondom de kraters bewaard bleven erg veel micro-reliëf bevatten, evenals het weiland ten zuiden van het bos. Op de zuidwestelijke punt van Petit Bois waar zich sinds 1915 een Duitse ondergrondse luisterpost bevond, zien we nu een duidelijke depressie met grote betonnen brokstukken en een poel in de bosrand: mogelijk de restanten van een Duitse betonconstructie of een schacht? Na 1918 werden de ruimtelijke indeling, het stratenpatroon, perceelsindeling, landgebruik, bewoning, grotendeels hersteld, waardoor de gelijkenissen met wat op de loopgravenkaarten te zien is, groot zijn, ook al zijn de loopgraven, bunkers, smalsporen intussen uit het hedendaagse landschapsbeeld verdwenen.
Auteurs: Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verboven H. 2016: Mijnkraters 7/6/1917 Petit Bois [online], https://id.erfgoed.net/teksten/193914 (geraadpleegd op ).
Twee mijnkraters ten noordwesten van het bosje Petit Bois, gelegen op een hoogte in de velden op ongeveer één kilometer ten noordwesten van de kerk van Wijtschate. De omgeving is heuvelachtig en landelijk.
De eerste ‘volwaardige’ ondergrondse mijnen werden in de Ieperboog wellicht door de Duitsers tot ontploffing gebracht eind januari 1915 tussen de weg Menen-Ieper en Sint-Elooi. Hiermee was de aanzet gegeven voor een mijnenoorlog, die de volgende jaren de ondergrond van de Ieper- en Wijtschaeteboog heel regelmatig omwoelde en dood en vernieling zaaide, met als ‘climax’ de Mijnenslag van 7 juni 1917.
Sinds de Tweede Slag bij Ieper (voorjaar 1915) was de frontlinie vrij stabiel gebleven, waarbij de Duitsers ‘vrij comfortabel’ vanuit de hoger gelegen posities de geallieerden domineerden en in het oog konden houden. Een strategisch voordeel van jewelste, dat de Britten in hun voordeel trachtten om te buigen...
Stuwkracht achter de idee om de vijand op grote diepte te ondergraven, was de vrij excentrieke Brit Norton Griffiths. De eerste graafwerkzaamheden startten in de zomer van 1915 bij Hill 60, met het uitgraven van de zogenaamde ‘Berlin Tunnel’ door de ‘175th Tunnelling Company’. Zonder dat hij weet had van de plannen van Griffith, zou ook Major Cropper van de ‘250th Tunnelling Company’ in december 1915 gestart zijn met graafwerkzaamheden voor dieptemijnen rond Wijtschate. Ondertussen werden deze ideeën overgenomen door de legerstaf en geïntegreerd in de plannen om een doorbraak rond Ieper te forceren.
Uiteindelijk zouden er op 7 juni 1917 tussen Hill 60 en ‘The Birdcage’ (ten Z van Warneton) 19 dieptemijnen tot ontploffing gebracht worden. Britten, Australiërs en Nieuw-Zeelanders slaagden er in de heuvelkam Wijtschate-Mesen te veroveren. Maar de geallieerden maakten geen gebruik van de bres die ontstaan was, en wachtten zoals gepland af tot eind juli om aan hun groots offensief te beginnen (Derde Slag bij Ieper).
Reeds vanaf de zomer van 1915 waren in de omgeving van Petit Bois verschillende mijnladingen tot ontploffing gebracht. Op 16 december 1915 startte de ‘250th Tunnelling Company’ met een diepteschacht bij de ruïnes van ‘Vandamme Farm’, van waaruit een 17 meter lange galerij kon vertrekken. Eind januari werd beslist om de schacht uit te diepen tot 32 meter. De oude aanzet werd gebruikt voor de installatie van een waterpomp.
Om het tempo wat te verhogen, probeerde men een aangepaste boormachine die gebruikt werd in sommige Britse koolmijnen, over te brengen en te installeren, een onderneming die maar heel moeizaam verliep. Ondertussen werd een tweede schacht uitgegraven tot 27 meter, met een speciale kamer om het gevaarte te assembleren. Toen het eindelijk gelukt was om de machine op te starten, bleek dat deze in panne viel en opnieuw uitgegraven moest worden. Na drie pogingen om de machine opnieuw op te starten, werd afgezien van dit plan.
Ondertussen bleken de graafwerkzaamheden in de oorspronkelijke galerij vrij vlot te verlopen. Na 550 meter werden de Duitse linies bereikt, om nog eens 100 meter verder Y-vormig uit te lopen onder Petit Bois.
In de vroege morgen van 10 juni 1916 lieten de Duitsers twee krachtige ladingen tot ontploffing brengen, waarvan de meest noordelijke zich vrijwel boven de Britse hoofdgalerij bevond en deze over 75 meter deed instorten. Hierdoor raakten twaalf mannen op een diepte van 30 meter afgesloten in een tunnel van 1,3 meter hoog en amper 0,9 meter breed. Slechts één ‘tunneler’ kon het avontuur overleven, door zich stil te houden en zo weinig mogelijk zuurstof te verspelen. Zijn makkers liggen begraven op Kemmel Chateau Military Cemetery.
De herstellingswerken aan de galerij duurden verschillende weken. Uiteindelijk konden de mijnladingen op 30 juli en 15 augustus 1916 geplaatst worden in twee kamers. De Duitsers die vermoedden dat de Britten aan het graven geslagen waren, maar de exacte positie van de mijnen niet konden situeren, lieten eind augustus vanuit de krater van 10 juni drie nieuwe ladingen tot ontploffing brengen, die voor de Britten heel wat herstellingswerken vergden. Ook later lieten de Duitsers nog ladingen tot ontploffing brengen, die schade berokkenden aan de galerijen. In de volgende maanden werden eveneens nog een ‘subway’, met toegang tot de mijngalerij en een aantal ondergrondse brigade- en bataljonhoofdkwartieren gegraven.
De mijnladingen bij Petit Bois veroorzaakten op 7 juni 1917 twee kraters met een diameter van 66,1 meter (diepte 14 meter) respectievelijk 53,3 meter (diepte 14,9 meter).
Na de Mijnenslag werd de houten bekleding van de ondergrondse systemen door de ‘Royal Engineers’ gerecupereerd.
Bron: WOI Relicten (1299 & 1611): Twee mijnkraters 7/6/1917 Petit Bois (Wijtschate - WOI)
Auteurs: Decoodt, Hannelore; Bogaert, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. & Bogaert N. 2005: Mijnkraters 7/6/1917 Petit Bois [online], https://id.erfgoed.net/teksten/393785 (geraadpleegd op ).