is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Reumacentrum
Deze vaststelling is geldig sinds
Het Reumacentrum gaat terug tot een modernistische dokterswoning annex praktijkruimtes, gebouwd in 1968. In 1973, 1978 en 1989 vergroot en uitgebouwd tot medisch centrum met fysio- en hydrotherapieruimtes. Overtuigende vertegenwoordigers de naoorlogse architectuurgeschiedenis in Vlaanderen werkten mee aan het complex, onder meer de Genkse architect André Croonenberghs en de Aalsterse interieurarchitect Pieter De Bruyne.
Eerste bouwfase
Het centrale pand van het Reumacentrum, met woning en praktijkruimtes, dat toen maar twee bouwlagen telde, werd in 1968 gebouwd door het artsenkoppel Jan Remans en Margaretha Van Emelen. Beiden hadden een passie voor architectuur en lieten zich bij beroepsmatige verblijven in het buitenland inspireren door plaatselijke architectuurstijlen, vooral door de modernistische, functionele architectuur van de Fin Alvar Aalto. Deze wordt gekenmerkt door ruimtes die in elkaar overvloeien, organische lijnen, gebogen muren en ingenieuze toepassing van verschillende materialen.
Het ontwerp werd door de bouwheren zelf getekend, de technische uitvoering werd toevertrouwd aan de Genkse architect André Croonenberghs, wiens eigen woning aan de overzijde van het perceel, op de hoek van de Bretheistraat met de Weg naar As gelegen was.
André Croonenberghs was afkomstig uit Gent, waar hij in 1951 aan het Hoger Instituut voor Architectuur en Schilderkunst Sint-Lucas in 1951 zijn diploma behaalde. Daarna vestigde hij zich als architect in Genk, waar hij voornamelijk lokaal actief was als ontwerper van particuliere woningen en een aantal openbare gebouwen. Hij was leraar bouwkundig tekenen aan de Stedelijke Academie voor Plastische Kunsten. Hij was tevens aquarellist en stelde een aantal keren tentoon. Tot zijn gekende projecten horen het stadhuis van Genk, de Kunstschool (Collegelaan 9) en een deel van het Sint-Jan Berchmanscollege en de parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw van Fatima met pastorie en parochiezaal in de wijk Bret–Gelieren. Zijn ondertussen gesloopte eigen woning, een ontwerp uit 1960 diende als visitekaartje. Tevens zou hij een reeks meubels hebben ontworpen die hij liet vervaardigen bij De Coene in Kortrijk.
In deze eerste bouwfase ontstond er een gebouw met strakke geometrische vormgeving uit twee in elkaar geschoven balkvormige volumes van een en twee bouwlagen onder plat dak. De privéwoning bevond zich aan de zuidwestzijde, de praktijkruimtes aan de noordoostzijde. De straatgevel was vrij gesloten met uitzondering van het middendeel, dat een over de twee bouwlagen lopende opening vertoonde met zes verticale tussenstijlen. De gevels in rode baksteen waren op dit moment niet geschilderd. Het oorspronkelijke ontwerp voorzag voor de opening in de voorgevel houten tussenstijlen; deze werden echter in beton uitgevoerd omdat dit in het geval van een verdere verhoging van het gebouw een stabielere constructie verzekerde.
De betonconstructie van het gebouw was zo ontworpen dat alle vloeren door balken gedragen werden. Hierdoor was de interieurindeling flexibel en waren alle binnenmuren in principe verplaatsbaar. De eerste bouw werd door de Genkse aannemer Thieu Reulens uitgevoerd, een vriend van de familie Remans–Van Emelen.
In 1973 werd het praktijkgedeelte aan de achterzijde (noordwesten) uitgebreid met een wederom balkvormig volume van een bouwlaag. Hier kwamen fysio- en hydrotherapieruimtes. Voor de uitbreiding werd opnieuw beroep gedaan op André Croonenberghs.
Tweede bouwfase
Een tweede uitbreiding van de praktijkruimtes vond in 1978 plaats, onder leiding van interieurarchitect Pieter De Bruyne en architecten Guido Walgrave en Jos Freson. Pieter De Bruyne had voordien reeds een aantal meubels voor de privéwoning van de echtgenoten Remans–Van Emelen ontworpen, nu werd de leiding van de tweede uitbreiding aan hem toevertrouwd.
