Het Bruggenhoofd Gent of ‘Tête de Pont de Gand’ is een Belgische bunkerlinie, die tussen 1934 en 1938 werd aangelegd op ongeveer acht kilometer ten zuiden van Gent, tussen de Leie in Astene (Deinze) en de Schelde in Kwatrecht (Wetteren).
De aanleg van het Bruggenhoofd Gent kaderde in de fortificatiepolitiek die België na de Eerste Wereldoorlog voerde. Terwijl België een wisselende buitenlandse politiek voerde, heersten er tijdens het interbellum tegenstrijdige visies inzake de landsverdediging: deze kunnen in essentie teruggebracht worden tot een verdediging in de diepte versus een grensverdediging. Hierdoor werden er doorheen de jaren verschillende plannen voor de aanleg van fortificaties goedgekeurd, die niet of niet volledig werden uitgevoerd, of die na voltooiing ondertussen niet meer strookten met de heersende visie.
Zodoende werden er vanaf 1932 heel wat opeenvolgende bunkerlinies aangelegd. In mei 1940 konden er uiteindelijk vier grote verdedigingslinies onderscheiden worden: de vooruitgeschoven stelling of grensstelling, de dekkingstelling, de hoofdweerstandsstelling en het nationaal reduit. In dit nationaal reduit, te situeren achter de Schelde en Leie, konden het Belgische leger en de Belgische regering zich terugtrekken bij een vijandelijke inval, tot de komst van bevriende buitenlandse legers. Het Bruggenhoofd Gent, tussen de Leie en Schelde in aangelegd, diende dit nationaal reduit te verdedigen.
Reeds in 1928 was beslist om een bruggenhoofd op te richten ten zuiden van Gent. De eerste plannen gingen uit van drie forten – Betsberg, Munte en een kleiner fort te Semmerzake – maar de intervallen tussen de forten en ook de kosten bleken te groot. Bovendien werd er gevreesd dat de erfdienstbaarheden een te grote druk zouden leggen op de lokale bevolking. Uiteindelijk werd er gekozen voor een bunkerlinie, uitgebouwd in de diepte. Deze linie werd gebouwd door zeven Belgische firma’s, die via een openbare aanbesteding werden aangeduid en elk één aanneming voor hun rekening namen (aanneming A tot G). In september 1934 werd gestart met de onteigeningen van gronden.
In 1938 bestond het Bruggenhoofd Gent uit 228 betonnen bunkers, waarvan er vandaag nog ongeveer 180 bewaard zijn. De bunkerlinie is aangelegd tussen de Leiemeersen in Astene tot aan de Schelde in Kwatrecht, over een tracé van ongeveer 24 kilometer. Het eigenlijke bruggenhoofd was opgebouwd uit twee grote weerstandsnesten en drie steunpunten, met elkaar verbonden via een courtine, een ondersteunende verdedigingslinie, bestaande uit drie lijnen. De meeste bunkers waren flankerend opgesteld, met overlappende schootsvelden.
De weerstandsnesten lagen op de twee hoogste punten van de bunkerlinie en konden in vier richtingen verdedigd worden. Ze moesten elkaar dekken en op zichzelf stand kunnen houden. De weerstandsnesten waren Betsberg – Oosterzele met 22 bunkers (aangeduid met Be) en Muntekouter met 25 bunkers (aangeduid met Mu). De meest achterwaarts gelegen verdedigingswerken van de weerstandsnesten sloten min of meer aan bij de middelste verdedigingslijn van de courtine, omdat de bunkers in de weerstandsnesten veel dichter bij elkaar gepositioneerd werden.
De steunpunten lagen vóór de linie en konden in drie richtingen worden verdedigd. De steunpunten waren Semmerzake met 13 bunkers (aangeduid met Se), Eke met 10 bunkers (aangeduid met E) en Astene met 8 bunkers (aangeduid met As). De achterste verdedigingswerken van de steunpunten sloten ongeveer aan bij de voorste verdedigingslijn van de courtine.
