Art-decoburgerhuis, in 1930 opgetrokken voor de uit Merksem afkomstige politieagent Camiel Corneel Coppelaere-De Clerck. De woning maakt deel uit van de vroegste bebouwing van de omstreeks 1928-1929 getrokken straat, die bestaat uit veelal verzorgde appartementsgebouwen in modernistische of art-decostijl, in een latere fase ingevuld met meer gestandaardiseerde naoorlogse meergezinswoningen. De gevel valt in de straatwand op door de rijke wit geschilderde geleding, en het verzorgde, gaaf bewaarde schrijnwerk.
Twee traveeën breed en drie bouwlagen hoog onder een met pannen gedekt zadeldak waarvan de nok evenwijdig aan de straat georiënteerd is, heeft de lijstgevel een parement uit rode baksteen in kruisverband met knipvoegen, rustend op een blauwe hardstenen plint met geprofileerde sokkel. De gevel is verlevendigd met polychrome wit geschilderde gegoten of gecementeerde banden, ook toegepast voor de erkerbasis en –kroonlijst, versieringen van de postamenten en in het entablement. Blauwe hardsteen is behoudens voor de plint ook toegepast voor de toegangstreden en de vensterdorpels.
De begane grond vertoont de voor het enkelhuis typerende asymmetrische compositie van een smalle toegangstravee en een brede venstertravee, op de verdiepingen bekroond door een gevelbrede centrale driezijdige erker op getrapte basis en daarboven een ruim rondboogvenster. De verdiepingen zijn gevat tussen bakstenen postamenten, ter hoogte van de erkerfries onderbroken door gegoten of getrokken panelen met gestileerd loofwerk. Deze dragen de verzorgd gesneden houten en wit geschilderde en met bolornamenten verfraaide consoles onder de kroonlijst met panelen. De overgangen tussen de verdiepingen zijn gemarkeerd door brede gevelbanden waarin de waterlijst, erkerbasis en –fries opgenomen zijn, aangevuld met een bijkomende horizontale geleding van doorlopende tussenregel- en dorpellijsten. Het accent ligt op de bovenverdieping met rondboogvenster, ter hoogte van de schouders verdeeld door gevelbanden omheen de rollaag en in entablement.
Het oorspronkelijke schrijnwerk met inbegrip van het rolluik is uitzonderlijk gaaf bewaard. In de toegang bevindt zich een gietijzeren vleugel en bovenlicht met gehamerd glas, opengewerkt in rasters en lijnen met golf-, krul- en voluutmotieven. Het houten en wit geschilderde vensterschrijnwerk heeft bovenlichten centraal verdeeld door smalle gekleurde glaspanelen, en in het rondboogvenster getrapte zijlichten. Het guillotineraam op de begane grond heeft een tussenregel met geblokte fries, gedragen door getrapte consoles.
Over de plattegrond zijn geen archiefbescheiden voorhanden, maar uit de gevelordonnantie en volumeopbouw kan worden afgeleid dat het de sinds de 19de eeuw in burgerhuizen toegepaste enkelhuisindeling volgt, met in de voorbouw naast de zijdelings ingeplante trap en inkomhal twee kamers in enfilade, die op de verdiepingen aan straatzijde gevelbreed zijn. In de smallere achterbouw op de begane grond zijn de keuken, het pomphuis en/of de wc gesitueerd, geflankeerd door de koer.
- Kadasterarchief Antwerpen, Kadastrale leggers Antwerpen, afdeling XL (Merksem), artikel 3229.
- Kadasterarchief Antwerpen, Mutatieschetsen Antwerpen, afdeling XL (Merksem), 1930/96.