is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Conciërgewoning met magazijnen
Deze vaststelling is geldig sinds
De vrijstaande, eclectische conciërgewoning met magazijnen, werd in 1911-1912 opgericht naar een ontwerp van de architect Joseph François Piscador uit 1910 in opdracht van kanunnik Armand Thiéry. Achter het monumentale woonhuis bevinden zich nog steeds gedeeltelijk de oude magazijnen die dienden voor het herbergen van treinwagons en bijhorend materiaal die werden ingezet voor de bedevaarten naar Lourdes. Het complex werd opgericht parallel met de spoorweg Leuven – Ottignies en grenst aan de hellende en gekasseide Spoorwegstraat.
Armand Thiéry had een bijzondere devotie en een stichtende vurigheid voor het bedevaartsoord Lourdes. Met het oog op de organisatie van de bedevaarten van bedlegerigen, zieken en gehandicapten richtte hij in 1885 het ‘Comité de l’Hospitalité de Notre Dame de la Croix’ oftewel de Hospitaaldienst op met een permanente groepering van ziekendragers en verzorgsters. Tien jaar later was de organisatie zodanig uitgegroeid dat er gedacht werd om speciale spoorwegwagons in te richten voor het ziekenvervoer naar Lourdes. Voor de grote nationale bedevaart van 1899 vertrokken drie bijzondere treinwagons richting Lourdes. Aanvankelijk werden deze ondergebracht in een speciale stelplaats of loods aan de Diestsesteenweg nabij het station van Leuven. Door een beslissing van de Buurtspoorwegen van 11 december 1909 werd de loods afgebroken en moesten de rijtuigen uitwijken naar een andere bestemming, naar een terrein dat Thiéry kon verwerven in de toenmalige IJzerenwegstraat of de huidige Spoorwegstraat nabij het station te Heverlee. Met de bouwvergunning daterend van 6 juni 1910 werd aan Thiéry de toestemming verleend om een hangar op te trekken volgens de plannen van architect J.F. Piscador, een leerling van de architect Joris Helleputte. Het kadaster registreert de bouw in 1911. De treinwagons van de Belgische Lourdesbedevaarten werden er ondergebracht samen met al het materiaal (dekens, lakens, brancards), dat nodig was voor het vervoer van de zieken die mee op bedevaart gingen, in een twee verdiepingen tellende hangar.
Aan de straatzijde ontwierp Piscador, als afsluiting van het complex, een grote conciërgewoning met voortuin die via het gelijkvloers in verbinding stond met de gelijkvloerse verdieping van de hangar en op de verdieping met de tweede verdieping die fungeerde als wagonstelplaats. Het kadaster registreerde de bouw van de hangar in 1912.
De spoorweg, aangelegd tussen 1852 en 1855, verbond het station van Leuven met Ottignies en hield een eerste halte in Heverlee. De plannen van de ingenieur Dandelin voorzagen vanaf de Parkabdij een opgehoogd talud langs de vallei van de Molenbeek tot voorbij de Naamsesteenweg, waar een overweg en het station van Heverlee werden gepland. Aangezien de conciërgewoning en de aansluitende hangar hierdoor lager kwamen te liggen, lagen er rails over de huidige Spoorwegstraat naar het hoger gelegen goederenstation. De hangar waar de wagons werden gestationeerd was ongeveer 30m lang en was volledig in plaatijzer opgetrokken. Deze reeds verdwenen verdieping rustte op de intact bewaarde stevige bakstenen onderbouw waar de benodigdheden voor het vervoer van 350 zieken of gehandicapten werden opgeslagen.
In 1923 werd gestopt met het vervoer via de bijzondere voertuigen waarop na enige tijd de stelplaats werd ontmanteld. De bakstenen onderbouw alsook de conciërgewoning bleven bewaard. De stapelplaats bleef nog een tijdlang in gebruik voor de Lentebedevaart.
De conciërgewoning en achterliggende stelplaats bevinden zich op een lang, spievormig en licht hellend perceel parallel aan de Spoorwegstraat en de feitelijke, hoger gelegen spoorweg in het zuiden. Het station ligt in het westen, ter hoogte van de Naamsesteenweg en de Sint-Lambertusstraat. Het perceel is erg breed in het westen waar het aan de Groenstraat grenst. Het overgrote deel van het perceel is begroeid; de conciërgewoning vangt aan halverwege het perceel, richt zich met voorgevel naar het westen, de Groenstraat en in de verte het station. De stelplaats takt aan op de woning in het noorden en strekt zich uit naar het oosten en tevens naar het versmalde deel van het perceel. Het perceel wordt van de Spoorwegstraat afgesloten door middel van hekwerk; ter hoogte van de stelplaats door een smeedijzeren hek gevat tussen bakstenen pilaren, ter hoogte van de conciërgewoning door wit geschilderd, smeedijzeren hekwerk met dubbele poort gevat tussen bakstenen pilaren met witte banden en hardstenen dekstenen.
