erfgoedobject

Twee burgerhuizen in art-decostijl

bouwkundig element
ID
305060
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305060

Juridische gevolgen

Beschrijving

Samenstel van twee gespiegelde art-decoburgerhuizen, gebouwd naar een ontwerp door architect Jef Huygh uit 1923. De opdrachtgever voor de woning met nummer 233 was de heer Verbist die woonde in de Spillemansstraat 5 in Borgerhout. Nummer 235 werd opgetrokken voor rekening van D.A. Huybrechts wonend op het adres De Pretstraat 39 in Antwerpen. Verbist en Huygh, die in 1923 nog gevestigd was in de Bouwhandelstraat, waren achterburen. Huyghs nieuwe woning en praktijk, de 'Lianahalle' aan de Boekenberglei was op het ogenblik van de vergunningsaanvraag in aanbouw.

De woningen Verbist en Huybrechts behoren tot de eerste gebouwen die langs de Boekenberglei werden gerealiseerd. Ze contrasteerden sterk met de pittoreske en conventionele cottagearchitectuur die in de jaren 1920 het straatbeeld van de lei bezuiden de Drakenhoflaan domineerde. Tussen de huidige meer heterogene bebouwing onderscheiden de woningen zich nog steeds door hun krachtige verticale gevelritme.

Het gespiegelde ensemble is een van Jef Huyghs eerste realisaties als zelfstandig architect. Huygh werd vanaf 1902 opgeleid aan de Antwerpse Academie, liep van 1905 tot 1910 stage bij Ernest Dieltiëns, en was vanaf 1912 tot aan zijn overlijden in 1946 als architect actief. Na de Eerste Wereldoorlog associeerde Huygh zich met zijn vroegere stagemeester en in 1920, na Ernest Dieltiëns dood, met diens zoon Maurice. In 1924 scheidden hun wegen, waarna Huygh vanuit de Lianahalle een bloeiende architectenpraktijk ontplooide. Al zeker sinds 1923 ontwierp Huygh woningen als zelfstandig architect. Huygh, die een overtuigd katholiek was, is vooral bekend om zijn impressieve en uitgezuiverde religieuze architectuur in de geest van de Pelgrimbeweging. Daarnaast echter, ontwierp hij in de jaren 1920 en 1930 tal van privéwoningen waarin invloeden van zowel de Amsterdamse School als van de Duitse Jugendstil of Wiener Secession samensmelten tot een eigenzinnige en expressieve art-decostijl die geleidelijk versoberde. Jef Huyghs zeer persoonlijke architectuur, met de Lianahalle als een van de vroegste en meest opmerkelijke voorbeelden, kenmerkt zich door een grote aandacht voor verhoudingen, kleur- en materiaalgebruik, ambachtelijke finesse, en voor de ruimtelijkheid, inrichting en sfeer van een gebouw. De burgerhuizen Verbist en Huybrechts zijn met hun uiterst verticaal lineaire vormgeving, nog benadrukt door een verheven mansardedak, typisch voor Huyghs ontwerpen uit de jaren 1920. Het ensemble is een verfijnde uitvoering van de zeer sterk gelijkende huizenrij Van Hovestraat 20-24 die Huygh in 1921 in associatie met Maurice Dieltiëns realiseerde.

Met een gevelbreedte van twee ongelijke traveeën tellen de onderkelderde rijwoningen twee bouwlagen onder een steile pseudomansarde bekleed met rode keramische leipannen. Van de daken zijn de hoog oprijzende versneden schoorstenen verwijderd. Rustend op een hoge plint in blauwe hardsteen werden de lijstgevels oorspronkelijk horizontaal geleed door een alternerende toepassing van contrasterende materialen: een witte simili-pierre bepleistering ter hoogte van de begane grond en het mansardeniveau; een rood baksteenparement in kruisverband met gedagstreepte voeg op de verdieping. Door het monochroom overschilderen van de gevels ging het beoogde horizontaliserende effect verloren. Tegelijk verdween ook een drie rijen tellend dambordfries dat op hoogte van de vensterroosters naast de deur gevelbreed was aangebracht. Een gelijkaardig fries voorzag Huygh bij het ensemble Van Hovestraat 20-24. De overige gevelornamentatie bestaat uit twee basreliëfruitjes in lijn met de kroonlijst, en twee uitkragende rechthoekige waterspuwers in de geveltop. De gestileerde honingbij of de daarvan afgeleide lange schildvorm of (geknikte) ellips, een vaak terugkerend decoratief accent eigen aan Huyghs persoonlijke signatuur, treffen we aan in de gesmede balkonbalustrades.

