Het gehucht Imde, één van de oudste bevolkingskernen van Wolvertem, is gelegen ten noorden van Wolvertem-centrum. Tot het einde van de 20ste eeuw was de schrijfwijze 'Impde' in gebruik.
Historiek
Het gehucht Imde, vermoedelijk ontstaan uit een Frankische nederzetting, ontwikkelde zich naderhand tot een aparte heerlijkheid.
De borcht van de heren van Wolvertem zou volgens sommige bronnen te situeren zijn ter plaatse van het huidige kasteel van Imde. De eerst gekende heer was Onulfus de Vulvrethem, medestichter van de abdij van Dielegem in Jette. Bij zijn overlijden kwam het territorium van Wolvertem-dorp in handen van zijn oudste zoon, de latere familie de Sottenghem. De borcht zelf kwam in handen van andere afstammelingen die ze verenigden met de goederen van Imde.
De oudste vermelding als 'Immechia' zou opklimmen tot 1145. De heerlijkheid Imde, voorheen in het bezit van de familie Van Leefdaal werd later verworven door Rogier van Petersheim die omstreeks 1420 raadsheer was van Filips de Goede. In de tweede helft van de 15de eeuw was de heerlijkheid in handen van de familie de Merode. In de 16de eeuw droeg Filips II, gedreven door geldnood, de heerlijke rechten van Wolvertem-centrum, Rossem en Meuzegem grotendeels over aan de heren van Imde. Hendrik, baron de Merode, van Petersheim werd de eigenaar van de verenigde heerlijkheden. De heer van Imde verwierf toen ook het recht om de rechtspraak uit te oefenen. In 1605 werden de heerlijkheid Wolvertem met Rossem en Meuzegem en de heerlijkheid Imde verkocht aan Lodewijk Verreyken. In 1659 werd Imde door Filips IV verheven tot baronie.
In 1673 kwam Imde door huwelijk van de laatste vrouwelijke telg Anna-Louisa Verreycken aan de familie d’Alsace, prinsen van Chimay. In 1700 werd de baronie verkocht aan prins Eugeen Alexander van Thurn en Taxis; na de Franse Revolutie verkocht deze familie haar bezittingen in de Nederlanden en ging zich vestigen in het Beierse Regensburg. De eigendommen raakten verspreid over meerdere rijke families, waaronder de familie Pangaert (kasteel en hoeve) en t'Kint.
De kapel Onze-Lieve-Vrouw Behoudenis der Kranken werd toen door tussenkomst van kardinaal Sterckx overgedragen aan de kerk van Wolvertem.
Op het einde van het ancien régime werd Imde met het naburige Rossem samengevoegd tot één gemeente die in 1811 alweer werd opgeheven; Imde werd toen bij Wolvertem gevoegd. Voortgaande op historische cartografische bronnen bleef Imde tot ver in de 19de eeuw een zeer kleine woonkern waarvan de bebouwing geconcentreerd was tussen de kerk, het Imdehof en het Hof t'Elderen en langs het begin van de huidige Barbierstraat. Een belangrijk deel van het gehucht werd ingenomen door het zuidelijk gelegen kasteeldomein. Nadat Frans Pangaert in 1835 het kasteeldomein had aangekocht, liet hij enorme werken uitvoeren: een nieuw kasteel werd gebouwd in 1855; het domein zelf werd volgens de mode van de tijd aangelegd als Engels park, waarbij een aantal bestaande dreven werden rechtgetrokken; de aanleg van het park werd pas in 1874 door zijn zoon voltooid.
Huidig uitzicht
Tot vandaag bleef Imde een landelijk gehucht met centraal de iets hoger gelegen parochiekerk, tevens convergentiepunt van het straalsgewijze stratenpatroon. Ten zuiden van de dorpskern ligt het uitgestrekte kasteeldomein van de vroegere heren van Imde met het kasteel, de neerhoeve en diverse afhankelijkheden. Ten oosten van de kern ligt het landschappelijk park van het Imdehof, in oorsprong een 18de-eeuws landhuis dat bij de Slag van Imde in 1914 afbrandde en in 1923-1924 werd heropgebouwd door de familie t'Kint. De overige bebouwing van Imde is vooral geconcentreerd rondom de kerk en is vrij eenvoudig en heterogeen. Her en der bleven nog hoeven bewaard die getuigen van de vroegere agrarische bedrijvigheid.
- LEFEVRE J., VERHASSELT L. & T’KINT J. 1978: Geschiedenis van Wolvertem, Affligem.
- S.N. 2009: De geschiedenis van de Boskapel – Behoudenis der Kranken te Imde, brochure.
- VANDEPUTTE O. 2007: Gids voor Vlaanderen, Tielt, 843-844.
- VERBESSELT J. 1965: Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw IV, Pittem, 71-88.