Het oorspronkelijke tweelaagse volume aan de straatzijde werd met twee identieke bouwlagen verhoogd. Er werd een lift ingebouwd in het zuidelijke deel van het gebouw. Hierdoor vond er ook een aanpassing van het interieur plaats. In het zuidwestelijke deel van de eerste verdieping ontstonden de trapbibliotheek en de "blauwe kamer".
De interesse van De Bruyne bleef, vooral geïnspireerd door zijn lesopdrachten aan de architectuurafdeling en de vele buitenlandse reizen, niet beperkt tot louter meubelkunst. Hij vatte gebouw en interieur op als totaalconcept, dat in overeenstemming moest zijn met de levenswijze van de bewoners. De nieuwe ruimtes, vooral wacht- en consultatieruimtes, werden ingenieus georganiseerd via een modulair systeem, met als doel eventuele latere functies mogelijk te maken. De functionele indeling van de twee nieuwe bouwlagen is zichtbaar in de rechterzijgevel: elk verdiep heeft vijf traveeën met een centrale, en rechts en links twee rug aan rug georganiseerde consultatieruimtes met inpandig balkon. De borstwering van het balkon, een vierkant opgevatte betonconstructie, komt ook terug in de voorgevel, hier echter functieloos: de balkons zijn niet betreedbaar. Ze zouden voorzien zijn als plantenbakken, maar daar werd van afgezien omdat ze het strakke lijnenspel van de gevels zouden ondermijnen. Aan de linkergevel met gunstige zuidwest-oriëntatie zijn de balkons op de eerste, tweede en derde verdieping doorgetrokken over de hele gevelbreedte.
De Bruyne stond in voor het postmoderne interieur van het privégedeelte en voor een deel van de praktijkruimtes. Hierin worden de drie pijlers van zijn oeuvre duidelijk: geschiedkundige referenties, symboliek en aandacht voor het ambachtelijke.
Interieurarchitect Pieter De Bruyne (1931-1987) is afkomstig uit Aalst. Hij studeerde binnenhuisarchitectuur aan het hoger instituut Sint-Lucas te Brussel en werd er in 1955 docent. Zijn volledige carrière werd bepaald door het zoeken naar de essentie van het meubel, op symbolisch en psychologisch vlak. Hoewel hij streeft naar betaalbaar meubilair, dat in serie kan vervaardigd worden door een rationele constructie en sobere structuur, kiest hij uiteindelijk toch voor de kwaliteit van het handgemaakte stuk. Hij laat al zijn ontwerpen zelfs vervaardigen door zijn vader, meubelmaker Emiel De Bruyne.
De jaren 1969-1976 vormen een belangrijke periode in zijn oeuvre, waar hij focust op ruimtelijkheid. Het idee dat meubels de kern van het huis zijn en de muren vergroeid zijn in het kastensysteem, komt bijzonder goed tot uiting in de als bibliotheekkast uitgewerkte trap in de woning Remans-Van Emelen. De opvallende blauwe kamer en trapbibliotheek zijn sterk geïnspireerd op de inrichting van zijn eigen woning in Aalst en getuigen van een sterke symboliek.
In de laatste periode tussen 1976 en 1987, waarin ook de uitbreiding van het medisch centrum plaatsvond, werkt hij verder met dezelfde ingrediënten, maar wordt het meubel een zelfstandig object losstaand in de ruimte. De meubels krijgen een speelser karakter met doorbroken vlakken, met nadruk op het contrast tussen licht en donker, en open en gesloten delen. Het meubel evolueert naar het meubel-object, een zuiver kunstwerk met nadrukkelijk behoud van de functie. Doch het meubel-object overtreft de primaire functie en wordt een autonoom en bindend element in de ruimte. Gekoppeld aan deze evolutie zoekt De Bruyne ook naar een aangepaste ruimte, zodat object en omgeving in een harmonieus geheel vergroeien. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar bij de met monochroom gelakte kleurplaten driedimensioneel vormgegeven plafonds van de ontvangstruimtes in het medisch centrum. De Bruyne gebruikte hier ook veel wit en paste kleurensymboliek toe op architectonische elementen. Het lakwerk zou ervoor zorgen dat er afstand kan worden genomen van de sentimentele waarden die hout oproept: Het hout mag binnen in de kast schitteren, aan de buitenkant zijn kleur en symboliek belangrijk. Dit is typisch voor het latere werk van De Bruyne. De modulaire indeling van het Reumacentrum vertaalt perfect zijn visie dat de woning één bestemming moet zijn, verdeeld in microbestemmingen die met elkaar in verbinding staan. Ook de levenswijze van de bewoners speelde in het oeuvre van De Bruyne steeds een belangrijke rol. In het geval van het Reumacentrum was de nauwe vriendschapsband tussen De Bruyne en de familie Remans-Van Emelen hiervoor bepalend.