Asymmetrisch van opzet, worden de gevelcomposities gedomineerd door de brede en licht risaliterende venstertravee die eindigt in een subtiel verjongende geveltop met een kepervormige bekroning en kubusvormig topstuk. Een klein balkon op rechthoekige consoles legt de klemtoon op de eerste verdieping. Drielichten van smalle rechthoekige zijvensters en grote schouderbogige middenvensters markeren elke bouwlaag. Door het verdiepen van de gemetselde vensterborstweringen zijn de lichten van begane grond en verdieping gekoppeld. De toegangstravee, wordt door een zelfde spel van smalle spaarvelden en doorlopende penanten over twee bouwlagen ritmisch opgedeeld in vier opgaande nissen die Huygh vulde met rechthoekige vensters. Op de begane grond doorbreekt een verhoogde inkomdeur onder een schouderbooglatei de fijne verticale traveegeleding. Een schouderbogig dakvenster boven een stompgepunte tweezijdige kroonlijst beëindigt de travee. De achtergevels, die, typerend voor Huygh, eveneens zorgvuldig werden vormgegeven, beantwoorden aan een gelijkaardige compositie als de voorgevels maar zijn soberder uitgewerkt.

Van beide woningen werd het oorspronkelijke houten deur- en vensterschrijnwerk recent vernieuwd. Bij nummer 233 bleef de originele voordeur bewaard. Eveneens behouden zijn de gesmede diefijzers in de kelderopeningen en een voetschraper naast de voordeur van nummer 235.

Ongebruikelijk voor Huygh, volgen de plattegronden de klassieke enkelhuisindeling die kenmerkend was voor de 19de-eeuwse stadswoning en tot ver in de 20ste eeuw doorleefde. Volgens de bouwplannen wordt op de begane grond de hoofdtravee ingenomen door een enfilade van een salon, eetplaats, en inpandig terras dat via een betegelde koer uitgeeft op de tuin. De toegangstravee omvat een vestibule, de trapzaal, een keuken, en, in een smalle en lage aanbouw, een wasplaats en toilet. De verdiepingen omvatten in de hoofdtravee twee slaapkamers, en in de toegangstravee een badkamer aan de straatzijde, de trapzaal, en een achterkamer in entresol. Op de eerste verdieping geeft deze achterkamer uit op een gedeeltelijk overluifeld dakterras met toilet. De kelder heeft dezelfde plattegrond als de begane grond, en omvat een kolenkelder, een provisieruimte en een grote bergplaats. Bij nummer 233 werd het dakterras later van een pergola voorzien. Bij nummer 235 werden het dakterras en de betegelde koer met een veranda overbouwd.

Van de door Huygh ontworpen art-deco-interieurs bleef bij nummer 233 de fraaie geometrisch vormgegeven eikenhouten schouwmantel van de eetplaats bewaard; evenals de beglaasde scheidingswanden tussen vestibule-trapzaal, salon-eetplaats en badkamer-trapzaal; de granitovloer van de vestibule en de trapzaal; de binnendeuren; de beukenhouten bordestrap; en de fijne stucwerkkraallijsten en druivenranken op de plafonds van salon en eetkamer.

  • Architectuurarchief Vlaanderen, Inventaris archief Jozef Huygh (1885-1946).
  • Stadsarchief Antwerpen, Bouwdossiers 329 # 546 (235), 329 # 547 (233) en 629 # 3018 (235).
  • CUYPERS J. 1977: Jef Huygh, Antwerps architect (1885-1946), onuitgegeven eindverhandeling architectuur NHIBS, Antwerpen.
  • LAUREYS D. 2003: Huygh Jef, in: VAN LOO A. (red.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 358-359.
  • BISSCHOPS T. 2017: Plaatsbezoek Boekenberglei 233 (Deurne) (bezocht op 4 oktober 2017).

Auteurs: Bisschops, Tim
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Twee burgerhuizen in art-decostijl [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305060 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Stad Antwerpen

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.