erfgoedobject

Watertoren Umicore

bouwkundig element
ID
304716
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/304716

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Watertoren Umicore
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • is aangeduid als beschermd monument Watertoren Umicore
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

De watertoren werd gebouwd op de site van Umicore in Olen in 1927.

Historisch overzicht

De productiesite in Olen werd in 1912 opgestart door de Compagnie Industrielle Union. Dat bedrijf was in 1908 door Jozef Leemans en Fréderic Speth opgericht. De Antwerpse industrieel Speth zorgde voor de financiering van het bedrijf. Leemans was een burgerlijk ingenieur mijnbouw die in 1901 afstudeerde aan de universiteit van Leuven. Zijn werkterrein evolueerde al snel in de richting van chemie. Tussen 1905 en 1958 vroeg Leemans ongeveer 70 patenten aan voor diverse chemische procedés. De Compagnie Industrielle Union was aanvankelijk in Oud-Turnhout gevestigd, maar verhuisde in 1912 naar het terrein in Olen in het heidegebied tussen het kanaal Bocholt-Herentals en de spoorweg Antwerpen-Gladbach.

Leemans bouwde een sterk netwerk van contacten uit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog legde hij de basis voor een samenwerking met Jean Jadot, de gouverneur van de Generale Maatschappij die een belangrijke rol zou gaan spelen in de financiering van de Compagnie Industrielle Union. Voordien had Leemans ook al kennis gemaakt met Firmin Van Brée, een ingenieur van Union Minière du Haut-Katanga. Als een gevolg van de goede contacten van Leemans kreeg de Compagnie Industrielle Union in 1911 de vraag om mineralen uit Katanga te verwerken. Omdat de fabriek in Oud-Turnhout niet geschikt was, werd in Olen langs het kanaal Bocholt-Herentals een groot stuk grond aangekocht. Tegen 1913 werkten er al 60 mensen in de aluinschuur, het bichromaat en de eerste krachtcentrale. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lagen de activiteiten in de fabriek in Olen stil.

In het interbellum kende het bedrijf een belangrijke groei van de activiteiten. In 1919 kocht de Compagnie Industrielle Union een ontzilveringsfabriek in Hoboken en een arsenicumfabriek in Reppel (Ellicom). De naam van de vennootschap werd in datzelfde jaar 1919 omgevormd tot Société Générale Métallurgique de Hoboken. De belangrijkste aandeelhouders van de vennootschap waren de Generale Maatschappij en Union Minière. De doelstelling van de nieuwe vennootschap was om non-ferrometalen uit de mineralen van Katanga te raffineren. In de loop van de jaren 1920 en 1930 werden zowel op de site van Olen als in Hoboken grote investeringen gedaan. In Olen werd in 1922 een radiumfabriek opgestart (medische toepassingen), een kobaltfabriek in 1925 en diverse eenheden voor de raffinage van koper door elektrolyse. De Société Générale Métallurgique de Hoboken produceerde een hele reeks metalen (koper, lood, tin, kobalt, antimonium, zilver, goud, selenium, palladium, platina, bismut, uranium, germanium) en chemische producten (zwavelzuur, sulfaat, arsenicumproducten, nikkelsulfaat, kobaltoxide, kobaltsulfaat, germaniumoxide, radium). De vennootschap werd in het interbellum geroemd om de productie van radium. De fabriek van Olen groeide uit tot één van de grootste leveranciers van kobalt en koper in Europa.

In Olen verbleven de arbeiders aanvankelijk in barakken of lemen hutten. In 1922 begon de maatschappij een tuinwijk te bouwen met 250 huizen in baksteen voor ingenieurs, ploegbazen, arbeiders en bedienden. De Olense cité, waarin de omvang en afwerking van de huizen varieerden volgens de sociale status van het personeel, is opgenomen in de vastgestelde inventaris van het onroerend erfgoed.

De Société Générale Métallurgique de Hoboken ondervond in jaren 1920 nood aan water voor de processen, brandbestrijding, drinkwater op het bedrijf en in de Olense cité. Het bedrijf zette daarom een eigen waterwinnings- en zuiveringsinstallatie op. In 2015 werd 200 tot 300 kubieke meter zuiver water per uur geproduceerd. Het werd gewonnen uit drie waterputten van 100 meter diep en twaalf artesische waterputten van 20 meter diep. Na de zuivering werd het water opgeslagen in een betonnen waterkelder. Via een pomphuis werd het door drie elektromotoren opgepompt tot in het reservoir van de watertoren. In 2016 werd de waterproductie op de site overgelaten aan de Pidpa (Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen). De bestaande installaties werden buiten gebruik gesteld.