De bunkergordel is opgetrokken op een heuvelrug tussen de Schelde en de Leie. Er waren in de voorste verdedigingslijn van de courtine in het totaal 46 bunkers, aangeduid met A-bunkers. In het zuidelijke en zuidoostelijke deel van het bruggenhoofd, tussen Kwatrecht tot aan Semmerzake, werd de eerste verdedigingslijn van de courtine opgetrokken tegen de top van de helling, waardoor een goed uitzicht op het terrein vóór de helling mogelijk was. In dit segment werden er 16 Av-bunkers of vooruitgeschoven bunkers opgetrokken, daar waar de observatiemogelijkheden vanuit de A-lijn te beperkt waren. Er zijn ook nog een aantal S-bunkers op de toegangswegen richting Gent.
Een tweede verdedigingslijn bevond zich achter de heuveltop en diende een eventuele doorbraak door de eerste verdedigingslijn op te vangen. Deze verdedigingslijn bestond uit 23 D-bunkers en 16 C-bunkers of commandobunkers.
Achter deze weerstandsnesten, steunpunten en tweede verdedigingslijn lag nog een derde verdedigingslijn, bestaande uit 46 B-bunkers. In deze laatste verdedigingslijn waren ook antitankcentra en de voorste gelederen van de Belgische artillerie gelokaliseerd.
Vóór de eerste lijn waren nog draadversperringen en antitankhindernissen gepland. Ten noordwesten van Astene en tussen Gavere en Eke werden overstromingsgebieden voorzien.
De veldversterkingen waren in mei 1940 niet afgewerkt. Vele draadversperringen bleven onafgewerkt door protest van landbouwers en lokale politici. In mei 1940 waren er geen loopgraven tussen de bunkers gegraven. Het was de bedoeling om ook 'cointetelementen' (antitankhindernissen) toe te voegen aan de bunkerlinie, maar deze zijn uiteindelijk nooit geplaatst.
De bunkers waren opgetrokken uit gewapend beton. De meeste bunkers waren aan de frontzijde voorzien van een oreillon of bolwerksoor: dit betreft een uitbouw aan de zijmuur aan vijandelijke zijde, die de schietopeningen bijkomend diende te beschermen tegen vijandelijk vuur. Soms werd een bijkomende uitstulpende muur voorzien ter hoogte van het toegangsportaal.
De meeste bunkers waren iets dieper in het terrein ingeplant. De toegang kon in die gevallen bereikt worden via klimijzers of een aantal treden. Net vóór de toegang zit doorgaans een zinkputje om het aflopende water op te vangen. Het meestal L-vormige toegangssas was aan de buitenzijde afgesloten met een stalen deur met hekwerk en metalen plaat. De toegang tot de binnenruimtes diende afgesloten te zijn met een deur met persiennes. In het geval van antitankbunkers was de rechtstreekse toegang tot de kanonruimte afgesloten met een tweedelige deur met hekwerk.
De bunkers bevatten doorgaans één tot twee binnenruimtes, in sommige gevallen zijn dat er drie of meer. Enkele bunkers telden twee verdiepingen. Tegen het plafond zijn gegalvaniseerde gegolfde plaatijzers aangebracht, ter bescherming tegen betonsplinters. Centraal in het plafond was een haak voor een olielamp.
De hoofdbewapening van de bunkerlinie bestond uit mitrailleurs. Vandaar dat heel veel bunkerruimtes ingericht waren als mitrailleurruimte. Tegen de achtermuur van de schietkamer was een tablet aangebracht (‘tablet T’), waarop de laadmachine voor de kogelbanden van de mitrailleur geplaatst was. Verder zijn tegen de binnenmuren ook nog metalen draagijzers terug te vinden als onderstel voor een eiken plank (rek ‘Et’ genoemd), waarop uitrusting en bijkomende toestellen konden worden geplaatst. Daarnaast waren er ook nog haken voor jassen en andere uitrusting.
