Historiek

Deze beeldbepalende villa in uitgesproken regionalistische stijl, palend aan het hoekperceel van de Middelweg en de Koning Leopold III-laan, werd kadastraal geregistreerd in 1948. Wegens het ontbreken van de bouwaanvraag, is de architect niet gekend. De regionalistische strekking van de architectuur komt tot uiting in het gebruik van tuitgevels met krulankers, steunberen, buitenschrijnwerk met luiken en ramen met fijne roedeverdelingen. Het contrast tussen de rijzige witte gevels en de zadeldaken van felrode pannen ondersteunt de vormentaal.

Reeds in 1959 werd een aanvraag ingediend door mevrouw Dory voor het vergroten van de woning. Deze werken werden uitgevoerd in 1960 onder leiding van de architect Jacques Stevens, volledig in de geest van het oorspronkelijke ontwerp. De uitbreiding gebeurde aan de achterzijde van de woning, over twee bouwlagen. Een tweede tuitgevel met schouderstukken werd toegevoegd, aansluitend bij de bestaande tuitgevels die de verschillende gevels van de villa reeds kenmerkten.

Beschrijving

De verschillende gevels van deze twee bouwlagen tellende, vrijstaande villa werden opgetrokken in witgeschilderde baksteen en staan zo in sterk contrast met de bedaking van rode pannen. De villa heeft een L-vormige plattegrond waarbij de lange vleugel zich loodrecht op de Middelweg bevindt. Dwars op deze vleugel en parallel aan de straat is een tweede, korter volume ingeplant. In de oksel van beide vleugels bevindt zich de voordeur met achterliggende inkom- en traphal, die de kern van de woning uitmaakt. Beide vleugels worden verbonden door een louter decoratieve, gebogen afsluitmuur, opengewerkt door middel van rondbogen en afgewerkt met een rood pannen zadeldak. De complexiteit van de plattegrond wordt in het ontwerp van het exterieur tot uiting gebracht. Zo mondt elke travee uit in een scherpe tuitgevel die het zadeldak doorbreekt. In de dakstructuur blijft de L-vormige plattegrond van de woning desondanks leesbaar.

De noordelijke en oostelijke gevels worden gekenmerkt door steile tuitgevels of dakvensters met schouderstukken per travee, en door decoratieve steunberen op de hoeken. De verschillende traveeën zijn telkens volgens een repetitief schema en met een gelijkaardige detaillering uitgewerkt. De gelijkvloerse verdieping wordt ter hoogte van de verschillende traveeën opengewerkt door middel van een breed, rechthoekig venster of rechthoekige toegangsdeuren. Deze zijn gevat in een rond- of steekboogvormig spaarveld. Liggende, rechthoekige vensters omschreven door spaarvelden doorbreken de bovenverdieping. Verder worden de tuitgevels gekenmerkt door het veelvuldig gebruik van gekrulde muurankers. De verschillende venster- en deurpartijen waren allemaal voorzien van witgeschilderd, houten schrijnwerk met kleine roedeverdeling, waarin groen en paars gekleurd glas. Groen geschilderde, houten luiken flankeren de verschillende vensters. De voordeur onderscheidt zich door balusters voor de ruit. Het schrijnwerk van de ramen is vernieuwd. De luiken en de voordeur bleven bewaard.

Op de begane grond neemt de langwerpige woonkamer het hoofdvolume in loodrecht op de straat, en de keuken het volume parallel aan de straat. De bovenverdieping omvat vijf slaapkamers en de badkamer. In de ondergrond bevindt zich de garage.