Voorname burgerwoning in art-decostijl, gebouwd in 1928 voor J. Montrieux naar een ontwerp door de Antwerpse bouwmeester François Toen. De woning werd opgetrokken tegen Jef Huyghs vijf jaar oudere Lianahalle. In 1944 of 1945 leed het gebouw oorlogsschade. De aard en de omvang van de schade die in 1946 werd hersteld, is niet uit de archiefbronnen af te leiden.
Bouwmeester François 'Frans' Toen, wiens loopbaan omstreeks 1895 van start ging, was naast architect ook bouwpromotor. In de periode vóór de Eerste Wereldoorlog, ontwierp hij meerdere huizen voor de Antwerpse burgerij, onder meer in de wijk Zurenborg. Hierbij paste Toen uiteenlopende neostijlen toe, met een statige allure en een hoog decoratief gehalte als constante. Na de Eerste Wereldoorlog vervelde Toens neo-architectuur in een ornamentele art deco die laat in zijn carrière evolueert naar een expressieve baksteenarchitectuur onder invloed van de Amsterdamse school. De woning Montrieux behoort tot het rijpe oeuvre van Toen die in 1938 overleed.
Samen met onder meer de beschermde architectenwoningen van Jef Huygh (nummer 176) en Flor van Reeth (nummer 178) maakt de woning Montrieux deel uit van een voor de Boekenberglei beeldbepalende rij burgerhuizen. Uiteenlopend van karakter vertegenwoordigen zij de grote diversiteit aan art-decostijlen die tijdens het interbellum gangbaar waren.
Met een gevelbreedte van twee ongelijke traveeën omvat de woning in de rij drie bouwlagen onder een leien pseudomansarde in maasdekking. Volledig opgetrokken uit witte natuursteen en rustend op een dubbel kwartrond geprofileerde plint in blauwe hardsteen wordt de lijstgevel subtiel verlevendigd met een scala aan typische art-deco-ornamenten, waaronder kraallijsten, cannelures, en kleine basreliëfs van S-krullen en gestileerd floraal werk. Ontleend aan de geometrische art deco is het getrapte verloop van de gelijkvloerse gevelopeningen. Verder springen de als bundelzuiltjes uitgewerkte deur- en vensterposten op de begane grond en bel-etage in het oog.
De asymmetrische gevelcompositie legt de klemtoon op de brede poorttravee. Deze travee, met een drielicht op elke verdieping, wordt op de tweede verdieping geaccentueerd door een driezijdige erker met een basis van ingebonden rankwerk, risaliterende vensterstijlen, en een massieve bekronende balkonbalustrade met klein siersmeedwerkpaneel. Achter het balkon een deurvenster tussen zijlichten, de drie openingen rechthoekig met banden omlijnd en geplaatst in een in- en uitzwenkende geveltop met schouderstukken op spuwers. Op de begane grond een garagepoort en een centraal vestiairevenster, beide door hun gedrukte uitvoering ondergeschikt gemaakt aan de toegangsdeur. De smalle toegangstravee, aanzettend met een verhoogde toegangsdeur en eindigend met een dakvenster op een vlakke houten kroonlijst, wordt benadrukt door een ondiep tweezijdig erkertje met een gecanneleerde basis en een halfronde waterlijst. Hierboven zit in een verdiept muurveld een eenvoudig rechthoekig venster met opgesierde borstwering.
Van de verdiepingen kregen de vensters nieuwe houten ramen waarin de oorspronkelijke roedeverdeling werd hernomen. De in spiegelbeeld uitgevoerde gekleurde glas-in-loodramen van de tweezijdige erker bleven bewaard. Eveneens bewaard zijn het houten vestiaireraam, en de betraliede stalen voordeur en stalen garagepoorten met hun fraaie koperen bladwerkkrukken, alle gevuld met gehamerd glas en voorzien van roosters in siersmeedwerk.
De woningindeling beantwoordt globaal aan de typologie van de bel-etage met zijn typische verticale scheiding van functies: secundaire ruimten op het gelijkvloers, representatieve vertrekken op de bel-etage of 'schoon verdiep', en private kwartieren op de bovenverdiepingen. Vanaf de eerste verdieping volgt de woningplattegrond echter de klassieke enkelhuisindeling die kenmerkend was voor de 19de-eeuwse stadswoning en tot ver in de 20ste eeuw doorleefde. Volgens de bouwplannen biedt de begane grond links ruimte aan een garage, een provisiekamer, een wasruimte, en een overdekte koer; en rechts aan een vestibule met brede steektrap naar de bel-etage, een centrale vestiaire met toilet, een zijdelings ingeplante traphal met (dienst)trap ter ontsluiting van de kelder en verdiepingen, een donkere kamer, en een wijnkelder. Op de bel-etage wordt de hoofdtravee ingenomen door een enfilade van salon, eetplaats en woonkamer. De smalle toegangstravee omvat een vide boven de brede vestibuletrap, een hal met trapzaal, een office en een keuken. Zowel woonkamer als keuken geven uit op een perceelbreed overdekt terras dat via een trap met hoekbordes toegang verleent tot de tuin. De tweede verdieping omvat twee grote gekoppelde slaapkamers, een opschikkamer en een badkamer. De mansardeverdieping telt een slaapkamer, een mansarde en twee zolders. Onder de vestibule, vestiaire, traphal en donkere kamer bevinden zich twee kolenkelders, een provisiekelder en een stookruimte.
Auteurs: Bisschops, Tim
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Bisschops T. 2018: Art-decoburgerhuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/204068 (geraadpleegd op ).
De bij 172 aanpalende woning nummer 174 eveneens in art deco.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. 1992: Art-decoburgerhuis [online], https://id.erfgoed.net/teksten/196299 (geraadpleegd op ).