Een mitrailleurkamer was logischerwijze voorzien van een schietopening voor mitrailleur. Het meest gebruikte wapen, de Maximmitrailleur, kon rusten op een chardome-affuit, die vóór de schietopening was geplaatst. Dergelijk affuit bestond uit een vastgezette gegalvaniseerde metalen draaiboog waarop een metalen plaat rustte, waarop de mitrailleur kon geplaatst worden. Er werden in het Bruggenhoofd Gent echter nog andere types mitrailleur gebruikt, die andere voorzieningen vereisten. Bij 46 mitrailleurbunkers werden de chardome-affuiten aangepast voor Browning FM30 mitrailleurs. Hierbij werden aan de twee poten van de draaiboog metalen steunen gelast, met daarin een houten blok waarop de twee achterste poten van de mitrailleur konden geplaatst worden, terwijl de voorste poot rustte op een houten blok in een uitkapping van de schietopening. Voor mitrailleurs van het type Hotchkiss en Colt werden twee betonnen sokkels gebouwd aan weerszijden van de schietopening, met bovenaan een uitsparing voor een houten blok, waarop de voorste poten van de mitrailleur konden worden geplaatst. Achter de draaiboog van de chardome-affuit werd in een uitsparing in de vloer een metalen blok met daarin houten blok geplaatst, waarin de achterste poot van de mitrailleur kon geplaatst worden. In alle schietkamers werd op de rechtermuur een letter ‘R’ aangebracht met daarboven een verticale zwarte streep: dit is het merkteken voor het richten van de wapens. Een haak bij de letter ‘R’ diende voor de richtlantaarn.
Een aantal bunkers waren voorzien op de inzet van een 47mm antitankkanon, dat aan het begin van de Tweede Wereldoorlog één van de beste antitankkanonnen was. In de 18 gewone antitankbunkers werd het kanon bij een bezetting van de linie op haar mobiel veldaffuit binnengereden en op een metalen draaiplaats verankerd. In de zes bunkers tegen doorbraak waren deze kanonnen sinds 1936 permanent aanwezig: deze kanonnen waren geplaatst op een stalen rolpaard (‘affût de casemate’), dat voor- en achterwaarts kon geduwd worden op rails in de gebetonneerde vloer. De schietopening werd beschermd met een stalen luik dat via een katrolsysteem en tegengewicht kon weggehaald worden. In de bunkers tegen de doorbraak waren er manueel te bedienen ventilatoren voorzien, evenals schijnwerpers. In drie bunkers werden één of twee kanonnen van 75mm (C. 75mm T.R.A. 05) op een draaibaar onderstel geplaatst.
In de bunkermuren zijn nog andere openingen terug te vinden. In één van de zijmuren zitten steevast twee openingen van verschillende diameter voor telefoon- en elektriciteitskabels, die echter bijna nooit aanwezig waren. Andere vierkante openingen vertrokken aan de binnenzijde op manshoogte en mondden aan de buitenzijde onderaan uit, vaak ter hoogte van de toegang of nabij de schietopeningen. Het zijn granaatwerpgaten, van waaruit een vijand met handgranaten op afstand gehouden kon worden. In tegenstelling tot de meeste andere Belgische bunkers uit het interbellum werd er in de bunkers van het Bruggenhoofd Gent geen nooduitgang voorzien, op twee uitzonderingen na.
35 bunkers – mitrailleurbunkers, antitankbunkers en bunkers tegen doorbraak – werden uitgerust met een stalen waarnemingskoepel of ‘cloche de guet’. Deze waren 6,7 ton zwaar met wanden van 20cm dikte, voorzien van vier observatiegleuven die aan de binnenzijde konden afgesloten worden. Bovenaan de koepel zat een opening voor het afvuren van vuurpijlen, waarmee de omgeving verlicht kon worden. De binnenruimte van een observatiekoepel had een diameter van 80cm en was te bereiken via een aantal klimijzers en een tweedelig luik dat omlaag geklapt kon worden. Vanuit de observatiekoepel vertrok een spreekbuis om te communiceren met de manschappen in de bunkerruimtes.
In het Bruggenhoofd Gent werd erg veel aandacht besteed aan camouflage. Er werd in de eerste plaats gezocht naar een optimale inplanting van de bunkers in het landschap. Bunkers gecamoufleerd met een ruw gebochelde buitenafwerking of betonnen bulten, aangeduid met 'enduit Tyrolien mamelonné', waren ingenieus in het terrein ingewerkt. Het gebochelde uiterlijk werd beschilderd in de kleuren van het omliggende landschap. Andere bunkers werden zorgvuldig gecamoufleerd als huisje of bijgebouw: deze bunkers werden gecementeerd of ommuurd met baksteen. Ze werden voorzien van valse ramen, deuren, puntgevels en zadeldaken belegd met blauwe of rode Boomse dakpannen of eternietplaten. Andere bunkers werden aan de hand van houten planken als een stal of blokhut gecamoufleerd. Deze constructies hadden vaak een plat of bijna plat dak. Daar waar men eerst dacht om observatiekoepels onder zadeldaken te verbergen die dan in gevechtssituaties moesten afgebroken worden, werden de koepels uiteindelijk vermomd als duiventil, klokkentoren of als onderdeel van een transformatorhuis.
