Dokterswoning in eclectische stijl gebouwd in opdracht van arts J.L. Belloy, naar een ontwerp door de architect Jules Bilmeyer uit 1912. Een eerste ontwerp uit begin september met een vermoedelijk natuurstenen gevelfront en een mansardedak, werd al snel vervangen door nieuwe, licht vereenvoudigde bouwplannen uit eind oktober, met een baksteenparement en een zadeldak. Aannemer Louis Peeters-Gowie voerde de werken uit.
De dokterswoning Belloy behoort tot het late oeuvre van Jules Bilmeyer, die actief was van 1877 tot zijn overlijden in 1920. Hij startte zijn loopbaan in associatie met Joseph Van Riel, een succesvol partnerschap dat meer dan twee decennia stand hield tot het overlijden van Van Riel in 1898. Tot hun gemeenschappelijk oeuvre behoren de Heilig-Hartbasiliek uit 1875-1878 te Berchem, de jezuïetenkerk Onze-Lieve-Vrouw van Gratie uit 1877-1881 aan de Frankrijklei, en enkele beeldbepalende woningcomplexen in de wijk Zurenborg zoals “Carolus Magnus” uit 1897 aan de Cogels-Osylei. Uit zijn latere carrière, die Bilmeyer vanaf 1898 in eigen naam voortzette, dateren onder meer de Sint-Antonius van Paduakerk uit 1906-1910 op de Paardenmarkt, het Pensionnat du Sacré-Coeur uit 1905-1914 in de Lamorinièrestraat en het franciscanessenklooster uit 1910-1914 in de Lange Kongostraat. De dokterswoning Belloy behoort tot het veeleer beperkte aantal opdrachten voor privéwoningen uit de nadagen van zijn carrière, waarin hij een conventioneel neoclassicisme beoefent dat ook de architectenwoning kenmerkt, die hij in 1909 aan de Kardinaal Mercierlei te Berchem liet optrekken.
Met een gevelbreedte van drie traveeën, omvat de rijwoning een souterrain en drie bouwlagen onder een zadeldak. De lijstgevel heeft een parement uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, met gebruik van blauwe hardsteen voor de plint en witte natuursteen voor speklagen, waterlijsten, lateien, sluitsteunen, cartouches, het balkon, entablement en. Nadrukkelijk horizontaal geleed door de puilijst, kordonvormende lekdrempels en waterlijsten, legt de compositie de klemtoon op de middenas. Deze wordt op de eerste verdieping gemarkeerd door een entablement met guirlande en een balkon met balustrade, beide op consoles. Verder beantwoordt de opstand aan een regelmatig ordonnantieschema, opgebouwd uit registers van rechthoekige deur- en vensteropeningen met sluitsteen, het portaal met middenkalf. De tweede verdieping wordt geaccentueerd door boogvelden met cartouches. Een klassiek hoofdgestel met een kroon- en tandlijst op voluutconsoles vormt de gevelbeëindiging. Het houten schrijnwerk van de inkomdeur en vensters is bewaard, evenals de smeedijzeren souterraintralies en de metalen jaloeziekapjes. Opmerkelijk is het patroon van het siersmeedwerk, met een Franse lelie als motief.
De plattegrond beantwoordt aan de klassieke typologie van het burgerhuis dat uit een hoofdvolume en een smalle achterbouw in entresol bestaat, ontsloten door de zijdelings ingeplante inkom- en traphal. Volgens de bouwplannen biedt het souterrain ruimte aan een kantoor en de keuken met ‘monte plats’. De gebruikelijke enfilade van salon, eetkamer en veranda met bovenlicht beslaat de begane grond. Op de eerste verdieping bevindt zich een privé-salon, en de slaapkamer met badkamer, op de tweede verdieping twee overige slaapkamers en een ‘kabinet’.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossiers 1912#2207 en 1912#2548.