De watertoren werd in 1927 gebouwd door de firma Van Coillie uit Oostende, in opdracht van de Société Générale Métallurgique de Hoboken. De watertoren werd in 2016 uit dienst genomen.

Na de Tweede Wereldoorlog onderging het bedrijf meerdere grote veranderingen. In 1963 en 1970 veranderde de naam eerst in Métallurgie Hoboken en vervolgens Métallurgie Hoboken-Overpelt. In 1980 nam Union Minière de Métallurgie Hoboken-Overpelt, maar ook Vieille Montagne en Mechim over om een grote industriële groep te vormen. De groep werd in 2001 omgevormd tot Umicore, een wereldspeler in het domein van de materiaaltechnologie. De focus van het bedrijf lag voortaan op edelmetalen, zinkproducten met hoge marges en geavanceerde materialen. In Olen waren er nog drie productie-eenheden actief: koper, kobalt en germanium.

Beschrijving

De watertoren staat op de productiesite van Umicore in Olen. De toren werd gebouwd langs de Watertorenstraat, dus aan de rand van de site. Aan de overzijde van de straat bevindt zich de Olense cité. Zodoende staat de watertoren centraal om zowel het bedrijf als de tuinwijk te bevoorraden.

Tussen 1987 en 1989 inventariseerde een werkgroep van de Nationale Vereniging van Waterleidingbedrijven NAVEWA 871 watertorens in België. Uit dat onderzoek bleek dat de eerste watertorens in stedelijk gebied werden gebouwd. Vooral na 1940 verschijnen watertorens in rurale gebieden, naarmate het waterleidingnet zich uitbreidde. Vooral in de jaren 1930 werden veel watertorens gebouwd, met name 120 stuks. In de jaren 1950 kwamen er 115 bij. In de jaren 1980 nog 40. De werkgroep rangschikte de diverse watertorentypes volgens de bouwperiode. De vorm werd gedetermineerd door wijzigingen in de bouwtechniek van de waterkuip en van de steunconstructie. De watertoren van Umicore in Olen is volgens deze typologie een type E. De watertoren uit 1927 bestaat uit een reservoir, een open schacht en afgesloten ruimte op het gelijkvloers. Het reservoir is een uitkragende Intze-kuip in beton, die het mogelijk maakt om de onderbouw slank uit te voeren.

De toren is ongeveer 32 meter hoog en heeft op het niveau van het reservoir een diameter van 10,25 meter. De toren is gebouwd in gewapend beton, volgens het procedé van François Hennebique (1842-1921). Die nam in 1892 een patent op zijn systeem van gewapend beton. De betonnen structuur van de watertoren is op het gelijkvloerse niveau en rond de wenteltrap met baksteen ingevuld.

De schacht van de watertoren bestaat uit acht betonnen pijlers. Iedere pijler steunt op een betonnen fundering. Iedere fundering werd op haar beurt door drie gewapende betonnen heipalen (24 in totaal) van ongeveer 7 meter lang vastgezet. De schacht is achthoekig. Op de begane grond heeft de watertoren een diameter van ongeveer 10 meter. De schacht verjongt naar boven en heeft op het smalste punt, vlak onder het waterreservoir, nog een diameter van 7,25 meter. Het Intze-reservoir en het gewapende beton laten toe om het draagskelet slank en open uit te voeren. Zo kunnen door minder materialen te gebruiken de bouwkosten worden gedrukt. Om voor voldoende stijfheid van de constructie te zorgen, zijn op drie niveaus horizontale verbanden tussen de acht betonnen pijlers aangebracht. Op de eerste verdieping gaat het om vier zware balken in gewapend beton, die het bovenliggende metselwerk rond de wenteltrap ondersteunen. De vier punten waar de balken elkaar kruisen worden gestut door een lichtere vierkante betonnen pijler. Op het eerste niveau is een terras met een balustrade aangelegd. De muren van de gelijkvloerse verdieping worden afgesloten door bakstenen metselwerk tussen de acht betonnen pijlers. Zeven muurvlakken bevatten ramen met stalen onderverdelingen, een achtste muurvlak bevat de toegangsdeur.