Schietopeningen werden afgedekt door houten of stalen luiken, die te licht waren als bescherming maar wel ongedierte uit de bunker hielden en vooral als camouflagemaatregel waren aangebracht. Bij bunkers met een gebochelde buitenafwerking betrof dit doorgaans neerklappende stalen luiken. Bij bunkers vermomd als huis werd doorgaans een tweedelig metalen luik geplaatst, dat aan de buitenzijde met hout was bekleed of een volledig tweedelig houten luik. Op deze houten luiken werden vervolgens deuren of vensteropeningen nagebootst. Het kleine metalen plaatje met een oog, dat bovenaan de schietopeningen kan teruggevonden worden, diende ter geleiding van een ketting waarmee het luik van binnenuit geopend of gesloten kon worden.
Behalve ter hoogte van de schietopeningen werden er vaak nog andere deur- en vensteropeningen gesuggereerd en werden specifieke details aangebracht, zodat de ‘huisjes’ de lokale stijl aannamen. Hier en daar werd een zogenaamde oeil-de-boeuf voorzien. In een enkel geval werd zelfs een kapelletje in de frontmuur gesuggereerd. De hierboven geschetste camouflagemaatregelen werden nog aangevuld met specifieke aanplantingen, met hekwerk, enzovoort.
Aan de hand van de al dan niet aanwezigheid van een oreillon, het aantal schietkamers en het soort bewapening werden er zogezegd zes bunkertypes onderscheiden. Uit de gerealiseerde grondplannen blijkt dat de typologie veel meer divers was. Grondplannen die aan het begin van een aanneming werden opgesteld, werden trouwens nog vaak aangepast. Het is bijgevolg moeilijk om de bunkers typologisch in categorieën onder te verdelen.
Vanaf september 1939 werd de stelling bezet door militaire eenheden, die loopgraven en draadversperringen aanlegden. Toen Duitsland in de vroege ochtend van 10 mei 1940 ons land binnenviel, stortte het Belgische verdedigingsstelsel snel in elkaar: het oninneembaar geachte Fort van Eben-Emael werd uitgeschakeld en een aantal bruggen over het Albertkanaal vielen intact in Duitse handen. Door deze doorbraak aan het Albertkanaal zag het Belgisch leger zich gedwongen tot een terugtrekking achter de hoofdweerstandsstelling, namelijk de KW-linie die in 1939 was aangelegd tussen Koningshooikt en Waver. Vanaf 16 mei 1940 werd een nieuwe terugtrekking in de richting van het nationaal reduit bevolen.
Toen de eerste troepen vanaf 17 mei aankwamen aan het nationaal reduit, dienden er nog vele veldversterkingen uitgewerkt en gevechtsklaar gemaakt te worden door oververmoeide troepen die bovendien veel militair materieel verloren hadden. De bunkers waren niet standaard bewapend en er waren onvoldoende wapens voorhanden om alle bunkers volledig te bezetten.
Vanaf 20 mei 1940 werd drie dagen lang gevochten langs het Bruggenhoofd Gent, tussen de Schelde in Kwatrecht tot aan de oostelijke zijde van Betsberg in Oosterzele. Op andere plaatsen langs de bunkerlinie vonden er kleinere schermutselingen plaats en maakten landmijnen slachtoffers. Er is sprake van 300 à 400 Belgische en Duitse doden, die er langs deze bunkerlinie gevallen zijn.
In de nacht van 22 op 23 mei 1940 trok het Belgisch leger zich verder terug op een nieuwe verdedigingslijn, die gevormd werd door de Leie en het Afleidingskanaal van de Leie. Opnieuw vielen er vele slachtoffers. Na nogmaals drie dagen strijd werd een nieuwe terugtrekking bevolen. Op 28 mei 1940 bood de koning de Belgische capitulatie aan.
