Appartementsgebouw in art-decostijl, in 1935 gebouwd in opdracht van bediende Jozef Leonard Miel-Lause die zelf aan de Antwerpse Meir gevestigd was, en het goed hetzelfde jaar van de hand deed. Het oorspronkelijke bouwdossier is niet bewaard, waardoor de ontwerper niet gekend is. De woning maakt deel uit van de tijdens het interbellum ingevulde zuidzijde van de Du Chastellei, die bestaat uit burger- en meergezinswoningen in traditionalistisch-pittoreske, modernistische of art-decostijl, en waarvan de voorbeelden in cottagestijl aansluiten bij de oudere, vooroorlogse bebouwing aan de noordoostkant van de straat. Het woonhuis in de rij sluit aan bij het belendende nummer 61 met een gespiegelde gevelindeling, dat evenwel een meer modernistisch geïnspireerde vormgeving vertoont, mogelijk aangepast na oorlogsschade.
De voortuin met toegangspad in betontegels was oorspronkelijk van de straat gescheiden met een metalen afsluiting. Twee ongelijke traveeën breed en drie bouwlagen hoog onder een plat dak, heeft de op een blauwe hardstenen plint rustende lijstgevel een parement uit rode platte baksteen, gemetseld in halfsteens verband en met schaduw- of teruggehouden voegen. Contrasterend zijn de (tussen)dorpels, lateien, dekstenen, kroonlijsten, onderzijden van de balkons, en ornamentele details uitgevoerd in witte natuursteen. Blauwe hardsteen of (deels) simili is aangewend voor de plint, toegangstrap en deurdorpel.
Horizontaal geleed met balkon- en dorpellijsten en de tussen- en bovenlateien van de erkeropeningen, heeft de lijstgevel een asymmetrische compositie van een smalle toegangstravee en een brede venstertravee. Deze laatste is uitgevoerd als een twee bouwlagen hoge erker op rechthoekige plattegrond, op de zolderverdieping bekroond met een balkon waar de verhoogde en getrapt uitgevoerde borstwering van de erker fungeert als balustrade, centraal met een dubbele buisleuning. Zowel op de begane grond als de eerste verdieping is de erker geopend met een doorlopend venster, centraal vormgegeven als drielicht met bovenlicht. Tegen de witte natuurstenen vensterposten zijn getrapte art-decomotieven aangebracht. In de toegangstravee is de gesloten erker boven het verdiepte inkomportaal geflankeerd door halfronde open loggia’s, ontsloten door smalle balkondeuren die de tussen- en bovenlateien van de erker verderzetten. Het verhoogde en verdiepte inkomportaal is voorafgegaan door een laag bordes met een geprofileerde pilaster, en ontlast door een kloeke en door ingesneden schouderstukken gedragen witte natuurstenen latei. De vloeren van zowel het bordes als het portaal hebben nog hun oorspronkelijke tegelbekleding. De lijstgevel is getrapt beëindigd met een lijst in witte natuursteen, rustend op schouderstukken die in vormgeving identiek zijn aan deze van het inkomportaal.
De verzorgde houten toegangsdeur met getrapt licht en metalen deurrooster met meandermotieven is gaaf bewaard, met inbegrip van de brievengleuf en deurgreep. Het eenvoudige houten vensterschrijnwerk met vernieuwde beglazing dateert mogelijk nog uit de tussen- of naoorlogse periode. De bovenlichten zijn ingevuld met gekleurd en reliëfglas in lood.
Over de plattegrond van het appartementsgebouw zijn geen archiefbescheiden voorhanden, maar uit de gevelordonnantie kan worden afgeleid dat het de sedert de 19de eeuw in het burgerhuis toegepaste enkelhuisindeling volgt, met naast de zijdelings ingeplante inkomhal met trap in enfilade de leefruimten en slaapkamers, en in de smallere achterbouw achter de traphal de natte ruimten.
- Kadasterarchief Antwerpen, Kadastrale leggers Antwerpen, afdeling XLI (Merksem), artikel 5184, 6458.
- Kadasterarchief Antwerpen, Mutatieschetsen Antwerpen, afdeling XLI (Merksem), 1935/67.