Centraal in de schacht voert een wenteltrap van 149 treden in beton naar boven. De eenvoudige reling is in staal. Om op het dak van het reservoir te geraken is in het centrum van het reservoir een koker met een diameter van 1,5 meter voor de wenteltrap uitgespaard. Boven op het reservoir staat een cirkelvormige constructie waarin een deur is verwerkt die toegang geeft tot het dak. De wenteltrap is vanaf het terras op de eerste verdieping tot aan het reservoir afgesloten met bakstenen metselwerk die de achthoekige vorm van de schacht volgt. Op de eerste verdieping is een deur voorzien die toegang tot het terras verschaft. Het terras is bedekt met roofing. Enkele ramen zorgen voor de verluchting en verlichting van de wenteltrap.

Het betonnen reservoir is een zogenaamde Intze 1-kuip, zo genoemd naar de ontwerper Otto Intze (1843-1904). Die ontwikkelde in 1883-1884 een reservoir in staal die komaf maakte met een technisch probleem dat zich stelde bij kuipen met een vlakke bodem. De bodem hiervan vervormde naarmate ze gevuld werden, waardoor de voet waarop ze rustten beschadigd werd. Intze ontwierp een cilindervormig stalen reservoir met een conische transitie naar de bodem die bestaat uit een stalen ankerring en een sferische (bolvormige) bodem als van een wijnfles. De horizontale krachten op de structuur vingen elkaar op het kruispunt van het conische gedeelte en de sferische bodem op, zodat de ankerring spanningsvrij bleef. Voor het ontwerp van de draagstructuur moest daarom enkel rekening worden gehouden met de verticale krachten en kon de draagstructuur lichter worden uitgevoerd. De Intze 1-kuip steunde met de stalen ankerring, met een kleinere diameter dan het reservoir, op de draagstructuur.

De Intze-reservoirs in beton werden ontworpen door de Fransman Edmund Coignet. Het eerste betonnen Intze-reservoir werd in 1898 in Toulon gebouwd. De vroegere stalen Intze 1-reservoirs konden de grote drukkrachten in de bodem moeilijk verwerken. Die krachten konden in een gewapend betonnen versie goed worden opgenomen. In de eerste jaren van de twintigste eeuw gebruikten de spoorwegen van Frankrijk, Italië en Oostenrijk de gewapend betonnen Intze 1-kuip als standaardoplossing voor de reservoirs van 50, 100, 200 en 500 kubieke meter.

Het reservoir van de watertoren van Umicore in Olen heeft een capaciteit van 500 kubieke meter. De diameter op het breedste punt van het reservoir is 10,25 meter. De waterhoogte in het reservoir bedraagt 6 meter. De sferische dakconstructie rijst daar 1,40 meter bovenuit. Vanop de wenteltrap is het mogelijk om in het reservoir te geraken. Er is een metalen ladder aanwezig om de kuip te betreden voor onderhoudswerken. Het reservoir is afgesloten zodat daglicht, insecten, vogels en stof het water in principe niet kunnen bereiken. Op het laagste punt van het reservoir is een leegloop voorzien, zodat het reservoir tijdens bijvoorbeeld onderhoud of schoonmaak kan geledigd worden. Aan de bovenrand van het reservoir is de overstort aangebracht, zodat het reservoir niet kan overlopen. Het kan periodiek ook gebruikt worden om de laag stof op het wateroppervlak te verwijderen. De leegloop en de overstort zijn beide aangesloten op dezelfde afvoerbuis van 150 millimeter. De buitenzijde van het reservoir is ruw bezet met cement waarin vlakken werden aangebracht.