Na de Achttiendaagse Veldtocht (10 - 28 mei 1940) werd op vele plaatsen materialen gepikt uit de bunkers. In 1941 gaven de Duitse bezetters het bevel om al het ijzer en staal uit de bunkers te verwijderen, om het ontstane tekort aan deze materialen wat te lenigen. Zodoende werden de zware metalen observatiekoepels verwijderd, maar ook klimijzers, metalen en gepantserde deuren, steunen aan de muren voor rekken, haken, affuiten voor de mitrailleurs,... werden in vele gevallen weggenomen. Opdat de bunkers niet zouden kunnen gebruikt worden bij een eventuele geallieerde bevrijding, gaf het Duitse opperbevel op 26 maart 1944 het bevel om de bunkers af te breken. Omdat dit een onbegonnen werk leek, werden de toegangen, schietopeningen en het gat voor de observatiekoepel dichtgemetseld.
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2020: Bruggenhoofd Gent [online], https://id.erfgoed.net/teksten/361500 (geraadpleegd op ).
Belgische verdedigingslinie met bunkers, tussen 1934 en 1938 aangelegd op een achttal kilometer ten zuiden van Gent, meer bepaald tussen Astene (Deinze) en Kwatrecht (Wetteren).
De aanleg van het Bruggenhoofd Gent, ook wel 'Tête de Pont de Gand' genoemd, kaderde in de fortificatiepolitiek die België na de Eerste Wereldoorlog voerde. De aanleg van het Bruggenhoofd Gent maakte deel uit van de aanleg van een 'Nationaal Reduit', waarachter het Belgisch leger en de Belgische regering zich konden terugtrekken bij een vijandelijke inval, tot de komst van bevriende buitenlandse legers. Dit 'Nationaal Reduit' liep langs de Schelde vanaf Antwerpen tot aan de Schelde in Kwatrecht, vervolgens langs de Leie vanaf Astene tot de gekanaliseerde Mandel, vervolgens langs de Handzame en de IJzer tot in Nieuwpoort. Omdat de Schelde doorheen de stad Gent liep, werd een bunkerlinie ten zuiden van Gent aangelegd.
In 1938 bestond het Bruggenhoofd Gent uit 228 betonnen bunkers.
Het eigenlijke bruggenhoofd was opgebouwd uit twee grote weerstandsnesten en drie steunpunten. De weerstandsnesten konden in vier richtingen verdedigd worden en moesten op zichzelf stand kunnen houden. De weerstandsnesten waren 'Betsberg – Oosterzele' met 22 bunkers en 'Muntekouter' met 25 bunkers. De steunpunten lagen vóór de linie en konden in drie richtingen worden verdedigd. De steunpunten waren 'Semmerzake' met 13 bunkers, 'Eke' met 10 bunkers en 'Astene' met 8 bunkers. De weerstandsnesten en steunpunten werden met elkaar verbonden via 'courtines' (verbindingslijnen) van bunkers.
Het zuidelijke en zuidoostelijke deel van het bruggenhoofd tussen Kwatrecht tot aan Semmerzake, was aangelegd op een heuvelrug. Hier werd een eerste verdedigingslijn opgetrokken tegen de top van de helling, waardoor een goed uitzicht op het terrein vóór de helling mogelijk was. Deze verdedigingslijn bestond uit 46 'voorliniebunkers', 16 vooruitgeschoven bunkers en 3 bijkomende bunkers op de wegen richting Gent. Vóór deze eerste lijn waren nog draadversperringen voorzien. Op andere plaatsen waren er inundatiezones voorzien. Een tweede verdedigingslijn bevond zich achter de heuveltop en diende een eventuele doorbraak door de voorlijn op te vangen. Deze linie bestond uit 23 'steunliniebunkers' en 16 commandobunkers. Achter deze weerstandsnesten, steunpunten en steunlinie lag nog een laatste verdedigingslijn, bestaande uit 46 'achterliniebunkers'. In deze laatste verdedigingslijn waren ook antitankcentra en de voorste gelederen van de Belgische artillerie gelokaliseerd.
De veldversterkingen waren in mei 1940 niet afgewerkt. Vele draadversperringen bleven onafgewerkt door protest van landbouwers en lokale politici. In mei 1940 waren er geen loopgraven tussen de bunkers gegraven. Het was de bedoeling om ook 'cointetelementen' (antitankhindernissen) toe te voegen aan de bunkerlinie, maar deze zijn uiteindelijk nooit geplaatst.
