In 1911 vroeg de Leuvense architect Jean Dewit, in de naam van de professor Smets, de toestemming voor het bouwen van een woning aan het Lodewijk Engelbertus Van Arenbergplein te Heverlee. Het burgerhuis dat in 1912 werd opgeleverd sloot met zijn verzorgde eclectische vormgeving van de gevel aan bij de aanpalende panden nummers 1 (architectenwoning Jean Dewit) en 3.

De rijwoning omvat twee ongelijke traveeën en drie bouwlagen onder een zwart leien gemansardeerd zadeldak. Het gevelfront heeft een parement uit rode baksteen doorspekt met witte baksteen, decoratief uitgewerkt door een gevarieerd materiaalgebruik voor de sierlijsten, sluit- en hoekstenen, venster- en deuromlijstingen, alsook voor de afwerking van de trapgevel die de linker travee bekroont. De woning is opgedeeld in een venster- en een deurtravee, waarbij de venstertravee prominent werd uitgewerkt als risaliet. Een hoge, hardstenen plint vormt de aanzet voor de hardstenen vensteromlijsting van het drielicht en de inkomdeur op de gelijkvloerse verdieping. Deze rond- en korfboogvormige gevelopeningen hebben een ontlastingsboog uit witte baksteen op de kopse kant. Twee regelmatig ingesnoerde, slanke zuilen delen het drielicht op, en dragen de eveneens hardstenen consoles van het balkon op de eerste verdieping. Dit balkon met een sierlijke smeedijzeren borstwering, sluit aan bij een breed korfboogvenster met een ontlastingsboog uit rode en witte baksteen, sluit- en hoekstenen uit natuursteen. Dit laatste is samen met het drielicht van de geveltop gevat in een korfboogvormig spaarveld met ontlastingsboog, waarvan de lisenen jaarstenen dragen met het bouwjaar ‘ANNO 1912’. De deurtravee is eenvoudig opengewerkt door middel van een korfboogvenster eveneens voorzien van een ontlastingsboog. Een houten kroonlijst met klossen sluit deze travee af, boven een decoratief uitgewerkte fries van witte baksteen ingewerkt in het rode parement, die doorloopt in het risaliet. De trapgevel met schouderstukken die het risaliet bekroont, is afgewerkt door middel van negblokken uit witte natuursteen en hardstenen dekstenen met topstukken. Een rond- en korfboogvormig drielicht eveneens ingedeeld door hardstenen zuiltjes opent de eerste geleding van de trapgevel. Een venstertje met een hardstenen driepasbekroning doorbreekt de geveltop. De mansarde van de deurtravee is opengewerkt door een eenvoudig rechthoekig dakvenster. Het houten, witgeschilderde schrijnwerk bleef intact bewaard. De vleugeldeur met panelen, ruit en smeedwerk, heeft een bovenlicht met fijne roedeverdeling. Kenmerkend voor de vensters zijn de openzwaaiende delen met een gebogen tussenregel en de vaste bovenlichten.

Het burgerhuis kent een klassieke enkelhuisindeling waarbij de inkomdeur uitgeeft op een smalle inkomhal met in het verlengde de traphal. Deze verbindt de kelder met de zolderverdieping (derde bouwlaag). De venstertravee omvat twee woonvertrekken in elkaars verlengde. Het salon aan de straatzijde wordt gevolgd door de eetkamer die uitgeeft op de tuin. Een keuken en achterkeuken werden ondergebracht in een aanbouw in het verlengde van de deurtravee. Deze plattegrond van de hoofdbouw werd aangehouden op de verdiepingen die telkens twee kamers herbergen.