Derde bouwfase
In 1989 vond een uitbreiding plaats aan de privéwoning. Interieurarchitect Philippe Swartenbroux tekende het ontwerp, architect Paul Szternfeld stond in voor de technische uitvoering. De opdracht was drieledig: het verleggen van de ingang van de privéwoning naar de zijkant van het gebouw, de bestaande ruimte herstructureren en het creëren van de polyvalente leefruimte. Voor dit laatste werd een heel nieuw volume met ellipsvormig grondplan geïntegreerd. Deze ellipsvorm staat in speels contrast met het originele strakke bouwvolume en zorgt voor een bijzondere volumewerking. De wanden van de uitbouw bestaan uit glasdallen, waardoor er een open contact met de omgevende tuin is, maar inkijk vanuit de aanpalende percelen voorkomen wordt. Ook dit draagt bij tot de bijzondere sfeer binnen dit nieuwe volume.
Philippe Swartenbroux werkt als interieurarchitect bij het Borgerhoutse bureau Pulsarchitecten en is tevens docent aan de faculteit architectuur en kunst van de Universiteit Hasselt. Paul Szternfeld werd in 1939 in Brussel geboren en werkte van 1964 tot 2004 als architect en de laatste 25 jaar van zijn carrière als docent in La Cambre. Naast zijn werk als architect was Szternfeld ook actief als fotograaf, beeldend kunstenaar en boekillustrator.
Het Reumacentrum is gelegen op de hoek van de Weg Naar As met de Bretheistraat. Het middenpad van de voorplaats aan de Weg Naar As is verhard met grote hardstenen tegels, de linkse rij is vervangen door witte keramische tegels met daarop een tekening van blauwe lijnen, een kunstwerk van Piet Stockmans. Links en rechts van het middenpad lage buxushagen in een geometrisch rasterpatroon. Aan de linkerzijde staat een fontein in postmodernistische stijl. Aan de zijde van de Bretheistraat bevindt zich de half verharde parkeerplaats, omzoomd door hoge hagen van Thuja en kerslaurier.
Het complex bestaat uit drie volumes: aan de voorzijde, langs de Weg Naar As, een bijna kubusvormig volume van vier bouwlagen onder plat dak waarin zowel de privéwoning (linkerdeel, gelijkvloers en eerste verdieping) als het medisch centrum (volledige tweede en derde verdieping en rechterdeel gelijkvloers en eerste verdieping) gesitueerd zijn. Aan de noordwestzijde sluiten hier twee lagere volumes van telkens een bouwlaag bij aan. Een deel hiervan is de uitbouw van de privéwoning. Deze uitbouw uit 1989 is een combinatie van een rechthoekig deel met een daarin geschoven ellips onder plat dak. Ten noorden hiervan bevindt zich een rechthoekig volume van een bouwlaag onder plat dak, dat een zwembad en oorspronkelijk ook ruimtes voor hydro- en fysiotherapie bevatte. Dit ontstond bij de eerste uitbreiding in 1973.
Het gevelparement bestaat grotendeels uit gebroken witgeschilderd baksteenmetselwerk.
De betonnen daklijst van het hoofdvolume en de gevellijst tussen de eerste en de tweede verdieping zijn wit geschilderd evenals de lateibalken van de gevelopeningen, de balkons en de tussenstijlen. De voorgevel aan de Weg Naar As heeft een markante verticale vensterpartij met op gelijkvloers en eerste verdieping zes verticale betonnen tussenstijlen en op tweede en derde verdieping telkens een doorlopende vensterpartij met twee balkons. Onderaan rechts is hier de inkomdeur gesitueerd, een metalen deur met een reliëf met biomorfe vormen. Uiterst links heeft deze gevel nog op elke bouwlaag een smalle verticale gevelopening, op tweede en derde verdieping met balkon.