De meeste bunkers hadden een portaal dat afgesloten was door een stalen hek met hangslot. Ze bevatten één tot drie ruimtes, afgesloten door een stalen deur. Vier bunkers bestonden uit twee verdiepingen. Er werden 35 bunkers uitgerust met een stalen waarnemingskoepel. De hoofdbewapening van de bunkerlinie bestond uit mitrailleurs. Vandaar dat de meeste bunkers bedoeld waren als mitrailleursposten. Daarnaast waren er ook nog 18 gecombineerde bunkers, bedoeld voor mitrailleur en een 47 mm pantserafweergeschut. Er werden zes zware bunkers opgetrokken tegen directe doorbraak. Deze waren voorzien van een combinatie van een vast opgesteld 47 mm pantserafweergeschut, een mitrailleur en een schijnwerper op de weg. Daarnaast waren er nog drie zware bunkers voor het opstellen van 75 mm veldgeschut. Vermoedelijk was geen enkele van de opgetrokken bunkers voorzien van elektriciteit. Communicatie tussen de bunkers diende te gebeuren via de telefoon, maar de telefoonkabels waren amper ingegraven, waardoor ze bijzonder kwetsbaar waren.
Er werd veel moeite besteed aan een optimale inplanting van de bunkers in het landschap, omwille van de 'efficiëntie' van de bunker. Camouflage speelde een heel belangrijke rol. Er waren bunkers met een ruwe, 'gebochelde' buitenafwerking, aangeduid met 'enduit tyrolien mamelonné'. Deze bunkers werden ingenieus in het terrein ingewerkt. Deze bunkers werden beschilderd in de kleuren van het omliggende landschap. Andere bunkers werden gecamoufleerd als huisje of stalletje: deze bunkers werden gecementeerd of ommuurd met baksteen, of omhuld als een houten stal, voorzien van zogenaamde ramen, deuren, puntgevels, zadeldakjes enzovoort.
Toen Duitsland in de vroege ochtend van 10 mei 1940 ons land binnenviel, stortte het Belgische verdedigingsstelsel snel in elkaar: het oninneembaar geachte Fort van Eben-Emael werd uitgeschakeld en een aantal bruggen over het Albertkanaal vielen intact in Duitse handen. Door deze doorbraak aan het Albertkanaal zag het Belgisch leger zich gedwongen tot een terugtrekking achter de KW-linie, de bunkerlinie die in 1939 was aangelegd tussen Koningshooikt en Waver. Vanaf 16 mei 1940 werd een nieuwe terugtrekking in de richting van het 'Nationaal Reduit' bevolen.
Toen de eerste troepen vanaf 17 mei aankwamen aan het 'Nationaal Reduit', dienden er nog vele veldversterkingen uitgewerkt en gevechtsklaar gemaakt te worden door oververmoeide troepen die bovendien veel militair materieel verloren hadden. De bunkers waren niet standaard bewapend en er waren onvoldoende wapens voorhanden om alle bunkers volledig te bezetten.
Vanaf 20 mei 1940 werd drie dagen lang gevochten langs het Bruggenhoofd Gent, tussen de Schelde in Kwatrecht tot aan de oostelijke zijde van Betsberg bos in Oosterzele. Op andere plaatsen langs de bunkerlinie vonden er kleinere schermutselingen plaats. Er is sprake van 300 à 400 Belgische en Duitse doden, die langs deze bunkerlinie gevallen zijn.
In de nacht van 22 op 23 mei 1940 trok het Belgisch leger zich verder terug op een nieuwe verdedigingslijn, die gevormd werd door de Leie en het Afleidingskanaal van de Leie. Opnieuw vielen er vele militaire slachtoffers. Na nogmaals drie dagen strijd werd een nieuwe terugtrekking bevolen. Op 28 mei 1940 bood de koning de Belgische capitulatie aan.
Vandaag zouden er nog meer dan 180 bunkers van de oorspronkelijk 228 bunkers bewaard zijn.
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2016: Bruggenhoofd Gent [online], https://id.erfgoed.net/teksten/194415 (geraadpleegd op ).