Een watertoren is een verticale pijp op het leidingnet, waarbij het reservoir de waterdruk constant houdt indien de wateraanvoer zou stagneren. Het hoogteverschil tussen de waterspiegel in het reservoir en een bepaald punt in het waterleidingnetwerk is bepalend voor de druk. De watertoren van Umicore levert door zijn hoogte een druk van ongeveer 2,5 bar. Daarnaast heeft de watertoren een functie als blustoren in de buurt van brandgevaarlijke sites. Om die functies te vervullen heeft de watertoren twee grote stalen standleidingen met een diameter van 375 millimeter die op het reservoir zijn aangesloten. Een van de grote stalen buizen zorgt voor de verbinding tussen de waterproductie en het reservoir. Het water wordt hierdoor naar boven gepompt. De andere standleiding verbindt het reservoir met het distributienet. Het water loopt via deze buis naar het bedrijf en de Olense cité. Om te voorkomen dat er vuil in het distributienetwerk terecht komt, is de buis afgesloten met een zeef. Op de gelijkvloerse verdieping van de watertoren werd een bypass voorzien van de inlaat- naar de uitlaatbuis van de watertoren. Dit garandeert de watertoevoer naar de site indien het waterreservoir van de toren om één of andere reden buiten gebruik is (bijvoorbeeld bij onderhoud). Zowel de bypass als de twee standleidingen kunnen met een kraan worden afgesloten.

Op de gelijkvloerse verdieping van de watertoren bevindt zich een souterrain dat met een stalen trapje bereikbaar is. Hier komen de leidingen aan voor de aanvoer van water en voor de distributie naar het bedrijf en de cité. Over de buizen loopt een passerelle. De vloerbedekking op het gelijkvloers en het souterrain bestaat uit rechthoekige gele tegels.

Evaluatie

Historische waarde

De watertoren staat symbool voor de industrialisatie van de Kempen. De productiesite in Olen werd in 1912 opgericht door de Compagnie Industrielle Union. Dat bedrijf was in 1908 opgericht door Jozef Leemans en Fréderic Speth. Tegen 1913 werkten er al 60 mensen in de fabriek in Olen in de aluinschuur, bichromaat en de eerste centrale. Het bedrijf groeide in 1919 door de aankoop van een ontzilveringsfabriek in Hoboken en een arsenicumfabriek in Reppel (Ellicom). In 1919 werd de vennootschap omgevormd tot de Société Générale Métallurgique de Hoboken. De belangrijkste aandeelhouders van de vennootschap waren de Generale Maatschappij en Union Minière. De doelstelling van de nieuwe vennootschap was het verwerken van mineralen uit Katanga. In de loop van de jaren 1920 en 1930 werden zowel op de site van Olen als in Hoboken grote investeringen gedaan. In Olen werd in 1922 een radiumfabriek opgestart (medische toepassingen), in 1925 een kobaltfabriek en diverse eenheden voor de raffinage van koper door elektrolyse. De Société Générale Métallurgique de Hoboken produceerde een hele reeks metalen (koper, lood, tin, kobalt, antimonium, zilver, goud, selenium, palladium, platina, bismut, uranium, germanium) en chemische producten (zwavelzuur, sulfaat, arsenicumproducten, nikkelsulfaat, kobaltoxide, kobaltsulfaat, germaniumoxide, radium). De vennootschap werd in het interbellum geroemd om de productie van radium. De fabriek van Olen groeide in die periode uit tot één van de grootste leveranciers van kobalt en koper in Europa.

De watertoren is eveneens een symbool van de ambitie van het bedrijf om haar eigen werknemers te omkaderen. In Olen verbleven de arbeiders aanvankelijk in barakken of lemen hutten. Vanaf 1922 bouwde de maatschappij een tuinwijk met 250 huizen in baksteen voor ingenieurs, ploegbazen, arbeiders en bedienden. Daarbij hoorde ook het leveren van drinkwater, dat werd geproduceerd door het bedrijf zelf. De watertoren vormt aldus een tastbare schakel tussen de economische activiteiten op het bedrijfsterrein en de ambitie van het bedrijf om nutsvoorzieningen op te zetten voor de eigen werknemers.

Industrieel-archeologische waarde

De Société Générale Métallurgique de Hoboken ondervond in de jaren 1920 nood aan water voor de processen, brandbestrijding en drinkwater op de site in Olen. Het bedrijf zette daarom een eigen waterwinnings- en zuiveringsinstallatie op. De watertoren speelde binnen deze installatie een belangrijke rol in de distributie van het water op de bedrijfssite en de Olense cité.