De rechter zijgevel heeft op gelijkvloers en eerste verdieping sobere rechthoekige vensteropeningen. Op de tweede en derde verdieping weerspiegelt de gevel de interieurindeling met consultatiekamers: telkens een centrale en twee dubbele grote gevelopeningen bestaande uit een vensteropening met melkglas of gekleefde folie en een terugwijkend deel met balkon. Het concept achter deze indeling met venster en balkon was dat de dokters telkens ter hoogte van het balkon zaten en hier een open zicht en contact met de buitenwereld hadden. De plaats van de patiënt was tegenover de dokter, ter hoogte van het venster, van inkijk afgeschermd door melkglas en de inspringende muur van het balkon.
De naar de tuin gerichte achtergevel had op gelijkvloers en verdieping opnieuw sobere rechthoekige vensteropeningen, die door de later toegevoegde aanbouw gedeeltelijk overdekt werden. Op de tweede en derde verdieping heeft deze gevel een eerder gesloten karakter met uitzondering van vier kleine, centraal en hoog geplaatste vensteropeningen per verdieping. Hier bevinden zich de sanitaire ruimtes en het archief. De ellipsvormige uitbouw op het gelijkvloers is opgetrokken in glasdallen. Een schuin geplaatste blinde muur aan de zuidwestzijde, die door het ellipsvolume wordt doorsneden, zorgt voor bijkomende afscherming aan deze zijde.
De linker zijgevel met zuidwest-oriëntatie geeft uit op de tuin en heeft een meer open structuur. De grote rechthoekige vensteropeningen van de tweede en derde verdieping geven ook hier de interieurindeling met consultatiekamers weer. De inpandige balkons van eerste, tweede en derde verdieping met glazen borstwering werden hier over de hele gevelbreedte doorgetrokken. Uiterst rechts bevindt zich op het gelijkvloers de door een voorgeschakelde muur verborgen en vanuit de Weg Naar As bereikbare inkom naar de privéwoning van het echtpaar Remans–Van Emelen. Deze ontstond in 1989.
Het zwembadvolume heeft naar de tuin toe een volledig opengewerkte gevel bestaande uit een grote glaspartij met brede dakoverstek.
Het interieur van het medisch centrum heeft een functionele indeling. Op het gelijkvloers bevindt zich aan de voorzijde de inkomhal met toegang tot de lift en de trap. Langs de rechter zijgevel zijn verschillende administratieve ruimtes en consultatiekamers langs een smalle gang achter elkaar geplaatst. Achteraan bevinden zich opslagruimtes. Deze indeling komt ook op de eerste verdieping terug, het deel boven de inkomhal hoort hier echter bij de privéwoning.
Op de tweede en derde verdieping zijn de consultatieruimtes en wachtkamers gesitueerd langs de zijgevels van het gebouw, in het midden bevindt zich de ontvangstruimte met balie, vooraan de lift en het trappenhuis en achteraan het archief en sanitaire ruimtes. Kenmerkend voor de door Pieter De Bruyne in postmoderne stijl ontworpen interieuraankleding zijn vooral de met monochrome kleurplaten aangeklede plafonds en de naast elkaar of in cirkelvorm gegroepeerde bolvormige verlichtingselementen.
Op het gelijkvloers van de privéwoning domineert de grote L-vormige leef- en eetruimte die aan de tuinzijde open is naar de ellipsvormige ruimte. Deze vormt de overgang tussen binnen en buiten. Ten noordoosten van de leefruimte bevindt zich de keuken. Op de verdieping zijn de slaapkamers en aan de zijde van de voorgevel de in elkaar overlopende werkkamers gesitueerd. In de privéwoning is de postmoderne stijl van Pieter De Bruyne nog sterker aanwezig, niet enkel in de indeling maar vooral in de talrijke, door hem ontworpen meubels.
Auteurs: Fexer, Charlotte
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Genk
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Reumacentrum [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305001 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.