Zowel de conciërgewoning als de stelplaats werden opgetrokken in felrode baksteen, bij de woning verlevendigd door middel van veelvuldige, witte sierbanden. Zowel voor de conciërgewoning als voor de functionele stelplaats werd door de architect Piscador geopteerd voor een rijkelijk vormentaal, onder meer door het gebruik van boogvormige vensters en ontlastingsbogen.
De conciërgewoning is een vrijstaand gebouw op een complexe plattegrond, bestaande uit twee bouwlagen en drie traveeën onder een zadeldak met rode pannen. De dakconstructie was aanvankelijk over de volledige breedte van de woning opgevat als een glazen tongewelf. Dit werd echter in 1937 vervangen door een zadeldak met de nok haaks op de Spoorwegstraat, waarbij de muren gedeeltelijk werden opgetrokken. De kroonlijst werd hierbij vernieuwd. De woning werd opgetrokken in rode baksteen met opvallende sierlijsten in witte baksteen die de vier gevels horizontaal verbinden. Gekrulde sierankers kenmerken de verschillende gevels. De vier gevels worden opengewerkt door speels geplaatste muuropeningen. Deze openingen zijn steeds segmentboog- of rondboogvormig, met afgeschuinde dagkanten en voorzien van een bakstenen rollaag met witstenen aanzetstenen en sluitsteen, verbonden door lijst in witte steen en met hardstenen lekdrempel.
De voorgevel richt zich naar het westen en de ruime voortuin. Deze gevel is opgedeeld in drie traveeën boven een rustieke plint van hardsteen en werd dynamisch uitgewerkt; de centrale travee is sterk vooruitspringend, gebogen op de eerste bouwlaag en rechthoekig op de eerste verdieping. Deze erkervorm mondt uit in een puntgevel onder leien bedaking met de nok haaks op het zadeldak en kraagt zo uit boven de flankerende linker en rechter travee. Twee langwerpige, segmentbogige vensters werken de erker per bouwlaag open en verlichten zo de trapkoker die vermoedelijk achter deze travee schuilt. De linker- en rechtertravee werden quasi identiek vormgegeven: twee segmentbogige vensters per bouwlaag worden geflankeerd door een verticale inkeping in het baksteenmetselwerk, aangezet en beëindigd door witstenen elementen. Afwijkend is de voordeur in de linkertravee. Hardstenen trappen met ijzeren leuning overbruggen het hoogteverschil tussen de lager gelegen voortuin en de voordeur.
De rechterzijgevel richt zich naar het zuiden en de spoorweg. Deze gevel telt één travee en werd eenvoudig geopend door middel van een segmentbogig venster op de eerste bouwlaag en door twee later toegevoegde, rechthoekige vensters ter hoogte van de in 1937 opgetrokken zolderverdieping. De achtergevel richt zich naar het oosten, de hangar en het versmallende perceel. De centrale travee heeft een achterdeur beneden en een segmentbogig venster boven. De flankerende linker- en rechtertravee zijn ook in deze gevel identiek vormgegeven door middel van een segmentbogig venster ter hoogte van iedere bouwlaag. Ook hier sluiten verticale inkepingen in het baksteenmetselwerk de gevel af. De linkerzijgevel in het noorden wordt voornamelijk benomen door de stelplaats ter hoogte van de eerste bouwlaag. Omwille van de oorspronkelijke tweede verdieping in plaatijzer op deze bakstenen onderbouw, werd deze zijgevel van de conciërgewoning blind uitgewerkt. Het origineel, witgeschilderde houten schrijnwerk met bovenlichten en een horizontale roede in de vaste delen voor de grote ramen bleef intact bewaard. Ook bleven houten windborden ter hoogte van de centrale puntgevel in de voorgevel bewaard.
De stelplaats bevindt zich ten noorden van de woning en leunt aan tegen de linkerzijgevel van de conciërgewoning. De bakstenen onderbouw van de stelplaats heeft een platte bedaking vanwege de oorspronkelijke, tweede bouwlaag. De stelplaats is één travee breed en mogelijk zeven traveeën diep en reikt zo tot aan het meest oostelijke punt van het perceel. De stelplaats is toegankelijk gemaakt ter hoogte van de één travee brede gevel in het verlengde van de voorgevel van de woning, en zodoende bereikbaar via de voortuin. Een korfboogvormige uitsparing in de gevel wordt ingesloten door twee steunberen en omvat een rondboogvormige toegang met rechthoekige deur en blind boogveld, met links en rechts een eveneens rondbogig venster. De gevel gericht naar de Spoorwegstraat heeft een repetitieve opbouw van eveneens dieperliggende, korfboogvormige gevelvelden per travee, steeds gescheiden door een steunbeer met schuin aflopende deksteen. Centraal telt iedere travee een korfboogvormige deur of venster en twee flankerende, gelijkvormige vensters, steeds met bakstenen rollagen en hardstenen lekdrempels. Het witgeschilderde, houten schrijnwerk met boogvormige bovenlichten bleef gedeeltelijk bewaard.
Auteurs: Elsen, Liedewij
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Heverlee
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Conciërgewoning met magazijnen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/305567 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Leuven
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.