Tussen 1987 en 1989 inventariseerde een werkgroep van de Nationale Vereniging van Waterleidingbedrijven 871 watertorens in België. De eerste watertorens werden in stedelijk gebied gebouwd. Vooral na 1940 doken er ook watertorens op in rurale gebieden, naarmate het waterleidingnet zich uitbreidde. Vooral in de jaren 1930 werden veel watertorens gebouwd, met name 120. In de jaren 1950 kwamen er 115 bij. In de jaren 1980 nog 40. De werkgroep rangschikte de diverse watertorentypes volgens de bouwperiode. De vorm werd gedetermineerd door wijzigingen in de bouwtechniek van de waterkuip en van de steunconstructie. De watertoren van Umicore in Olen is volgens deze typologie een type E. De watertoren uit 1927 bestaat uit een reservoir, een open schacht en een afgesloten ruimte op het gelijkvloers. De watertoren getuigt van de zoektocht naar een goedkoop en efficiënt type watertoren. Het type E watertoren is zeldzaam. Enkel in de Dikkebusseweg in Ieper staat er een vergelijkbaar exemplaar uit 1921.

Technische waarde

De watertoren uit 1927 bestaat uit een reservoir, een open schacht en een afgesloten ruimte op het gelijkvloerse niveau. Het Intze-reservoir in beton geeft de kuip een uitkragende vorm en laat een slanke onderbouw toe. Het betonnen reservoir is een zogenaamde Intze 1-kuip, zo genoemd naar haar ontwerper Otto Intze (1843-1904). Die ontwikkelde in 1883-1884 een reservoir in staal dat komaf maakte met een technisch probleem dat zich stelde bij kuipen met een vlakke bodem. De bodem hiervan vervormde naarmate ze gevuld werden, waardoor de voet waarop ze rustten beschadigd werd. Intze ontwierp een cilindervormig reservoir met een conische transitie naar de bodem die bestaat uit een stalen ankerring en een sferische (bolvormige) bodem als van een wijnfles. De horizontale krachten op de structuur vangen elkaar op het kruispunt van het conische gedeelte en de sferische bodem op, zodat de ankerring spanningsvrij blijft. Voor het ontwerp van de draagstructuur hoeft daarom enkel rekening worden gehouden met de verticale krachten en kan de draagstructuur lichter worden uitgevoerd. De Intze 1-kuip steunt met de stalen ankerring, met een kleinere diameter dan het reservoir, op de draagstructuur.

De Intze-reservoirs in beton werden ontworpen door Edmund Coignet. Het eerste betonnen Intze-reservoir werd in 1898 in Toulon gebouwd. De vroegere stalen Intze 1-reservoirs konden de grote drukkrachten in de bodem moeilijk verwerken. Die krachten konden in een gewapend betonnen versie goed worden opgenomen. In de eerste jaren van de twintigste eeuw gebruikten de spoorwegen van Frankrijk, Italië en Oostenrijk de gewapend betonnen Intze 1-kuip als standaardoplossing voor de reservoirs van 50, 100, 200 en 500 kubieke meter.

Het Intze-reservoir en het gewapend beton zoals toegepast in Olen lieten toe om het draagskelet open uit te voeren. Zo kon materiaal worden uitgespaard om de bouwkosten te drukken.

  • Olen, Umicore, Plannen van de watertoren uit 1926-1927 (digitaal).
  • HENRIQUET M., 1923: La Campine industrielle, Brussel.
  • HOUWINK P. & DE JONG S., 1973: Watertorens in Nederland (1856-1915), Nieuwkoop.
  • ROUSSELOT C., 2011: De watertorens van Brussel. Een analyse en voorstellen voor een herbestemming, Erfgoed van industrie en techniek 20.1, 38-46.
  • S.N., 1958 : Société générale métallurgique de Hoboken, 1908-1958, Brussel.
  • S.N., sine dato: Umicore Olen. Een eeuw innovatie, Olen.
  • VAN CRAENENBROECK W., 1990: Eenheid in verscheidenheid: de bouwgeschiedenis van Belgische watertorens, M&L. Monumenten, Landschappen en Archeologie 9.4, 64-74.
  • VAN CRAENENBROECK W., 1991: Eenheid in verscheidenheid. Watertorens in België, Brussel.
  • VAN DER VEEN H., 1994: Watertorens in Nederland, Rotterdam.
  • ZINGONI A., 1997: Shell Structures in Civil and Mechanical Engineering: Theory and Closed-form Analytical Solutions, Londen.

Bron: Onroerend Erfgoed Antwerpen, beschermingsdossier 4.011/13029/101.1, Watertoren Umicore Olen (Van Dijck M. 2017)
Auteurs: Van Dijck, Maarten
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Watertoren Umicore [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/304716 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.