Appartementsgebouw in art-decostijl naar een ontwerp door de architecten Karel Van Riel en Maurice Janssens uit 1935. Opdrachtgever was gravin-weduwe Oscar Le Grelle, geboren Marie de Gruben (Wijnegem, 1862-Berchem, 1940), die voor de bouw het hotel liet slopen waar de familie minstens sinds 1897 resideerde. Aanvankelijk was een complex van zeven bouwlagen gepland, waarvan nog vóór de start van de werken één verdieping verviel. Het gebouw dat uiteindelijk twaalf flats telde, en gelijktijdig tot stand kwam met het appartementsgebouw Schepens in de Sterstraat, werd vermoedelijk najaar 1936 voltooid.
Vanaf het begin van hun loopbaan omstreeks 1930 legden Karel Van Riel en Maurice Janssens zich in het bijzonder toe op de eigentijdse woningtypologie van het flatgebouw. Tijdens de duur van hun associatie die stand hield tot in de oorlogsjaren, lieten zij zich in Antwerpen opmerken met een reeks standingvolle appartementscomplexen in zakelijke art-decostijl, zoals het appartementsgebouw Drezner uit 1931 in de Nerviërsstraat en de "Central Park Residence" uit 1934 op de hoek van Maria-Theresialei en Quellinstraat. Vanaf de jaren 1950 maakte Van Riel vooral naam met grootschalige bouwprojecten in de ziekenhuis- en de bedrijfsarchitectuur.
Het appartementsgebouw omvat een souterrain en zes bouwlagen onder een plat dak. Opgetrokken met een structuur uit gewapend beton, ontleent het verzorgde gevelfront zijn expressie aan het materiaalgebruik, de plastische volumetrie en de volkomen symmetrische ordonnantie. De opstand volgt een drieledig schema, opgebouwd uit de pui, de bovenbouw en de terugwijkende attiekverdieping, nadrukkelijk belijnd door kordons. Een combinatie van rode baksteen met schaduwvoeg, witte natuursteen voor de pui, kordons, lekdrempels en omlijstingen, 'simili pierre' (Terra Nova) voor de borstweringen, en blauwe hardsteen voor de plint, ondersteunt de krachtlijnen van de compositie. Deze berust op het sterk geaccentueerde verticale ritme van de bovenbouw, die in de brede zijtraveeën wordt gemarkeerd door oplopende, driezijdige erkers, en in de middenas door een vensternis met gelede dagkanten en kepervormige borstweringen. Regelmatige registers van rechthoekige, in de zijtraveeën brede vensteropeningen, bepalen de horizontale gelaagdheid. Opmerkelijke details zijn verder het kwarthol omlijste middenportaal met bovenlicht, dat wordt geflankeerd door vensters met verlaagd middenraam en smeedijzeren borstwering. De oorspronkelijke inkomdeur met siersmeedwerk is vernieuwd, evenals het stalen vensterschrijnwerk; resterende smeedijzeren souterraintralie.
De T-vormige plattegrond groepeert twee gespiegelde appartementen van het langgerekte type per verdieping, verschillend van indeling en oppervlakte, en ontsloten door de gemeenschappelijke, centraal ingeplante traphal met lift. Het souterrain herbergt individuele kelders, de stookplaats met kolenkelders, en een stelplaats voor fietsen en kinderwagens. De flats bestaan volgens de bouwplannen uit een ruime woonkamer aan straatzijde, met aansluitend de hal en de keuken annex terras met stortkoker voor huisvuil. De rechter appartementen beschikken op de bovenverdiepingen over een extra salon, dat de ruimte boven de gemeenschappelijk inkomhal inneemt. De achterbouw omvat twee slaapkamers in het linker en drie slaapkamers in het rechter appartement, en een badkamer. Inkom- en traphal met marmeren vloer en lambrisering.
- Stadsarchief Antwerpen, bouwdossier 18#3881.